Heemkronijk jaar:2015, jaargang:54, nummer:1, pag:18 -22
In gesprek met een oud-Indiëganger uit Leende
door: Redactie
De redactie van de Heemkronyk wilde een aantal jaren geleden artikelen publiceren over destijds naar Nederlands-Indië uitgezonden dienstplichtige militairen, afkomstig uit het gebied van Heemkundekring ‘De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten’. Het is er niet van gekomen door gebrek aan belangstelling van lezers. Alleen uit Leende werd toen door een oud-Indiëganger gereageerd. Betreffende Heeze was in het jaar 2006 al een boek over het onderwerp verschenen, samengesteld door een Comité van Indiëgangers uit die plaats. Tot een soortgelijke uitgave over Indiëgangers uit Geldrop, Leende of Sterksel zag de redactie van dit tijdschrift met haar kleine bezetting zich bij nader inzien niet in staat. Wel is een opgave gepubliceerd van de Leendse oud-Indiëgangers, bestaande uit een lijst met namen, met vermelding van geboortedata, data van vertrek naar Nederlands-Indië en opgave van troepenschepen waarmee de Indiëgangers naar hun vaderland zijn teruggekeerd (zie Heemkronyk, jrg. 51 (2012), nr. 4, pag. 77-70; met een aanvulling in Heemkronyk, jrg. 52 (2013), nr. 1, pag. 19).
Met deze bijdrage, die aansluit bij de reactie over genoemd onderwerp uit Leende, wordt nu een punt gezet achter het aanvankelijk voornemen van de redactie van dit tijdschrift om aan alle oud-Indiëgangers uit het gebied van onze heemkundekring aandacht te schenken. Van de vierenveertig Leendenaren die in de jaren na de Tweede Wereldoorlog werden uitgezonden naar het gebied van de huidige republiek Indonesië om als militair in de voormalige kolonie het gezag van de Nederlandse regering te helpen handhaven, waren aan het begin van het jaar 2015 nog vijf personen in leven. Slechts een van hen is woonachtig in zijn geboortedorp Leende, te weten H.C. (Harrie) Maas (*Leende, 30-07-1926). Met hem hadden leden van de redactie van ons tijdschrift een gesprek.
Harrie Maas in voormalig Nederlands-Indië, 1949.
Harrie Maas bewaart levendige herinneringen aan zijn diensttijd in de voormalige Nederlandse kolonie. Een dikke, met documentatie over die periode gevulde ordner is daarvan het bewijs. Hij kan er uitvoerig over vertellen. Hij maakte destijds deel uit van het vierde bataljon van het garderegiment Prinses Irene. Hij vertrok op 4 juni 1947 met het troepenschip MS Tabinta uit Rotterdam. Het verblijf op het schip tijdens de overtocht werd als primitief ervaren. Toch was zo’n verre zeereis voor een jongeman uit Leende in die tijd natuurlijk een hele belevenis. Na een maand varen arriveerde de MS Tabinta in Semarang, een belangrijke havenstad aan de noordkust van Java, ongeveer in het midden van dit eiland.
Harrie maakte twee politionele acties mee. Onder ‘politionele acties’ worden hier verstaan: de offensieve operaties van de Nederlandse strijdkrachten in Indonesië kort na de Tweede Wereldoorlog op de eilanden Java, Sumatra en Celebes (de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog). De eerste politionele actie werd gehouden in de periode 21 juli-5 augustus 1947.
Opgeblazen brug over rivier de Brantas in Oost-Java.
