Heemkronijk jaar:2016, jaargang:55, nummer:1, pag:3 -19
Observaties bij het plantgat voor een nieuwe boom op het binnenplein van Eymerick
door: Jacques van Laarhoven[1]
Afb. 1 De omgevallen kastanjeboom op het binnenplein van Eymerick.
De aanleiding voor dit artikel is een verslag van de observaties bij de aanleg van het plantgat, dat er moest komen om de ruim honderdjarige kastanje, die in het voorjaar van 2015 was omgewaaid, te vervangen. De waarnemingen werden verricht door leden van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland en van de Heemkundekring ‘De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten’. Het verslag dat als basis voor dit artikel is gebruikt, is opgesteld door Peter Seinen van Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland.
Afb. 2 Tekening van Pieter Post uit 1662 uit het archief van kasteel Heeze.
Historie: het Huis tot Hese
De oudste vermelding van kasteel Heeze: “huis Eimerik”, dateert uit 1404. Toch zou er al een akte zijn uit 1203 waarvan wordt aangenomen dat het daarin genoemde huis: “Eimerik”, hetzelfde kasteel betreft. Het gaat bij deze akte om een overeenkomst tussen de hertog van Brabant en de hertog van Gelre omtrent de rechten van de hertog van Gelre en die van Brabant over het “huis Hese”. Daarbij moet in acht worden genomen dat het hier ook over het dorpje Heesch bij Oss kan gaan. Een gedachte ten voordele van ons Heeze kan zijn dat Heesch bij Oss geen kasteel kent.
Coenen geeft in “Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp” aan dat een strijd om de rechten op het huis Heeze tussen de hertogen niet ondenkbaar is. Tussen de hertog van Brabant, met bezit in Sterksel dat bij zijn domein Helmond gerekend werd, en de hertog van Gelre, die Geldrop als leengoed had, een leengoed dat mogelijk ooit bij de heerlijkheid Heeze gehoord heeft, is in de 13e eeuw strijd gevoerd. Coenen geeft aan dat dit huis te Hese mogelijk een voorloper was van het latere kasteel Eymerick. De gedachte dat het daarbij om een mottekasteel zou kunnen gaan, wordt door de resultaten van de observaties later in dit artikel verduidelijkt.
Bij dit middeleeuwse Eymerick gaat het over een huis op een eiland met een doorsnede van ongeveer 30 meter. Verder was dit omgrachte kasteel omgeven met enige waterlopen waaronder het riviertje ‘de Kleine Aa’ en enige, gezien hun vorm, gegraven sloten. Verder is er op de tekening van Pieter Post uit 1662 mogelijk ook een ‘voorhof’ zichtbaar, aangelegd als tuin. Deze tekening werd door Pieter Post gemaakt om het bestaande kasteel vast te leggen, waarna hij het nieuwe kasteel ontwierp, waarvan wij alleen het voorkasteel nu kennen. We mogen ons gelukkig prijzen dat deze plannen nooit volledig zijn uitgevoerd. Daardoor is het middeleeuwse huis en de grondvorm van het voormalige kasteeleiland in situ bewaard gebleven. Het oude huis/eiland ligt in zijn geheel onder het deel waar nu nog Eymerick staat. Voor de huidige bebouwing is aan de noord- en westzijde het eiland vergroot.
Afb. 3 en 4 Tekening van Pieter Post van het oude huis en daarnaast het oude huis onder de huidige situatie. Tekening afkomstig uit het archief van kasteel Heeze.
Historie: bezitters/bewoners
Coenen vermeldt in “Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp” dat Heeze in 1300 in bezit was van Gerard van Horne. We hebben het hier over een feodale heer die grote macht en bezit had, zoals Altena, Perwez (B), Weert, Nederweert en Wessem. Volgens Coenen had deze heer van Horne een belangrijke positie aan het hof van de hertog van Brabant. Vermoedelijk had hij die positie gekregen vanwege zijn huwelijk met Johanna van Brabant, lid van de hertogelijke familie.
In 1615 gaat het bezit van Heeze over in handen van René van Renesse. Aangenomen mag worden dat Geldrop en Heeze ooit één waren, maar Geldrop was een Gelders leen en Heeze een Brabants.
In 1659 zien we Albert baron Snoeckaert van Schaumburg als bezitter. Van hem is de opdracht aan Pieter Post voor het kasteel zoals wij dat nu kennen.
