De ‘Groote Oorlog’ in ons heemgebied. De gevolgen voor de werkgelegenheid en de levensmiddelenvoorziening (30 juli 1914 – voorjaar 1915)

Heemkronijk jaar:2015, jaargang:54, nummer:2, pag:32 -39

De ‘Groote Oorlog’ in ons heemgebied

De gevolgen voor de werkgelegenheid en de levensmiddelenvoorziening (30 juli 1914 – voorjaar 1915)

door: Klaasje Douma

Inleiding

Nadat in de vorige afleveringen van de artikelenserie over de ‘Groote Oorlog’ de staat van oorlog en beleg, de mobilisatie, de inkwartiering en de Belgische vluchtelingen behandeld zijn,[1] komen in deze laatste aflevering over de periode 30 juli 1914 – voorjaar 1915 de economische gevolgen van het uitbreken van de oorlog aan de orde. Omdat het economisch leven ontwricht dreigde te raken, diende de regering in augustus 1914 een aantal wetsontwerpen in om zo in te kunnen grijpen. Deze werden met grote snelheid door het parlement aangenomen.[2] De belangrijkste wetten hadden betrekking op de werkloosheidsbestrijding en de voedselvoorziening. In dit artikel zien we wat de gevolgen op plaatselijk niveau waren.

Werkloosheid en werkloosheidsbestrijding

In augustus 1914 voerde de rijksoverheid onder meer de zogenoemde ‘Noodregeling Treub’ in.[3] Deze was vooral bedoeld om de inkomensval ten gevolge van werkloosheid te bestrijden door steun te verlenen aan de plaatselijke werkloosheidskassen. Op deze manier werden plaatselijke initiatieven gestimuleerd, want de bestrijding van de werkloosheid en de opvang van werklozen was vooral een zaak van de gemeenten. Veel gemeenten participeerden in plaatselijke particuliere steuncomités en probeerden door het versneld uitvoeren van publieke werken zoveel mogelijk mensen aan het werk te houden.

Mr. Willem Treub, in 1914 minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. (Bron Wikimedia Commons) 

Maatregelen in Geldrop

Ook de gemeente Geldrop was op deze wijze actief. Medio augustus 1914 werd op initiatief van burgemeester A.N. Fleskens een plaatselijk steuncomité opgericht, waarin liefdadigheidsinstellingen, fabrikanten en particulieren participeerden. Op 16 augustus besloot de gemeenteraad dat ook de gemeente eenzelfde bedrag zou bijdragen als de fabrikanten en particulieren gezamenlijk.[4] Op deze manier kreeg het comité al binnen enkele dagen de beschikking over f 13.000 (huidige waarde € 135.585). Erevoorzitters van het comité waren burgemeester A.N. Fleskens en H.N. baron van Tuyll van Serooskerken, als voorzitter fungeerde schoolopziener en wethouder F.J.F. Tijssen en als secretaris gemeentesecretaris J.F. Knapen. Verder bestond het comité uit: de voorzitter van het burgerlijk armbestuur P.C.M. van de Heuvel; de voorzitter van de R.K. Werkliedenbond en raadslid J. Sanders; de fabrikanten J.B.J. Bruning en P. van Besouw, respectievelijk raadslid en wethouder; en de dames F.M.J. van den Heuvel-Sanders, echtgenote van gedeputeerde V.A.M. van den Heuvel, en A.C.P.P. van der Heijden-Goossens, weduwe van de fabrikant H. van der Heijden. Het comité kreeg van de gemeenteraad tevens een blanco krediet om in het kader van de werkverschaffing naar eigen goeddunken te handelen.

 Het interieur van N.V. Stoomweverij v/h Vissers & Eycken omstreeks 1918.