Daaraan heeft hij deelgenomen in Midden-Java, omgeving Semarang; hierbij sneuvelde het eerste lid van zijn peloton. Tijdens de tweede politionele actie, in de periode 19 december 1948-5 januari 1949, sneuvelden nog acht kameraden van zijn peloton. De oorlog had vooral het karakter van een guerrilla van de Indonesische nationalisten tegen de Nederlandse troepen. Na de capitulatie van Japan hadden M. Hatta en Soekarno op 17 augustus 1949 in Indonesië de republiek uitgeroepen. Onder druk van vooral Engeland en de Verenigde Staten van Amerika droeg Nederland op 27 december 1949 de soevereiniteit over aan de nieuwe staat, die toen de naam kreeg van: Republik Indonesia Serikat; de Verenigde Staten van Indonesië (RIS), een federatie van 16 deelstaten. Daaruit is de huidige Republiek Indonesië ontstaan.
Harrie Maas werd gestationeerd op Oost-Java in het gebied ten zuiden van de noordelijke kustplaats Soerabaja, na de hoofdstad Jakarta tegenwoordig de grootste stad van Indonesië. Zijn activiteiten in Nederlands-Indië bestonden voornamelijk uit het begeleiden van konvooien en het lopen van patrouilles. De omgang met de plaatselijke bevolking was tijdens de eerste politionele actie tamelijk vriendschappelijk, maar tijdens de tweede politionele actie werd die houding vijandiger. Het kostte tijdens de tweede politionele actie grote inspanning om de verkeerswegen open te houden. De weg van Blitar naar Wlingi in het zuiden van Oost-Java stond bijvoorbeeld bekend als de ‘dodenweg’ en ook de route Blitar-Kediri (de stad Kediri ligt ongeveer 130 km zuidwestelijk van de stad Soerabaja in een tropisch berglandschap) wemelde van de mijn- en bomtrechters, teweeggebracht door trekbommen, beschietingen en alles wat erbij hoort. Op deze wegen is het merendeel van de gesneuvelde kameraden omgekomen, zoals ook Harrie’s dorpsgenoot, dienstplichtig soldaat P.T.M. (Piet) van Asten (*Leende, 18-10-1925), eveneens van het vierde bataljon van het garderegiment Prinses Irene. Van Asten deed dienst als chauffeur van de staf van zijn compagnie. Hij verongelukte op 30 december 1948 en stierf in Kediri. Harrie Maas had hem enkele dagen vóór zijn dood nog gesproken. Piet van Asten ligt begraven op het Nederlands ereveld Kembang Kuning bij Soerabaja. In Leende is een straat naar hem genoemd.
Harrie Maas is wel een keer gewond geraakt door een granaatscherf in zijn linker elleboog en vervolgens geopereerd in een nood-hospitaal in Kediri. De haard van onrust die Oost-Java geruime tijd bleef, toen guerrillagroepen een hoofdrol in de strijd tegen de Nederlanders opeisten, de beschietingen in de buurt van Blitar, waar zich veel Soekarno-aanhangers ophielden, en die tot in zijn onderkomen duidelijk hoorbaar waren, herinnert hij zich echter goed. Soekarno (1901-1970), de eerste president van Indonesië, was geboren in Blitar. Zijn graf bevindt zich in die stad. Van Harrie’s peloton, bestaande uit ongeveer 50 personen, zijn negen man gesneuveld. De leden van dit peloton waren uit heel Nederland afkomstig. Om een idee van omvang van de strijd en van de verliezen te krijgen: De Nederlandse troepenmacht telde tijdens beide politionele acties, met inbegrip van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger (KNIL), meer dan 120.000 man.
De carrier wordt uit de bomtrechter gehesen, Srengat (Oost-Java), maart 1949.
Tijdens de bijna vier jaar durende militaire aanwezigheid van Nederland in de voormalige kolonie lieten ongeveer 6000 Nederlandse militairen het leven, onder wie twee Leendenaren (P. van Asten in 1948 en P. Smulders in 1949). Het merendeel van hen kwam om door gevechtshandelingen, de overigen door ziekte en ongevallen. Aan Indische zijde vielen naar schatting 150.000 slachtoffers zowel ten gevolge van Nederlands militair optreden als ten gevolge van geweld uitgeoefend door de Indische nationalisten tegen politieke tegenstanders en vermeende pro-Nederlandse elementen onder de eigen bevolking.