In 1732 verschijnt Francois Adam baron de Holbach als bezitter.
In 1759 zien we Jan Maximiliaan baron van Tuyll van Serooskerken, van wie de nazaten het kasteel nu nog bewonen.
Voor een uitgebreide opsomming en beschrijving van de bewoners van kasteel Heeze wil ik graag verwijzen naar het boek van Coenen.
Geologische beschouwingen
Het kasteel van Heeze staat op de rand van het dal van de Groote Aa en de Sterkselsche Aa. De Groote Aa stroomde oorspronkelijk vrijwel zeker langs de zuidkant van het kasteel. De loop van de beek komt overeen met de geologische- en geomorfologische kaart[2] en bovendien is het maaiveld aan de zuidkant net iets lager dan elders.
Na het onderzoek van de boomkuil op de binnenplaats is hier gebleken dat de oude bebouwing aan de hand van de funderingsresten op Pleistocene grond stond. In de Middeleeuwen en ook daarna werden beekafzettingen gevormd als gevolg van hoge waterstanden. Deze hoge waterstanden konden ontstaan als gevolg van ontbossingen ten behoeve van de landbouw. Hierdoor ontstonden pieken in de waterafvoer. Daarnaast is het mogelijk dat als gevolg van opstuwing van beekwater ten behoeve van de watermolen, die ten noorden van het kasteel heeft gestaan, gebieden onder water zijn gelopen.
Op de plek van het kasteel was het net te hoog om te overstromen. Ten zuiden en ten westen van het kasteel kan dat wel zijn gebeurd. De locatie van het kasteel is een strategisch punt en een uitstekende plaats om er een gracht om heen te leggen en te voeden met beekwater. Men hoefde weinig aan de waterinfrastructuur te doen om dit te realiseren.
Afb 5 Topografisch kaart met daarop aangegeven de veronderstelde loop van de beken in de 17de eeuw.
Observaties in mei 2015 Uit het verslag van Peter Seinen
De resultaten van de observaties geven veel inzichten in de bebouwing en bewoning van het bekeken gedeelte en het gebied daar omheen. De belangrijkste conclusies zijn:
In het profiel aan de noordwestelijke zijde van de nieuwe boomkuil werden twee oude funderingsresten waargenomen.
De funderingsresten bestonden uit los gestapelde zware roodbakkende veldbrand bakstenen[3] (waarschijnlijk gebakken in lokaal opgerichte veldovens) met afmetingen van 25 x 12 x 7 cm, die in overlappend kops verband[4] liggen en naar zuidoostelijke richting verspringen.
De posities van de funderingsresten kwamen zeer goed overeen met de bouwstructuren zoals die in 1662 AD getekend werden door architect Pieter Post. Het meest waarschijnlijk is dat het resten van de ‘kelder’ betreffen. Mogelijk is deze structuur gefundeerd op het “oud fondament” dat in het verlengde van de keldermuur zou liggen.
Als de funderingsresten corresponderen met die op de tekening van Post geeft dat boven-dateringen (ouder dan) voor de funderingsresten van na 1662 AD.
Op basis van de afmetingen van de bakstenen kan slechts een globale uitspraak gedaan worden over de datering van de productiedatum: 1300-1400 AD.
Onder het huidige plaveisel lag eveneens een plaveisel van harde roodbakkende bakstenen (klinker) dat gedateerd mag worden tussen 1662-1902 AD.
De losse bouwmaterialen uit de oude boomkuil getuigen van het bestaan van lage- en hoge-status-gebouwen en geven een herkenbaar beeld van wat over Eymerick rond 1900 AD bekend is. Heel interessant zijn inzichten in bouwkundige details.
De weinige gebruiksvoorwerpen passen goed in het beeld van het gebruik van het terrein. Ook resten van de telefoon-aansluiting werden teruggevonden.
De hoogte waarop Eymerick gebouwd is bestaat uit een natuurlijke zandafzetting, mogelijk een zanddonk (rivierduin).
Op de natuurlijke zandafzetting is sprake van Neolithische (2000-5300 BC), mogelijk Mesolithische (5300-8800 BC) menselijke aanwezigheid. (NB door schrijver: uitspraak gebaseerd op slechts één afslag die in situ gevonden is.)
Baksteenformaat. Nog eens bij bouwhistorici nagevraagd, maar het is het meest veilig om midden of, in het uiterste geval, begin 14de eeuw aan te houden. Dikte van 7 cm is daarbij doorslaggevend. Lengte blijft aan de korte kant. (aanvulling door JvL)
Afb. 6 De positie en oriëntatie van de nieuwe boomkuil ten opzichte van de huidige bebouwing.
