Heemkronijk jaar:2017, jaargang:56, nummer:3/41, pag:21 -28
Heeze als schildersdorp
door: Jo Schiffelers
Inleiding
In het algemeen neemt men aan, dat Heeze ongeveer vanaf 1860 ontdekt werd als inspiratiebron voor een groot aantal kunstschilders. Met name in het eerste kwart van de twintigste eeuw groeide Heeze uit tot een waar schildersdorp. Daarna liep de belangstelling snel terug en bleef een enkeling Heeze nog voor kortere of langere tijd bezoeken.
In vrijwel alle publicaties (analoog en digitaal) over de Nederlandse schildersdorpen wordt Heeze in één adem genoemd met plaatsen als Laren, Domburg, Nunspeet, Elburg, Bergen (aan zee), Kortenhoef, Volendam, Veere, Oosterbeek en enkele anderen.
Met lede ogen zag men in Heeze de schilders vertrekken. Er werden, zonder echt resultaat, nog enkele pogingen gedaan om Heeze onder de aandacht te houden en te brengen. Dit gebeurde onder andere omstreeks 1935 in toeristische publicaties. De toenmalige gemeentesecretaris en latere burgemeester Cox noemde Heeze in publicaties zelfs “het Laren van het zuiden”. Vanaf de Tweede Wereld Oorlog speelde Heeze als schilderskolonie geen rol van betekenis meer.
In 1957 werd in het gemeentehuis van Heeze een schilderijententoonstelling gehouden. Bij de behandeling van het latere subsidieverzoek in de gemeenteraad bleek, dat de tentoonstelling bezocht was door 350 personen, onder wie ruim 200 volwassenen en 150 leerlingen van de basisscholen.
Van 17 tot en met 28 december 1958 werd in het gemeentehuis een tentoonstelling gehouden van de Brabantse kunstschilder Toon Ninaber van Eben (1896-1977) uit Boxtel. Deze tentoonstelling werd door ruim 900 personen bezocht en wel circa 350 volwassenen en circa 550 schoolkinderen. Uit deze cijfers moet je concluderen, dat de scholen in Heeze heel actief waren, maar dat de volwassenen het in feite lieten afweten. In januari 1959 ontstond in de gemeenteraad discussie over het aankopen van een schilderij van Ninaber. De gemeenteraad wilde dat wel, maar brak tevens een lans voor de aankoop van een werk van de in Heeze woonachtige Henriëtte Jansen-Pessers (1899-1986). Uiteindelijk besloot men om ‘De Herdersjongen’ van Ninaber te kopen en ‘Vaas met bloemen’ van Jansen-Pessers. Dit vergde een totale investering van f 1.450,00 (€ 657,98), een voor die tijd fors bedrag waaruit ook blijkt dat de gemeente kunstminnend was. Beide werken zijn nog steeds in de kunstcollectie van de gemeente aanwezig.
‘De Herdersjongen’ van Toon Ninaber.
In het begin van de jaren zestig werd in Heeze nogmaals een tentoonstelling ingericht die nauw verbonden was aan de Brabantse Dag, die toen nog in de kinderschoenen stond. Daarna werd het weer stil.
Van 7 december 1985 tot 23 februari 1986 werd in het Gemeentemuseum Helmond een expositie ingericht over de schilderkunst in Heeze. Daarbij werd een catalogus uitgegeven over zeventig jaar schilderkunst in en rond het Brabants dorp met de titel “… toch wilde ik in Heeze werken”.[1] De catalogus was samengesteld aan de hand van bijdragen van mevrouw drs. B. Meijs-De Werd en de plaatselijke historicus Jan H.M. Aerts. Zij kwamen toen al tot de conclusie dat er veel gegevens verloren zijn gegaan.
In diverse latere publicaties (met name van mevrouw Saskia de Bodt en Jean Coenen)[2] en exposities (museum Kempenland, Singermuseum Laren)[3] kwam Heeze toch opnieuw in beeld. Desondanks raakt de kennis over dit bijzondere stukje geschiedenis van Heeze verder buiten beeld.
In mijn werkzame leven bij de gemeente Heeze-Leende heb ik mij nog enige tijd bezig kunnen houden met de kunstcollectie van de gemeente. Daarbij kreeg ik ondersteuning van de stagiaire en afgestudeerde kunsthistorica Jorit Bokmans. Hoewel de eerste aandacht uitging naar de kunstcollectie van de gemeente, is er toch veel onderzoek gedaan naar de bronnen met informatie over de schilders die in Heeze gewerkt hebben. Veel informatie is gelukkig beschikbaar in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag (KB) (analoge en digitale informatie) en het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD). Ook in lokale publicaties is informatie te vinden.