Op 4 maart 1950 zei Harrie Maas Indonesië vaarwel. Hij vertrok met de MS Georgic vanuit Djakarta naar Rotterdam, waar hij op 27 maart 1950 aankwam. Het was een veel luxer schip dan de MS Tabinta, waarmee hij in 1947 naar Nederlands-Indië was gevaren. Voordat Harrie uit Indonesië vertrok was hij als kwartiermaker vanuit Soerabaja naar Bandoeng op West-Java gevlogen.
Het was na zijn terugkeer wennen aan de Nederlandse samenleving. Harrie Maas trouwde met de vrouw die hij voor zijn vertrek naar Nederlands-Indië had leren kennen. Hij nam zijn werk bij Philips in Eindhoven weer op, waar hij na veertig dienstjaren afscheid nam om van zijn pensioen te gaan genieten. Na zijn terugkeer uit Indonesië kreeg hij zes weken verlof. Hij had aanvankelijk veel moeite met het leven hier, het andere klimaat, het kantoorleven bij Philips en de futiliteiten in zijn ogen, zoals bijvoorbeeld met telefoneren (over de kosten van een paar dubbeltjes voor het opbellen bij een kennis of buur in de tijd dat men nog niet massaal over telefoon beschikte). Alles was hier zo anders dan het leven waar hij in Nederlands-Indië aan gewend was geraakt.
Zijn diensttijd is Harrie Maas bezig blijven houden. In het jaar 1983 heeft hij met de reisvereniging Indonesia een reis gemaakt naar Sumatra en Java. Samen met een voormalige collega-soldaat heeft hij zich toen op Sumatra van het reisgezelschap afgescheiden om buiten het programma om Oost-Java, waar hij decennia eerder zijn dienstplicht had vervuld, te bezoeken. Heden ten dage laat Harrie Maas zich, evenals zoveel anderen, kritisch uit over de uitzending naar Nederlands-Indië, niet alleen die van hemzelf, maar van alle oud-Indiëgangers. Hij vraagt zich nog steeds af wat de aanwezigheid in de voormalige kolonie hem en zijn medesoldaten feitelijk heeft opgeleverd. Na een korte, gebrekkige voorbereiding – die van hem duurde van november 1946 tot juni 1947 – werd hij uitgezonden om tegen beter weten in de Nederlandse belangen te dienen. Zoveel jaren later beschouwt hij zijn verblijf in Nederlands-Indië als verloren tijd. Ongeveer vijf maanden lang was hij doende met het bewaken van een suikerfabriek op Oost-Java. Liever had hij toen, om maar wat te noemen, de plaatselijke taal leren spreken om met de bevolking daar te kunnen communiceren. Dat zou nog enig nut hebben gehad. Echter niets van dit alles. Ze waren als militair slecht geïnformeerd over wat zich werkelijk in de voormalige kolonie afspeelde. Achteraf is hij van oordeel dat Nederlandse politici, Kamerleden, bewindslieden van destijds, zoals minister-president L. Beel en consorten, die de besluiten hebben genomen om militairen naar Nederlands-Indië te sturen, geducht ter verantwoording geroepen hadden moeten worden. Van geruchtmakende wandaden bijvoorbeeld van kapitein R. Westerling (1919-1987), die zuiveringsacties op Zuid-Celebes uitvoerde en in 1950 na de soevereiniteitsoverdracht een mislukte coup pleegde tegen het bewind van Soekarno, waren Harrie en zijn medesoldaten destijds in het geheel niet op de hoogte. Zoals evenmin van de activiteiten van iemand als Poncke Princen (1925-2002), de Indonesische mensenrechtenactivist van Nederlandse afkomst, die als dienstplichtige deserteerde om bij de Tentara Nasional Indonesia (TNI, Indonesische republikeinse troepen) dienst te nemen. Natuurlijk zijn er wandaden door onze landgenoten gepleegd waarvoor de Nederlandse regering achteraf schuld heeft moeten bekennen. Er zijn nog niet zo lang geleden terecht excuses gemaakt door de Nederlandse regering, die ook smartengeld heeft uitgekeerd aan de Indonesische weduwen van Rawagede voor de martelingen en executies waarvan hun echtgenoten slachtoffer waren geworden. Eind vorig jaar werd de Nederlandse regering nog aangeklaagd wegens marteling en verkrachting door militairen van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger (KNIL) op Oost-Java. Van dit alles hadden Harrie Maas en zijn medesoldaten tijdens hun diensttijd op Oost-Java totaal geen weet.