Het begin
In het kader van de herplanting van een omgevallen kastanjeboom op het kleine binnenterrein van Eymerick (Kasteel Heeze) zouden door een loonbedrijf de wortels van de boom verwijderd worden uit een vlak van 4 x 4 m tot een diepte van 0.8 m.
Afbeelding 6 geeft de gegeorefereerde positie en oriëntatie van de nieuwe boomkuil (zwart) ten opzichte van de huidige bebouwing (grijs).[5]
Activiteiten
De werkzaamheden van het loonbedrijf werden gedurende het hele proces tot aan het weer opvullen van de nieuwe kuil geobserveerd, waarbij waarnemingen en metingen (van sporen) werden gedaan en losse artefacten uit de verwijderde grond werden gehaald en verzameld. Voor het verkrijgen van extra informatie werd de bodemgesteldheid onderzocht met dunne prikstokken. Voor het vaststellen van de natuurlijke bodemopbouw, in het belang van de herplanting, werd een enkele geologische bodemboring uitgevoerd.
De waarnemingen en metingen werden uitgewerkt tot tekeningen van twee vlakken, vier profielen en één dwarsdoorsnede. De hoekpunten van de nieuwe boomkuil, die de referentieposities van de waarnemingen vormden, werden met GPS gegeorefereerd naar het Rijks Driehoek- en het Normaal Peil systeem.[6]
De artefacten werden gereinigd, gedetermineerd en gedateerd door deskundigen Nico Arts (algemeen) en Johan Soetens (vlakglas).
Tenslotte werden de resultaten vergeleken met gegevens uit andere bronnen, zoals:
Historische bronnen (Guus Braun).
Recente bodemradarmetingen (Werkgroep Innovatieve Meettechnieken voor Archeologie).
Geologische beschouwingen (Jan Broertjes).
Resultaten en discussie
De resultaten zijn verdeeld over twee categorieën:
Waarnemingen en metingen.
Determinaties en dateringen van artefacten.
Waarnemingen en metingen
Tijdens de waarnemingen werden elf soorten lagen onderscheiden, hieronder samengevat van diep naar ondiep:[7]
Geel zand (1)
Wit zand (2)
Grijs zand (3)
Geel zand met bruine vlekken (4)
Puinlaag-I Grof met kalk (6)
Puinlaag-II Fijn met bruin zand (7)
Zandbedplaveisel Grijs zand (8)
Plaveisel-I Klinkers en Veldbrand (9)
Humeuze egalisatielaag (10) [8]
Plaveisel-I Klinkers (11)
Van een aantal bodemlagen werden monsters verzameld. De monsters worden bewaard voor nader onderzoek.
De hoekpunten van het referentievlak alsmede kenmerkende punten van de huidige bebouwing werden door B. Verbeek met nauwkeurige GPS Spectra Precision SP80 ingemeten.[9] Hierbij werd gebruik gemaakt van een offset 2-points-method.
Discussie waarnemingen en metingen: bodemopbouw
Afbeelding 7 laat het vlak van de nieuwe boomkuil op een diepte van circa 80 cm zien, waarbij de donkergrijze gedeeltes niet onderzocht (niet weggegraven) zijn. Duidelijk zijn de oude boomkuil (van circa 2 x 2 m) en de funderingsputsleuf (beide gevuld met grijs zand) ten opzichte van het gele zand (middengrijs) te herkennen. De diepte van de boomkuil tot aan het gele zand is circa 95 cm –MV (Maaiveld = 21,44 cm NAP). De merkwaardige hap uit de contour van de oude boomkuil wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het reeds vergraven zijn van deze hoek.
De betekenis van het vierkante kleine (grijze) vlakje met grijs zand is niet duidelijk.
De posities van de verderop te bespreken funderingsresten zijn met dikke zwarte lijnen op de rand aangegeven.
De vondstlocatie van het vuurstenen artefact en de positie van de bodemboring (zie verderop) zijn aangegeven met gestippelde cirkels. De diepte van de vondst bedroeg circa 75 cm –MV, dus betrekkelijk bovenin de gele zandlaag.
Afb. 7 Vlak van de de nieuwe boomkuil op -80 cm t.o.v. huidig maaiveld.