In september 1943 ging het gemeentehuis van Heeze in vlammen op. Bij die brand ging het grootste deel van het gemeentelijk archief uit de periode 1800–1943 verloren. Hierdoor is veel informatie verdwenen, waardoor het niet mogelijk is om elke schilder te benoemen die in Heeze gewerkt heeft. Daarnaast zijn de mensen die deze bijzondere periode nog bewust meegemaakt hebben, overleden. Ook is van een aantal schilders geen direct werk bekend, omdat zij aan het werk of geen naam gaven of geen documentatie/ inventaris van de werken op hebben gesteld. Ook in het straatbeeld is veel verdwenen. Toch doe ik een poging om dit stukje lokale geschiedenis te beschrijven en bij plaatsbare werken het beeld van toen en nu te laten zien. De studie is nog lang niet afgerond, maar er is genoeg informatie over deze periode om deze met anderen te delen.
‘Vaas met bloemen’ van Henriëtte Pessers.
Het beeld van het schildersdorp kun je niet beschrijven wanneer je niet ingaat op de situatie in en de ontwikkeling van Heeze tussen circa 1800 en 1950. Daarnaast is ook de in het vorige artikel beschreven invloed van dominee Kremer van belang. Tevens zullen de veranderingen in de schilderkunst vanaf medio 1850 belicht moeten worden want de schilders uit die tijd kwamen niet zomaar naar Heeze. Vervolgens komen korte biografieën aan de orde van die schilders van wie vrijwel zeker is dat ze in Heeze hebben gewerkt. En tot slot zal iets gezegd moeten worden over de teloorgang en het uit beeld raken van Heeze als schildersdorp.
De ontwikkeling van Heeze tussen 1800 en 1950 in hoofdlijnen.
De aanloop naar de nieuwe negentiende eeuw ging ook voor Heeze gepaard met onrustige tijden. De Franse revolutie was ook hier voelbaar. In 1793 werden de Fransen Brabant weliswaar weer uitgezet, maar amper een jaar later waren ze terug en volgde een tijd van bezetting. In 1795 kozen de kiesgerechtigden onder de bevolking de schepenen. Een andere grote verandering was, dat alle gekozenen katholiek waren. Ze hadden nu niet meer de naam van schepen maar heetten municipaliteitsleden.
Daar waar de Fransen kwamen werd ook een zogenaamde vrijheidsboom geplant. Die boom of paal stond dan met zijn versieringen symbool voor vrijheid en democratie. De kosten van dat feestje kwamen echter wel voor rekening van de inwoners van het dorp.
Het planten van de vrijheidsboom. (Bron: Wikipedia)
Van 1795 tot 1805 kenden we de Bataafse republiek en van 1806 tot 1810 het Koninkrijk Holland.
In 1798 werden de zogenaamde heerlijke rechten en heerlijkheden afgeschaft. De leden van de municipaliteit moesten een eed van trouw afleggen. Deed je dat niet, dan werd je ontslagen. De Fransen kenden alleen nog gemeentes of zoals zij het noemden ‘communes’. In 1810 werd Nederland bij Frankrijk ingelijfd en de Franse wetgeving was van de ene op de andere dag van toepassing. De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten werd nu opgesplitst in drie afzonderlijke gemeenten: Heeze, Leende en Zesgehuchten. In feite moest men toen op bestuurlijk niveau opnieuw beginnen. Er was geen gemeentehuis, geen burgemeester, geen onafhankelijke gemeenteraad etc.
Er moest in de nieuwe gemeente enorm veel worden geregeld, terwijl het verarmde dorp in feite maar weinig toekomstmogelijkheden had. Veel Heezenaren werkten in ‘Holland’ en een deel hiervan vestigde zich daar ook. Er waren ook Heezenaren die toen al naar het buitenland vertrokken. Met de opkomst van de textielnijverheid tussen 1830 en 1870 veranderde het nodige. Toch trokken ook toen nog inwoners weg om zich in de opkomende industrieplaatsen te vestigen.
Na eeuwenlang geleden te hebben onder de gevolgen van oorlogen leek het na 1815 rustiger te worden in het dorp. Amper vijftien jaar later kreeg men echter weer te maken met de inkwartiering van troepen als gevolg van de Belgische Opstand. Tot aan de vrede in 1839 bleven in Heeze soldaten ingekwartierd. Het ging daarbij regelmatig om aanzienlijke aantallen. De Amsterdamse Schutterij telde bijvoorbeeld 625 man, hetgeen gelijk stond aan een derde deel van de inwoners. Ook werden op een aantal plaatsen maatregelen getroffen om de Belgen buiten de deur te kunnen houden.