Dat de angst voor werkloosheid niet ongegrond was, blijkt uit het gemeente-verslag over 1914. De aanvoer van grondstoffen uit het buitenland ging met grote moeilijkheden gepaard, zodat de haspelarij van de firma A.J. Raymakers medio augustus de fabriek moest stilleggen en andere fabrieken moesten overgaan tot een werktijdverkorting van 2 à 3 dagen per week. Alleen de N.V. Stoomweverij v/h Vissers & Eycken ondervond geen problemen. Voor de andere fabrieken, behalve de haspelarij, waren de problemen van voorbijgaande aard, want eind september 1914 konden enkele fabrikanten de werktijdverkorting al beëindigen en tegen het einde van 1914 was de situatie weer bijna normaal. Na de eerste maanden van 1915 was de werkgelegenheid nagenoeg hersteld.[5]

De bouwsector ondervond veel grotere problemen. Lopende werkzaamheden werden gestaakt en aan nieuwe projecten werd niet begonnen. De gemeente zelf ging over tot werkverschaffing door de bouw van een nieuwe school en vijftig woningen in het kader van de volkshuisvesting te laten uitvoeren. Tevens werden de wegen in de gemeente verbeterd en werd samen met andere gemeenten de weg Geldrop-Zesgehuchten-Tongelre-Woensel aanbesteed. Ten slotte werden verschillende werklozen tewerkgesteld in de ‘IJzeren Man’. Mede dank zij de ondersteuning van de gemeente werd ook voor de bouwbedrijven de toestand in de loop van 1915 weer normaal.

Al met al bleek de algehele toestand in 1915 niet zo somber te zijn als men eind 1914 nog vreesde. Het steuncomité was in 1914 volop actief, maar kon de ondersteuning in 1915 beperken tot enkele gevallen.[6]

De Uit- en vervoerwet

In de eerste jaren van de oorlog waren de overheidsmaatregelen vooral gericht op het ter beschikking stellen van voldoende levensmiddelen en het tegengaan van prijsopdrijving. Daartoe werd onder meer op 3 augustus 1914 de Uit- en vervoerwet ingesteld. De minister van Oorlog[7] kreeg door deze wet de bevoegdheid de uitvoer en het vervoer van goederen geheel of gedeeltelijk te verbieden én de bevoegdheid ontheffingen te verlenen.[8] De regering beheerste op deze manier de totale goederenuitvoer en kon al naar gelang de situatie uitvoerverboden uitvaardigen, en die lijst groeide dagelijks, of uitvoervergunningen verlenen.

Nicolaas Bosboom, minister van Oorlog in 1914. (Bron Wikimedia Commons) 

Tegen het einde van 1914 vond er een zekere structurering plaats door de oprichting van centrale bureaus voor bepaalde producten en in 1915 kwam er een consentenregeling. Consenten waren bedoeld om enerzijds een te heftige prijsstijging van bijvoorbeeld varkensvlees te voorkomen. Anderzijds werd een zekere uitvoer toegestaan zodat de varkensfokkers lonend konden blijven produceren.[9]

In de gebieden die onder het militair gezag stonden, kwam er een extra verbod. Onder het uitvoerverbod vallende levensmiddelen voor mens en dier  mochten slechts in bepaalde hoeveelheden vervoerd en op voorraad gehouden worden. Had men de producten nodig voor de bedrijfsuitoefening, dan was een voor die uitoefening benodigde hoeveelheid toegestaan, anders slechts zoveel als voor particulier gebruik nodig was.[10]

De ‘Levensmiddelenwet’[11]

De belangrijkste wet die in augustus 1914 werd aangenomen was de zogenoemde ‘Levensmiddelenwet’. Deze gaf de minister de bevoegdheid om maximumprijzen vast te stellen en burgemeesters de bevoegdheid “levensmiddelen, grondstoffen van levensmiddelen, huishoudelijke artikelen en brandstoffen” die in hun gemeente aanwezig waren in beslag te nemen en tegen maximaal door de minister vastgestelde prijzen ter beschikking te stellen aan de plaatselijke bevolking en bedrijven. De wet was niet bedoeld als distributieregeling, maar als instrument om voorraden op peil te houden en deze tegen redelijke prijzen aan de bevolking ter beschikking te stellen.

Met deze wet kreeg het lokaal bestuur een instrument in handen om de problemen rond de voorziening van voedsel en andere eerste levensbehoeften aan te pakken. Omdat Nederland sterk afhankelijk was van de invoer van graan, baarde met name de broodvoorziening vanaf het begin grote zorgen. Gemeenten gebruikten hun bevoegdheid om voorraden rogge en tarwe in beslag te nemen en deze, met het stellen van voorwaarden over de wijze van bereiding, onder de meelfabrikanten te verdelen. In een circulaire van 20 oktober 1914 gaf minister Treub de burgemeesters al in overweging om voor rekening van de gemeente alle voor consumptie geschikte rogge in hun gemeente op te kopen. Rogge mocht ook niet meer als veevoeder gebruikt worden en moest worden vervangen door maïs. Dat stuitte vooral in plattelands-gemeenten op veel weerstand.