Afb. 8 Vlak van de nieuwe boomkuil op -30 cm t.o.v. huidig maaiveld met plaveisellaag.
Afbeelding 8 laat het vlak van de boomkuil op een diepte van circa 30 cm –MV zien, waarbij de verdeling van het plaveisel (Plaveisel-I) ten opzichte van de oude boomkuil zichtbaar is. Het lijkt aannemelijk dat de oude boomkuil door deze laag heen gegraven is. Aangezien bekend is dat het planten van de kastanje (en dus het graven van de oude boomkuil) en de aanleg van het huidige plaveisel (Plaveisel-II) rond 1910 AD is uitgevoerd, betekent dit een boven-datering (terminus ante quem = in ieder geval voor…) voor Plaveisel-I. Plaveisel-II bestaat uit evenwijdige rijen klinkers (halfsteensverband, loodrecht).[10] Plaveisel-I bestaat ook uit evenwijdige rijen stenen (wildverband, diagonaal)[11] in drie verschillende oriëntaties, waardoor het niet duidelijk is of die aan Zijde-IV en Zijde-II ooit een geheel gevormd hebben en in 1910 AD doorsneden zijn door de aanleg van de oude boomkuil. In de lagen onder Plaveisel-I werden geen artefacten aangetroffen die een onder-datering (terminus post quem = in ieder geval na …) op zouden kunnen leveren.
Op foto’s van 1902 AD van het binnenterrein vanuit verschillende gezichtspunten is geen bakstenen plaveisel te zien doordat deze bedekt was met een dunne met gras begroeide laag aarde. Plaveisel-I loopt blijkens de waarneming in het profiel van Zijde-I en de resultaten van het prikstokonderzoek, door tot over de funderingsresten.
Afb. 9 en 10 Opnames van het binnenterrein rond 1902, met daarop de oudste bebouwing van stallen aan de noordzijde.
Afbeelding 11 laat het profiel van Zijde-I zien (witte gebied is niet onderzocht), waarbij de aanwezigheid van stenen funderingsresten het meest opvallend is. Voor de aanleg van de fundering is het gele zand tot een minimale diepte van 235 cm –MV weggegraven en weer opgevuld met respectievelijk wit zand, grijs zand en geel zand met bruine vlekken. Dit laatstgenoemde materiaal wordt ook elders in de profielwanden (Zijden-II, -III en -IV) waargenomen als deel van de hogere egalisatielaag.
Op de bovenzijde van de funderingsstenen liggen twee lagen met baksteenresten, de onderste (Puinlaag-I) met grove brokken (met variabele kleur) in een witte kalkachtige matrix en de bovenste (Puinlaag-II) met kleine brokjes (oranje) in een bruine zandige matrix.
Afb. 11 Profielwand aan de westzijde met daarop aangegeven het “oude fondament”.
Afbeelding 12 laat de dwarsdoorsnedes van beide funderingsresten (alsmede andere lagen) zien. Opvallend is dat alle stenen kops naast elkaar liggen en onregelmatig (zonder vast patroon) overlappen. De stenen zijn niet gemetseld met kalk of trasmortel maar zijn gestapeld met daartussen dunne laagjes wit kalkachtig (?) zand. Sommige stenen zijn aanmerkelijk dunner dan gemiddeld. Het diepere gedeelte van de fundering (Afbeelding 11, Zijde-I tussen 75-175 cm vanaf het hoekpunt) verspringen de lagen op grotere diepte van de boomkuil weg. De eerste indruk is dat het een soort keermuur betreft die tegen een hogere zandheuvel gebouwd was.
Het bestaan van de funderingsresten kwam niet als een complete verrassing. Architect Pieter Post maakt in 1662 reeds melding van “oude fondamenten” op het binnenterrein van Eymerick. De tekening die Post maakte is in afbeelding 6 te zien als donkergrijze en zwarte vlakjes (de nu nog bestaande bebouwing is weergegeven in lichtgrijs) [1].
Als de tekening van Post zeer nauwkeurig is (afwijking kleiner dan 50 cm) dan moet men concluderen dat de waargenomen resten betrekking hebben op de (dunnere) muur van een ‘kelder’ en niet op het stukje van het (veel dikkere) “oude fondament”.