De gevelsteen in het gemeentehuis herinnert nog aan de Belgische opstand.
In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond er een eigen industrie in Heeze. Dit zorgde meteen voor de nodige veranderingen. Heeze bleef enerzijds wel een boerendorp maar ging anderzijds toch ook lijken op een industriedorp. Naast de boerenbevolking ontstond nu tevens een arbeidersbevolking. Door de groei van de bevolking die vanaf toen op gang kwam, ontstond er langzaamaan voldoende draagkracht voor een eigen middenstand.
In die tijd zien we ook, net als elders, in Heeze een toenemende invloed van de katholieke kerk. Er ontstonden kerkelijke verenigingen en organisaties. Er kwam een nieuwe waterstaatskerk. De Nederlands Hervormde gemeente behield de kapel in de Kapelstraat, maar geleidelijk kwamen er steeds meer katholieken in allerlei ambten. Vanaf de Reformatie tot aan de Franse Tijd was dit niet mogelijk geweest.
De rooms-katholieke Waterstaatskerk uit 1833. (Bron: Fotoarchief Heemkundekring)
Vanaf 1870 kreeg ook Heeze te maken met de crisis in de landbouw, die aanhield tot medio 1895. De crisis noopte tot samenwerking om het hoofd boven water te houden. Zo ontstonden in 1897 de Boerenbond en de Boerenleenbank.
Na 1895 gingen de ontwikkelingen in Heeze met sprongen vooruit, waarbij er weliswaar een agrarische kern bleef maar Heeze zich toch steeds meer en meer tot een modern forensendorp ontwikkelde.
De ontwikkeling van de bevolking
In 1791 had Heeze 1.578 inwoners. Amper vijf jaar later was de bevolking in 1796 gedaald naar 1.493 inwoners. Na het Waterloo van Napoleon in 1815 was de bevolking weer gestegen tot 1.670 inwoners. Tot medio 1860 zien we een groei in de bevolking tot meer dan 1.900 inwoners. Daarna vertrokken er echter meer mensen uit Heeze dan dat er door vestiging en geboorteoverschot bijkwamen. De crisis in de landbouw droeg daar zijn steentje aan bij. In 1870 waren er nog 1.882 inwoners en in 1880 nog maar 1.803. Het inwoneraantal zakte nog verder terug tot 1.785 in 1895. Hierna kwam er weer een langzame groei tot stand. In 1905 werd de grens van 2.000 inwoners gepasseerd. Medio 1918 telde het dorp al meer dan 2.500 inwoners en in 1929 kon men nummer 3.000 begroeten. Na nog geen veertig jaar was in 1935 sprake van een verdubbeling van de bevolking. Bij het uitbreken van de Tweede Wereld Oorlog telde Heeze circa 3.600 inwoners. In 1950 was dit aantal opgelopen tot 3.772.
Ontsluiting, verbindingen en wegen
Heeze lag tot de aanleg van de rijksweg van Eindhoven via Geldrop, Heeze en Leende naar Weert niet direct aan een doorgaande weg. Tot ver in de eerste helft van de twintigste eeuw was er amper sprake van een verharding van wegen. De doorgaande wegen van Heeze naar Geldrop, Leende, Someren, Mierlo, Valkenswaard en Aalst liepen allemaal door de heide en bossen. Voor de handel waren deze wegen in feite niet geschikt.
Met de aanleg van de rijksweg beschikte Heeze wel over een goede ontsluiting. In de kom van het dorp kreeg de weg een verharding met klinkers. Buiten de kom was het een lemen baan met grind. De weg was een zogenaamde tolweg. Het heffen van tol duurde maar een paar jaar. In 1856 kwam groen licht van de provincie om ook een grindweg aan te leggen van Heeze via Ginderover naar Someren en Sluis 11 in de Zuid Willemsvaart bij Asten. Een weg van Heeze naar Valkenswaard kwam er niet. Pas in 1875 werd een weg aangelegd van Leende naar Valkenswaard en Luyksgestel, die dan via Leende ook weer van belang was voor Heeze.