In de loop van 1915 werden de mogelijkheden om in te grijpen in de voorziening van levensmiddelen uitgebreid. In het voorjaar stelde de minister van Landbouw[12] levensmiddelen beschikbaar voor de on- en minvermogenden. Deze bestonden uit varkensproducten, aardappelen en groenten en ongebuild tarwemeel[13]. Vooral vanuit de grote steden bestonden er bezwaren tegen de regeling omdat er geen criteria voorhanden waren met behulp waarvan men kon bepalen wie in aanmerking zou komen voor deze producten. Uiteindelijk kwam er in juni een regeling waarbij goedkoop brood, het zogenoemde ‘regeringsbruinbrood’ verkrijgbaar werd.

Ook de gemeenten in ons heemgebied kregen met de besproken wetten en regelingen te maken. Hierna zien we hoe men daar in Geldrop en Leende mee omging.

Broodvoorziening in Geldrop

In de raadsvergadering van 12 december 1914 meldde burgemeester Fleskens dat door de bakkers schromelijk misbruik werd gemaakt van de situatie door broden te verkopen die ver onder het voorgeschreven gewicht van 6 pond bleven.[14] De raad keurde deze handelwijze ten zeerste af en besloot te komen tot een strafverordening om dergelijk gedrag voortaan tegen te gaan.[15]

In de raadsvergadering van 25 januari 1915 besprak men een ontwerpverordening die was opgesteld door de roggecommissie in het rayon Helmond. Roggecommissies waren overal opgericht om te komen tot een zo eerlijk mogelijk verdeling van de beschikbare hoeveelheden rogge. Ze hadden tevens als taak er voor te zorgen “dat de rogge zooveel mogelijk gereserveerd [bleef] voor den mensch en niet aan het vee [werd] gegeven.”[16] De roggecommissie van het rayon Helmond bestond uit de burgemeesters van Hoogeloon c.a., Helmond, Maashees c.a., Erp en Leende.[17] De commissie had verzocht om ter wille van de uniformiteit de verordening ongewijzigd vast te stellen, maar zowel het college van B&W als de raad hadden onoverkomelijk bezwaren.[18] Men was bang dat de verordening op sommige punten ontdoken kon worden. Een aantal van de door de gemeente voorgestelde wijzigingen werden doorgevoerd, op andere punten kwam het tot een compromis tussen de gemeente en de roggecommissie. Het resultaat was dat in de raadsvergadering van 24 maart 1915 de definitieve ‘roggeverordening’ “houdende maatregelen tegen vasthouding of prijsopdrijving voor graan, meel en brood” werd vastgesteld.[19]

Het eerste verbodsartikel daarin betreft het verbod op het bakken voor de verkoop, het in voorraad hebben voor de verkoop, het verkopen en het vervoeren van wit brood. Een dergelijk verbod werd op grote schaal ingevoerd omdat voor het bakken van wit brood meer tarwe nodig was. Het verbod op het vervoeren was toegevoegd op verzoek van de gemeente Geldrop en daarmee waren ook andere verbodsartikelen uitgebreid.

Dezelfde verboden als voor wit brood golden ook voor roggebrood, tenzij het voor minstens de helft vermengd was met tarwe. Het college van B&W stelde zowel de prijs als het gewicht van een brood vast, waarbij het gewicht op het brood moest worden aangegeven. Er mocht alleen maar brood worden verkocht dat aan deze voorwaarden voldeed. De gemeente Geldrop had voorgesteld om naast het gewicht ook de vermelding van de naam van de bakker verplicht te stellen, ongetwijfeld met de bedoeling overtreders gemakkelijker op te kunnen sporen. Dit voorstel is echter niet doorgevoerd. 