Helaas is onbekend hoe diep de kelder was, zodat ook onbekend is of het “oude fondament” onder de kelder doorgelopen kan hebben. De datering van de tekening geeft wel een eerste boven-datering (terminus ante quem) voor de funderings-resten van vóór 1662 AD. Deze datum geeft ook een onder-datering (terminus post quem) voor Plaveisel-I: Post tekende de kelder in 1662 AD nog als gebouw. Omdat Plaveisel-I over de funderingsresten heen loopt, mag dit dus gedateerd worden tussen 1662-1902 AD.
Afb. 12 Dwarsdoorsnede van het “oude fondament” voor zover dit zichtbaar was.
Aanwijzingen voor fundamentresten werden ook teruggevonden tijdens een bodemradaronderzoek van de Werkgroep Innovatieve Meettechnieken voor Archeologie.
De volgende afbeeldingen laten de profielen van respectievelijk de Zijden-II (Afb. 13), - III (Afb. 14) en -IV (Afb. 16) zien. De opbouw is, voor zover kon worden nagegaan, behoorlijk eenvormig, waarbij het grootste verschil het wel of niet bestaan van Plaveisel-I-laag is.
Afb. 13 Profiel noordzijde.
Afb. 14 Profiel oostzijde.
Afb. 15 Profiel zuidzijde.
Afb. 16 Het observatievlak met het fundament aan de westzijde.
De onderste laag bestaat uit geel zand met veel sporen van ijzeroer. Deze laag reikt nu nog tot 60 cm –MV en is dan het laatste hoogstgelegen restje van een vermoedelijke natuurlijke zanddonk (rivierduin). Op deze laag ligt Puinlaag-II die ook in Zijde-I waargenomen is. Puinlaag-II bedekt kennelijk het gehele vlak en het gebied daar direct rondom heen. Op deze laag ligt op delen van alle zijden een plaveisellaag (Plaveisel-I), op een relatief dik vlijlaagje (1-5 cm) van grijs zand voor het verkrijgen van een vlakke gelijkmatige bestrating, noodzakelijk door het gebruik van klinkers van verschillende afmetingen. Waar de plaveisellaag ontbreekt en ook op de plaveisellaag, ligt een dikke opvullaag (egalisatielaag), met zones van humeus zwart zand en geel zand met bruine vlekken. De humeuze egalisatielaag vormt, naast hetzelfde materiaal uit de oude boomkuil, de voornaamste bron van artefacten. Met name de laag onder en tussen de wortels was zeer rijk aan modern (eind 19de eeuw) bouwafval, waarvan slechts een deel geborgen werd. Deze laag is waarschijnlijk deels in 1910 aangebracht om het huidige plaveisel (Plaveisel-II) aan te leggen.
De resultaten van het prikken in de bodem, aangegeven op afbeelding 16, zijn consistent met de waarnemingen van Post. Op Positie-I zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van funderingsresten. Op Positie-II en -IV zijn mogelijk aanwijzingen voor de aanwezigheid van een harde puinlaag (Puinlaag-I of -II) met daaronder mogelijk fundamentresten. Op Positie-III zijn aanwijzingen voor Plaveisel-I
De resultaten van de geologische bodemboring in het gele zand werden onderzocht door geofysicus J. Wijnen en de laag werd beoordeeld als natuurlijk. Dit versterkt het vermoeden dat Eymerick op een natuurlijke zanddonk (rivierduin) gebouwd is. De huidige hoogte van de zanddonk 20,85 m NAP steekt nog significant uit boven de directe omgeving: 19,5-19,9 m NAP (Actueel Hoogtebestand Nederland).
Vanuit de geologie van het landschap is de vestiging van een versterking op een hogere en dus drogere plaats op de rand van het dal van de Groote Aa en de Sterkselsche Aa zeer voor de hand liggend.
Determinaties en dateringen van artefacten
Voor de overzichtelijkheid zijn de determinaties van de artefacten opgedeeld in de categorieën plaveisels, bouwmaterialen (met onderverdelingen) en gebruiks-voorwerpen.
Determinaties
Plaveisels
o Het huidige loopniveau is geplaveid met een loodrecht halfsteens verspringend patroon van complete klinkers met afmetingen van 5 x 9-10 x 20-21 cm.
o De voorloper van het huidige loopniveau is geplaveid met een diagonaal wildverband en onbekend wildverband patroon van gebroken kopse einden van hard gebakken bakstenen (klinkers) en enkele rode veldbrand exemplaren her en der tussen de klinkers. Afmetingen 5-6 x 9-12 cm met onregelmatige variabele lengte van ongeveer 8 cm.
o Een mogelijk ander of eerder onbekend niveau kan gevormd zijn met Maaskeien die met hun platte kant een redelijk vlak plaveisel vormden (Nico Arts).