Deel van de Rijksweg in de kom van Heeze. (Bron: Kunsthandel Berkers Verbunt Asten)
In 1866 liepen er in de regio al twee spoorlijnverbindingen, een van Eindhoven via Aalst en Valkenswaard naar het Belgische Hasselt en de andere van Roosendaal via Breda, Tilburg, Eindhoven, Helmond en Venlo naar Duitsland. In 1858 bestonden er al plannen om een verbinding aan te leggen tussen Weert en Eindhoven. Heeze deed zijn best om een station te krijgen langs deze lijn. Er werden meerdere pogingen ondernomen om te komen tot de aanleg van de lijn. Met name de gemeenten Geldrop en Weert namen daarvoor de nodige initiatieven. Ook de opkomende mijnindustrie in Zuid-Limburg speelde daarbij een rol. Toch werd pas in 1913 de verbinding Eindhoven-Weert gerealiseerd. Heeze kreeg toen een eigen station.
Tussen april 1906 en juli 1907 werd de paardentramlijn tussen Geldrop en Heeze aangelegd. In Geldrop had men dan een aansluiting op de stoomtramlijn van Eindhoven naar Helmond. De paardentram bleef in gebruik tot 1921. In de weekenden reed men ook wel met een stoomtram. De tramlijn verloor zijn functie uiteindelijk door de spoorwegverbinding.
Vanaf 1855 kwam er ook een geregeld vrachtvervoer met karren op gang. Tevens deden diligences Heeze aan. De postwagendiensten bleven in functie tot de aanleg van de paardentram.
Het op gang komen van deze verbindingen zorgde ervoor dat Heeze zich beter kon ontwikkelen dan omliggende dorpen, zoals bijvoorbeeld Leende, dat het moest doen zonder deze verbindingen. Daardoor konden in Heeze zich bedrijven ontwikkelen. Deze verbindingen hebben ten slotte ook hun bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van Heeze als schildersdorp.
Het aanzien van het dorp
In de negentiende eeuw veranderde het aanzien van het dorp nauwelijks. Buiten het gehucht Rul bleef Heeze in de dorpskern, in tegenstelling tot Leende, gevrijwaard van grote branden waarbij veel boerderijen en huizen verloren gingen. Hoewel in de kom zelf wel veranderingen optraden, zorgden de gehuchten voor een belangrijk deel voor het aanzien van het dorp met hun met stro gedekte langgevelboerderijen, boerenerven, turfschoppen en mutserdmijten. Veel boerderijen waren oud en op die plaatsen leek het wel op alsof de tijd had stilgestaan. Ook toen vanaf het begin van de twintigste eeuw nieuwe huizen werden gebouwd en boerderijen werden gemoderniseerd, bleef het oorspronkelijke karakter van de gehuchten nog lang behouden. Dat werd nog versterkt door de grote heidevelden, bossen en het kasteel.
Luchtfoto van de fabriek van Vullinghs, 1955. (Bron: Heemkundekring)
De bouw van de grote textielbedrijven van Vullinghs Band, Veter en Elastiekfabrieken en de Stoombandfabriek Van Engelen & Evers gaven het dorp al een ander uiterlijk. Andere bedrijven zoals een strohulzenfabriek, timmerwerkplaatsen en aannemersbedrijven zorgden tevens voor verdere ontwikkeling. Heeze had al een gebrek aan huizen en de medewerkers van de fabrieken noopten tot meer woningbouw. Heeze koos ervoor om met name te bouwen binnen het gehucht Eijmerik.
Hoewel in de kom en vooral de gehuchten ook de agrarische bedrijven zich ontwikkelden en groeiden, bleven de gehuchten toch nog lang het karakter bepalen. Langzaamaan veranderde Heeze, zelfs met een grote eigen beroepsbevolking, steeds meer in een forensendorp. Deze ontwikkeling zette met name sterk door na de Tweede Wereld Oorlog toen in een rap tempo een aantal nieuwe woonwijken werd gerealiseerd.
Ook de gehuchten veranderden daarna langzaam maar zeker. De grootste veranderingen volgden echter na de Tweede Wereld Oorlog. Na 1945 volgde langzaam maar zeker de aanleg van nutsvoorzieningen en werden de zandwegen voorzien van de nodige verhardingen. Ondanks de veranderingen, het verbouwen van de boerderijen tot burgerwoningen, het tussenvoegen van nieuwe woningen en het verdwijnen van de agrarische activiteiten, blijven de oude gehuchten tot op de dag van vandaag herinneren aan vervlogen tijden.
Het station van Heeze. (Bron: Gemeente Heeze-Leende)
De ontwikkelingen in de schilderkunst in Nederland tussen 1850 en 1940
Het is niet de bedoeling om hier een volledig beeld te geven van de ontwikkelingen in de Nederlandse schilderkunst. Het gaat met name om de veranderingen die van belang zijn geweest voor Heeze.