Bakkerij Peijnenburg in Geldrop omstreeks 1914. (Bron Heemkundekring ‘De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten’) 

Met behulp van artikel 5 werd hamsteren voorkomen en het beschikbare voedsel zo eerlijk mogelijk verdeeld. Daarin staat dat het verboden is meer dan 3 kg roggebrood per hoofd per gezin per week te kopen of te verkopen. Teneinde dit verbod te kunnen controleren moesten de bakkers van hun broodverkopen zogenoemde ‘broodlijsten’ bijhouden en wekelijks bij de gemeente inleveren. De oorspronkelijke redactie van dit artikel stuitte op verzet in de raad omdat daarin het verbod alleen gold voor de verkopers. Raadslid A.Th.J. Mertens vond dat de verkopers strafbaar gesteld werden voor iets dat ze zelf niet konden voorkomen en stelde voor het verbod te laten gelden voor de kopers. Het uiteindelijke artikel bevat een combinatie van beide verboden.

De overige artikelen hebben betrekking op het vervoer en in voorraad hebben van rogge en roggemeel door bakkers, molenaars en handelaren. De controle daarop vond plaats door de uitgifte van geleidebiljetten. Die waren niet nodig indien het ging om minder dan 1 kg, een bepaling die was toegevoegd op voorstel van de gemeente Geldrop. Geleidebiljetten werden niet afgegeven indien het vermoeden bestond dat het om veevoeder ging. Artikel 8 bevat het al eerder genoemde verbod op het gebruik van rogge als veevoeder, tenzij het volgens de burgemeester niet meer voor menselijke consumptie geschikt was.

De gevolgen in Leende

De gemeenteraad van Leende nam de door de roggecommissie voorgestelde verordening wel vrijwel ongewijzigd aan.[20] Naar aanleiding van de hiervoor genoemde beschikbaarstelling van goedkope levensmiddelen door de minister van Landbouw ging burgemeester J. Vogels in april 1915 over tot overleg met de bakkers en winkeliers in zijn gemeente om vast te stellen wat er kon en moest worden gedaan. In mei volgde een door de burgemeester ontworpen controleregeling voor de verkoop van roggebrood en de beschikbaarstelling van tarwemeel.[21]

In de hiervoor bij Geldrop behandelde verordening zijn wel verschillende verboden opgenomen, maar lezen we niets over eventuele straffen. Die staan wel in de op 11 mei 1915 door de gemeenteraad van Leende aangenomen verordeningen.[22] In de verordening op het broodgewicht lezen we dat roggebrood in gare toestand een gewicht moet hebben van 1 kg of een veelvoud hiervan. Alleen dergelijk brood mag bereid, in voorraad gehouden, afgeleverd en verkocht worden. Overtreding van de verordening wordt bestraft met hoogstens zes dagen hechtenis of een boete van maximaal f 25 (huidige waarde  € 260). Op overtreding van het verbod om vee te voederen met rogge, roggemeel of brood daarvan volgde eveneens deze straf.

De correspondentie van de burgemeester

Bladerend door de correspondentie van burgemeester Vogels zien we hoe hij werd geconfronteerd met de regelingen omtrent de voedselvoorziening. Op 13 oktober 1914 meldde hij aan de Commissaris der Koningin[23] dat in zijn gemeente door handelaren, landbouwers en anderen geen rogge werd achtergehouden.[24] Op basis van de eerder behandelde Uit- en vervoerwet had een lid van de landweergrenswacht uit Valkenswaard op 2 december 1914 bij Egidius Bax te Leende grondstoffen in beslag genomen. Het ging om 165 kg tarwemeel, 165 kg tarwebloem, 12,5 kg kippenvoer en 2,5 kg zout. Op 10 december 1914 vroeg Vogels aan de president van de rechtbank in ’s-Hertogenbosch vergunning om de in beslag genomen goederen te verkopen, omdat deze vanwege bederf niet langer konden worden bewaard.[25]

In januari 1915 meldde Vogels dat in zijn gemeente bij de landbouwers 50.000 kg rogge in beslag was genomen en dat dit een ware noodtoestand in het landbouwbedrijf had veroorzaakt. Het ging om rogge die anders als veevoer zou hebben gediend en die dus vervangen moest worden door regeringsmaïs. Daarnaast hadden landbouwers van hun voorraad die bedoeld was voor menselijke consumptie al moeten leveren aan plaatsgenoten.[26]