Bouwmaterialen
o Fundering en muurresten
§ Roodbakkend veldbrand met afmetingen van 25 x 12 x 7 cm.
§ IJsselsteen[1], geelbakkende baksteen.
o Wandtegels, wit geglazuurd zonder kenmerken of motieven.
o Vloertegels
§ Grijs-zwarte vloertegels.
§ Gele vloertegel (Alfred Regout).
o Dakbedekking
§ Daktegel, roodbakkend met een gele schijn.
§ Daklei.
§ Dakpannen, handgevormde Hollandse dakpannen, rood en grijs.
§ Bijzonder is het fragment van een grijze lichtpan, waarmee daglicht door het pannendak gevoerd werd.
o Overige bouwmaterialen
§ Daklood in twee vormen:
- Slooprest met spijkergat en resten van donkergroene verf.
- Afsnijdsel van verwerking. Men was kennelijk niet erg zuinig.
§ Vensterglas van onzuiver groengekleurd glas van variabele dikte met resten van (nu) donkergroene verf.
§ Raamgeheng, een primitief scharnier voor raam of luik.
o Scharnierbeslag, mogelijk voor een zware deur.
o Dakgootbeugel, voor het ophangen van een vierkante losse dakgoot.
Gebruiksvoorwerpen
o Keramiek: fragmenten van roodbakkend met loodglazuur en koperglazuur, steengoed, niet nader te determineren; industrieel wit (theekopje) en een porseleinen isolatorknop, voor telefonie of elektriciteitsvoorziening.
o Glas: halzen en bodems van wijnflessen (mogelijk champagne); randen van medicijnflesje en -potje.
o IJzer: zware cilindervormige ring, onderdeel van een houten wagenwiel (domp).
o Vuursteen met bewerkingssporen.
Dateringen
Artefacten algemeen
Alle artefacten op de vuursteenafslag (EYM15NAT01) na, waren afkomstig uit de oude boomkuil (tussen de wortels) en de humeuze egalisatielaag. De dateringen lopen sterk uiteen maar kunnen allemaal van voor 1900 AD stammen en staan dus een bovengrens voor een datering van de humeuze egalisatielaag van 1910 AD niet in de weg. De vuursteenafslag werd gedateerd op Mesolithicum tot Neolithicum.
Bakstenen losgeraakt uit de fundering
De datering van de bakstenen werd gedaan aan de hand van de gemeten afmetingen, in het bijzonder de lengte. Deze methode leverde een datering tussen 1300-1400 AD op.
Discussie determinaties en dateringen van artefacten
De determinaties en dateringen van de artefacten geven informatie over de geschiedenis van het onderzochte terrein alsmede van het kasteelterrein als geheel:
Bebouwing op en rond het terrein.
Activiteiten op rond het terrein.
Artefacten algemeen
Opvallend is dat het overgrote merendeel van de geborgen artefacten uit bouwmateriaal bestaat. Dit materiaal uit diverse tijdperken geeft een inkijkje van het soort gebouwen (hoge(re)- en lage-status) alsmede wat bouwkundige details. Een greep uit de beschouwingen:
Bekend is dat rond 1900 AD de noordwestelijke bebouwing in gebruik was als koeienstal. Bestaande foto’s laten koeien op weg naar Eymerick zien. Deze foto’s laten de op dat moment lage-status-gebouwen zien, waarbij veel elementen van geborgen artefacten mogelijk te zien zijn:
o Alle gebouwen zijn bedekt met eenvoudige (rode en zwarte) Hollandse dakpannen. De geborgen lichtpan (voor lichttoevoer) geeft aan dat een dak dus alleen dakspanten met panlatten had, zonder beschot.
o Diverse raamopeningen waren voorzien van ruiten, mogelijk van groen gekleurd (goedkoop ongezuiverd) glas. De sponningen en wellicht ook andere houtdelen waren donkergroen geschilderd (er zaten ook sporen van (nu) groene verf op het daklood).
o Sommige ramen waren voorzien van luiken die mogelijk opgehangen waren aan een eenvoudig raamgeheng, zoals geborgen.
o De dakrand van het woongedeelte was voorzien van een vierkante dakgoot mogelijk opgehangen aan ijzeren beugels, zoals geborgen.
o De schuurdeuren waren afgesloten door grote houten deuren met ijzeren scharnieren, zoals geborgen.