Harrie vertelt hoe hij na zijn terugkeer in ons land de familie van een gesneuvelde medesoldaat uit Zundert ging bezoeken om de nabestaanden op de hoogte te brengen van de gebeurtenissen waarbij hun familielid was omgekomen. Hem werd toen gevraagd hoe alles precies verlopen was. Maar toen hij merkte dat een aalmoezenier, die destijds ook op Oost-Java verbleef, een afwijkende versie, die in strijd was met de ware gebeurtenissen, ter geruststelling aan de familie had meegedeeld – het slachtoffer had tevoren volgens de aalmoezenier nog gebiecht en zou in vrede gestorven zijn – , besloot hij om niet te veel in detail te treden over de werkelijke toedracht van het sneuvelen van zijn medesoldaat.
Harrie schreef, evenals de anderen, regelmatig naar huis. Het was voor de Indiëgangers destijds het enige middel om met het thuisfront te communiceren. Zijn moeder bewaarde al deze brieven, die hij, met een lint bij elkaar gebonden, na haar overlijden weer in zijn bezit kreeg. Bij herlezing van het pakket post uit Nederlands-Indië schaamde hij zichzelf achteraf voor de vele onbenullige mededelingen, de nietszeggende inhoud van de vroeger naar huis gezonden brieven. Hoe het er echt aan toeging schreef hij niet naar huis om ze vooral niet ongerust te maken. Het ging in die brieven nergens over, zegt hij er nu van. Een aantal heeft hij vervolgens alsnog vernietigd. Hij zal echter niet de enige oud-Indiëganger zijn geweest met dergelijke ervaringen.
Het laatste stuk van de terugreis tot Leende was een simpele rit met de bus in gezelschap van teruggekeerde medesoldaten vanuit de Rotterdamse haven. Het was een lange, vreemde tocht in uitgelaten stemming die gepaard ging met het nodige drankgebruik. Zijn ouderlijk huis in Leende was uitbundig versierd, zoals in die tijd gebruikelijk was.
Er waren Indiëgangers die na hun terugkeer van slag raakten. Zij kregen te maken met psychische en fysieke problemen, die niet begrepen werden of waar ondeskundig mee werd omgegaan. Oud-Indiëgangers die door buitenstaanders als helden beschouwd werden, voelden zich sterk miskend, en verenigden zich bijvoorbeeld naderhand in het Veteranen Platform. Die organisatie vond dat de overheid over de brug moest komen met materiële en immateriële hulp.
Aan zijn in het voormalige Nederlands-Indië opgedane ervaringen wordt Harrie Maas nog tot de dag van vandaag herinnerd. Hij heeft er gelukkig geen trauma’s aan overgehouden.
Harrie Maas na zijn terugkeer uit Indië tussen zijn ouders voor het versierde ouderlijk huis aan de Valkenswaardseweg in Leende.
Harrie Maas thuis in Leende met zijn archief en documentatie over voormalig Nederlands-Indië, december 2014.
Het Indonesische eiland Java. Aan de noordkust in het oosten (rechts) Surabaya/Soerabaja, hoofdstad van Oost-Java, met zuidwestelijk daarvan Kediri en Blitar.
Bronnen:
Gesprek met H.C. Maas in Leende (17-12-2014).
Diverse gegevens van het internet.