In de volgende maanden correspondeerde Vogels diverse keren met de roggecommissie in Helmond over de levering van 10.000 kg tarwe voor de vervaardiging van ‘gebroken roggebrood’, de levering van 50.000 kg regeringsmaïs en de inname bij de plaatselijke landbouwers van 40.000 en 7.500 kg rogge ten behoeve van de voedselvoorziening van plaatsgenoten. Bij de laatste inname meldde Vogels dat hij alleen op die rogge beslag had gelegd die de landbouwers niet voor hun eigen gebruik nodig hadden.[27]

De gemeente Leende meldde zich in mei 1915 bij de minister van Landbouw aan voor de levering van tarwe of ongebuild tarwemeel om zo over te kunnen gaan tot de verstrekking van goedkoop brood. Vogels schreef dat hij de tarwe liefst ongemalen ontving zodat deze vóór het malen met de rogge vermengd kon worden. Het mengen zou onder zijn persoonlijk toezicht plaatsvinden, teneinde fraude uit te sluiten. Het was de bedoeling brood te verstrekken bestaande uit 2/3 rogge en 1/3 tarwe tegen een prijs van 10,5 cent per kg.[28] Voor de controle op de uitlevering had de roggecommissie voor de kleinere gemeente een controlelijst ontworpen.[29]

De molen in Leende. Molenaars mochten vanwege hun beroep grotere hoeveelheden graan of meel op voorraad hebben. De zeef in een korenmolen wordt buil genoemd, ongebuild tarwemeel was dus niet gezeefd. (Bron Heemkunderking ‘De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten’)

Tot slot

In het eerste jaar van de oorlog werd de bevolking van ons heemgebied niet alleen geconfronteerd met allerlei extra voorschriften, de mobilisatie en inkwartiering van soldaten en de opvang van vluchtelingen, maar kreeg een aantal ook te maken met gevolgen voor het persoonlijk leven, zoals werkloosheid en problemen bij het verkrijgen van voldoende eerste levensbehoeften. In het vervolg zal blijken dat de voedselvoorziening gedurende de rest van de oorlog een telkens terugkerend thema was.

Persoonsgegevens

Egidius Bax (Leende 19 december 1858 – Leende 31 mei 1918).

Peter van Besouw (Goirle 19 juni 1851 – Geldrop 14 juli 1923).

Johannes Baptist Josephus Bruning (Geldrop 20 september 1858 – Amsterdam 1917).

Albertus Nicolaas Fleskens (Heesch 20 april 1874 – Eindhoven 1 februari 1965).

Anna Cornelia Petronella Goossens (Diessen 22 september 1845 – Geldrop 4 januari 1929).

Hendrikus van der Heijden (Geldrop 17 juni 1843 – Geldrop 16 september 1897).

Petrus Cornelis Maria van den Heuvel (Geldrop 14 februari 1862 – Eindhoven 6 februari 1930).

Vincentius Adrianus Maria van den Heuvel (Geldrop 8 december 1854 – Geldrop 13 september 1920).

Johannes Petrus Knaapen (Geldrop 10 mei 1879 – Geldrop 6 september 1965).

Antonius Thomas Johannes Mertens (Oosterhout 10 mei 1868 – Geldrop 24 maart 1943).

Francisca Maria Josephina Sanders (Geldrop 8 september 1858 – Geldrop 19 mei 1918).

Johannes Sanders (Zesgehuchten 2 juni 1867 – Geldrop 12 mei 1949).

Franciscus Josephus Florentius Tijssen (Geldrop 17 maart 1852 – Geldrop 30 juli 1923).

Hendrik Nicolaas baron van Tuyll van Serooskerken (Deventer 19 oktober 1854 – Geldrop 16 oktober 1924).

Justinus Vogels (Tongelre 14 juni 1875 – Leende 1955).