Er zijn aanwijzingen voor hog(er)e-status-gebouwen met een dakbedekking van daktegels en daklei. De vloeren waren deels bedekt met luxe grijze en gele keramische vloertegels. Opmerkelijk is dat de gele vloertegel van na 1888 moet stammen. Het betreft hier waarschijnlijk een restant (geen cementsporen) van een verbouwing elders op het kasteelterrein.
De dateringen van deze artefacten zijn allemaal in lijn met de terminus ante quem voor het egaliseren en plaveien van het oppervlak en het planten van de kastanje in 1910 AD, zoals uit de historie van het kasteel bekend is.
De resten van wijnflessen (wellicht champagneflessen) passen goed in het hoge-status-beeld van een kasteelterrein.
De ijzeren domp van een houten wagenwiel past ook in het beeld van de functie van Eymerick rond 1900.
Enigszins verrassend is toch de vondst van de porseleinen isolatorknop die van een telefoonaansluiting of stroomnet-voorziening afkomstig kan zijn. De telefoongids van 1910 vermeldt dat kasteel Heeze een telefoonaansluiting (nummer 1) had onder de naam Van Tuyll van Serooskerken, S.J. Baron van Kasteel Heeze.
In 1902 werd een vergunning afgegeven inzake de Hinderwet voor het plaatsen van een motor (merk: Deutz) van 12 pk op het kasteelterrein voor het aandrijven van een generator. Er was dus al in 1902 elektriciteit op het kasteel. In resten van deze installatie zijn dergelijke knoppen nog teruggevonden [7].
Het enkele stukje bewerkt vuursteen in het gele zand van de zanddonk brengt de datering van menselijke aanwezigheid op het gebied ten laatste op het Neolithicum (2000-5300 BC) of misschien Mesolithicum (5300-8800 BC).
Bakstenen
Middeleeuwse bakstenen worden vaak globaal gedateerd op basis van hun afmetingen. In een recent artikel [6] laat Cordfunke voor bakstenen uit West-Nederland zien dat deze techniek zeer discutabel is. In plaats van een continue verkleining van de bakstenen in de loop der jaren is er veeleer sprake van een discontinuïteit tussen 1320-1350 AD, toen de afmetingen plotseling afnamen. De bakstenen van Eymerick zitten precies tussen deze twee perioden in en zijn dus op basis van deze gegevens niet te dateren. Voor Brabant bestaan er ook gegevens [8] die een vergelijkbaar fenomeen laten zien: een discontinuïteit rond 1300 AD. Strijbos maakt onderscheid tussen bakstenen uit het rivierengebied, uit Den Bosch en uit de bovenloop van de Brabantse beken, die voor Heeze het meest relevant zijn. Op basis van deze laatste dataset zou een datering tussen 1300-1400 AD, wellicht jonger, mogelijk zijn. Een latere aanvulling door Bas Aarts, na overleg met bouwhistorici, gaat uit van een datering in het midden van de 14e eeuw vanwege de dikte van 7 cm voor de stenen.
Afb. 17 Funderingsresten “oud fondament”.
Conclusies
In het profiel aan de noordwestelijke zijde van de nieuwe boomkuil werden twee oude funderingsresten waargenomen. De funderingsresten bestaan uit los gestapelde zware roodbakkende veldbrand bakstenen (waarschijnlijk gebakken in lokaal opgerichte veldovens) met afmetingen van 25 x 12 x 7 cm, die naar zuidoostelijke richting verspringen.
De posities van de funderingsresten komen zeer goed overeen met de bouwstructuren zoals die in 1662 AD getekend werden door architect Pieter Post. Het meest waarschijnlijk is dat het resten van de ‘kelder’ betreffen. Mogelijk is deze structuur gefundeerd op het “oud fondament” dat in het verlengde van de keldermuur zou liggen.
Als de funderingsresten corresponderen met die op de tekening van Post geeft dat boven-dateringen (ouder dan) voor de funderingsresten van na 1662 AD.
Op basis van de afmetingen van de bakstenen kan slechts een globale uitspraak gedaan worden over de datering van de productiedatum: 1300-1400 AD.
Onder het huidige plaveisel lag eveneens een plaveisel van harde roodbakkende bakstenen (klinker) dat gedateerd mag worden tussen 1662-1902 AD.