De eeuwige post aan de grenzen, prent van Jan Sluijters voor De Nieuwe Amsterdammer van 14 augustus 1915. (Bron www.geheugenvannederland.nl) 

[1] Klaasje Douma, ‘De ‘Groote Oorlog’ in ons heemgebied’, Heemkronyk 53 (2014), 43-56, 63-70 en Heemkronyk 54 (2015), 3-14.
[2] Zie voor het landelijk beleid: Martin Kraaijenstein, ‘Nederland in de Eerste Wereldoorlog. Lokale noden en lokaal beleid in Nederland 1914-1918’ op www.wereldoorlog1418.nl/lokale-noden/#02. (geraadpleegd 3 mei 2015)
[3] Mr. M.W.F. (Willem) Treub (Voorschoten 30 november 1858 – ’s-Gravenhage 24 juli 1931) was in augustus 1914 minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. www.parlement.com (geraadpleegd 3 mei 2015).
[4] AGG, inv.nr. 79, gemeenteverslag Geldrop 1914; inv.nr. 10, notulen gemeenteraad Geldrop van 16 augustus 1914.
[5] AGG, inv.nr. 79, gemeenteverslag Geldrop 1914 en 1915.
[6] AGG, inv.nr. 79, gemeenteverslag Geldrop 1914 en 1915; inv.nr. 10, notulen gemeenteraad Geldrop van 25 augustus 1914.
[7] De minister van Oorlog was in 1914 Nicolaas Bosboom (’s-Gravenhage 30 september 1855 – 14 november 1937). www.parlement.com (geraadpleegd 4 mei 2015).
[8] NL-HaNA, Crisisinstellingen, 2.06.079, Inventaris van de archieven van crisisinstellingen in verband met de eerste wereldoorlog, 1914-1926, 16-17.
[9] W.C. van Meurs, ‘Rantsoenering en distributie ten tijde van de Eerste Wereldoorlog – De levensmiddelenpolitiek van de Nederlandse regering in crisistijd’ op www.wereldoorlog1418.nl/distributie-rantsoenering (geraadpleegd 4 mei 2015).
[10] AGG, inv.nr. 1139, Bekendmaking van 17 november 1914.
[11] Deze paragraaf is met name gebaseerd op de publicaties vermeld in de noten 2, 8 en 9.
[12] F.E. Posthuma (Leeuwarden 20 mei 1874 – Vorden 3 juni 1943) was minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 19 november 1914 tot 9 september 1918. www.parlement.com (geraadpleegd 5 mei 2015).
[13] Ongebuild meel is meel dat niet gezeefd is.
[14] De gewichten varieerden van 4,5 tot 5,6 pond.
[15] AGG, inv.nr. 10, notulen gemeenteraad Geldrop van 12 december 1914.
[16] AGL, inv.nr. 450, notulen gemeenteraad Leende van 14 januari 1915.
[17] AGG, inv.nr. 10, notulen gemeenteraad Geldrop van 24 maart 1915, artikel 1 uit de vastgestelde verordening.
[18] In Leende werd de verordening op een kleine wijziging na, onveranderd vastgesteld. AGL, inv.nr. 450, notulen gemeenteraad Leende van 14 januari 1915.
[19] AGG, inv.nr. 10, notulen gemeenteraad Geldrop van 25 januari en 24 maart 1915. 
[20] AGL, inv.nr. 450, notulen gemeenteraad Leende van 14 januari 1915.
[21] AGL, inv.nr. 462, notulen college van B&W van 26 april en 17 mei 1915. De beschikbaarstelling werd aangekondigd in een circulaire van de minister van Landbouw van 24 april 1915.
[22] AGL, inv.nr. 450 notulen gemeenteraad Leende van 11-5-1915. Ik heb niet kunnen achterhalen of deze verordeningen dezelfde zijn als de eerder genoemde controleregeling. De aanname van de verordeningen vond wel plaats naar aanleiding van de circulaire betreffende de beschikbaarstelling van levensmiddelen.
[23] A.E.J. baron van Voorst tot Voorst (Elden 13 december 1858 – ’s-Hertogenbosch 27 juli 1928).
[24] AGL, inv.nr. 497, brief aan de CdK van 13 oktober 1914.
[25] AGL, inv.nr. 497, brief aan de president van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 10 december 1914.
[26] AGL, inv.nr. 497, brief aan CdK van 7 januari 1915 en brief aan de roggecommissie te Helmond van 25 januari 1915.
[27] AGL, inv.nr. 497, brieven aan de roggecommissie van 9 februari, 18 februari, 2 maart en 31 maart 1915.
[28] De door de minister van Landbouw bij circulaire van april 1915 vastgestelde prijs bedroeg 12 cent per kg. Zie noot 9.
[29] AGL, inv.nr. 497, brief aan minister van Landbouw van 28 mei 1915.
Ga terug