De losse bouwmaterialen uit de oude boomkuil getuigen van het bestaan van lage en hoge status gebouwen en geven een herkenbaar beeld van wat over Eymerick rond 1900 AD bekend is. Heel interessant zijn inzichten in bouwkundige details.
De weinige gebruiksvoorwerpen passen goed in het beeld van het gebruik van het terrein. Ook resten van de telefoonaansluiting werden teruggevonden.
De hoogte waarop Eymerick gebouwd is bestaat uit een natuurlijke zandafzetting, mogelijk een zanddonk (rivierduin).
Op de natuurlijke zandafzetting is sprake van Neolithische (2000-5300 BC), mogelijk Mesolithische (5300-8800 BC) menselijke aanwezigheid.
Afb. 18 Beide baronnen bij het bekijken van het gevonden “fondament”.
Aanbevelingen
Datering van de funderingsstenen met behulp van Thermoluminescentie (Thermally Stimulated Luminescente)[13], voor het scherper stellen van de voorlopige datering van 1662 AD.
Tevens wordt aanbevolen om de ontdekte fundamentresten in het patroon van het huidige plaveisel zichtbaar te maken, ten einde de publieksbeleving te verbeteren.
Opmerkingen door Pieter Post op de aan hem toegeschreven tekeningen
Afb. 19 Situatietekening door Pieter Post van het kasteel met zijn omgeving (uit het archief van het Kasteel).
Afb. 20 Detail met eigen tekst van afb. 19.
De schrijver van dit artikel waagt zich vooralsnog niet aan een vertaling van bovenstaande teksten. Een aantal zullen zonder probleem omgezet kunnen worden naar de huidige benamingen, maar voor een deel van de teksten is toch wat meer kennis nodig van het in 17e eeuw gebruikte jargon van architecten en/of bouwkundigen. Mogelijk dat een andere schrijver zich hier aan wil wagen.
Wel is te concluderen dat Eymerick, gezien de beschrijvingen en tekeningen van Pieter Post, in de 17e eeuw nog een aantal middeleeuwse resten te zien gaf. Toch blijkt uit de beschrijvingen door Coenen dat er in de loop der eeuwen wel het een en ander moet zijn veranderd/verbouwd. Heeze is naar zijn beschrijvingen te oordelen meer als belegging gebruikt, die regelmatig geld moest opleveren om schulden of andere zaken te kunnen regelen. Heeze was duidelijk voor de bezitters geen hoofdbezit, maar een bijbezit, terwijl dit in de Middeleeuwen mogelijk anders is geweest. Er is tenminste volgens de beschrijvingen een grote bijeenkomst van Brabantse edelen geweest.
Het is van groot belang dat de komende restauratiewerkzaamheden aan de muren van het oudste gedeelte goed worden geobserveerd, omdat deze nog het nodige aan gegevens kan gaan opleveren. We zullen in ieder geval te weten komen of de beschrijvingen door Pieter Post inderdaad zo accuraat waren. Of de resultaten van deze observaties een vervolgartikel opleveren moeten we afwachten.
Referenties
[1] G. Braun, Grondradaronderzoek 6 december 2013 Locatie: kasteel Heeze, binnenplaats Eymerick, Rapport 15 juli 2014.
[2] Werkgroep Innovatieve Meettechnieken voor Archeologie. De werkgroep werd in 2013 opgericht als een afdeling van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland en heeft als doel het uitvoeren en rapporteren van geo- en bodemradar-metingen ten behoeve van archeologische verenigingen en heemkundekringen in Nederland.
[3] A. Polling, Maastrichtse Ceramiek (Antiek Lochem BV, Lochem 2001, 6e druk) 118.
[4] Piet Bot, Vademecum historische bouwmaterialen, installaties en infrastructuur (Nederlands Openluchtmuseum Arnhem 2009) 102.
[5] A. Schellingerhout, Dakpannen. 2600 jaar terracotta of keramische dakpan (Primavera Pers Leiden 2009) 66-67.
[6] E.H.P. Cordfunke, ‘Over de datering van middeleeuwse baksteen uit Holland’, Westerheem 4 (2015) 189-196.
[7] Gegevens G. Braun, archivaris kasteel Heeze, 2015.
[8] H. Strijbos, ‘Middeleeuwse bakstenen: productie en formaten in oostelijk Noord-Brabant’, Brabants Heem. Tijdschrift voor archeologie, geschiedenis en volkskunde 48 (1996) 12-18.