Het platteland en met name het boerenleven hebben altijd wel de aandacht gehad van schilders. Zeker tot aan het einde van de achttiende eeuw was dat niet altijd even positief. De meeste schilders werkten en woonden nu eenmaal in de steden en stedelingen hadden van de plattelandsbevolking niet het meest positieve beeld. Een gedrag dat ook nog lang daarna voorkwam. Men zag de mensen op het platteland als lomp, onbeschaafd en achterlijk. Achtergebleven is wellicht een betere omschrijving. Het gevolg was, dat zij dus ook vaak niet al te positief op het doek werden vastgelegd.
Schilderij van Louis van der Steen (1891-1954). (Kunstcollectie Gemeente Heeze-Leende)
Omstreeks 1840 kwam een aantal kunstschilders, die hetzelfde gedachtengoed koesterden, in Frankrijk bij het dorpje Barbizon in de bossen van Fontainebleau samen. Zij wilden in de buitenlucht (en plein-air) in de natuur werken en daarbij het alledaagse leven en werken van de boeren en landarbeiders vastleggen. De schilders waren van mening, dat deze mensen nauw met de natuur verbonden waren en dat zij door hun klederdracht en taal authentiek waren en tevreden en berustend in hun leven. In feite was dit een reactie op de steeds complexere samenleving in de steden met hun industrialisatie, mechanisatie, verstedelijking en sociale tegenstellingen. Aan de bewoners van het platteland werden allerlei eigenschappen toebedacht, die in de steden niet meer te vinden waren. Een reactie die wel bij meer veranderingen te zien is. Vanuit Barbizon zien we deze gedachten zich over heel West-Europa verspreiden met een toenemende belangstelling voor het gewone volk en de eigen cultuur in het verleden.
Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw zien we deze verandering in de schilderkunst zich ontwikkelen en standhouden tot ver in de twintigste eeuw. Veel kunstschilders trokken naar het in hun ogen onbedorven platteland om er inspiratie op te doen en dat vast te leggen. Overigens kwamen de schilders lang niet in elk dorp. Langzaamaan zie je concentraties ontstaan en dat speelt niet alleen in Nederland maar ook bijvoorbeeld in België en Duitsland.
Een aantal Nederlandse schilders ging ook naar Barbizon. Weer anderen vestigden zich in Brussel, zoals bijvoorbeeld Henriëtte Ronner (1821-1909), Paul Gabriël (1828-1903) en Willem Roelofs (1822-1897). Roelofs en Anton Mauve (1838-1888) hadden in elk geval contacten met Henriëtte Ronner-Knip, die Heeze toen al kende. Het is niet uit te sluiten, dat Paul Gabriël, na polshoogte te hebben genomen, daardoor andere kunstschilders de weg naar Heeze heeft gewezen.
Schilderij aangeboden aan de Engelse commandant bij de bevrijding van Heeze in 1944.(Kunstcollectie Gemeente Heeze-Leende)
In Nederland ontstonden de eerste kunstenaarskolonies in de zuidelijke rand van de Veluwe. Rond 1870 vestigde een aantal kunstschilders zich in Den Haag. Het waren geen onbekenden voor elkaar en ze hadden al samen gewerkt in de omgeving van Oosterbeek. Het is de kunstcriticus Jacques van Santen Kolff (1848-1896) die in 1875 de naam ‘Haagse school’ introduceerde. De schilders hadden eenzelfde manier van realistisch werken. In het begin schilderden zij in de omgeving van Den Haag het polderlandschap en in de vissersplaatsen legden zij het vissersleven vast.
Maar ook in Den Haag met het regeringscentrum groeide de industrialisatie en was uitbreiding nodig om al die mensen die naar de stad trokken te huisvesten. De stad nam daardoor steeds meer gebied in beslag en het ongerepte verdween. De schilders hadden echter behoefte aan ongerepte natuur en mensen die nog niet beïnvloed waren door het moderne leven. Daardoor ontdekten zij het platteland. De industrialisatie en verstedelijking die zij probeerden te ontvluchten zorgden wel weer voor betere verbindingen, waardoor het platteland voor hen makkelijker bereikbaar werd. Het Gooi, de Veluwe, Achterhoek, Twente, Drenthe en Brabant met de Kempen pasten helemaal in hun gedachtenbeeld.
August Allebé (1838-1927) ontdekte Dongen, Jozef Israëls (1824-1911) ontdekte Laren en Paul Gabriël wees bijvoorbeeld Bernard Blommers (1845-1914) en Albert Neuhuys (1844-1914) bij zijn tochten vanuit Brussel de weg naar het noordelijker gelegen Heeze. In Heeze kwam toen het einde van de periode Kremer in zicht. We mogen echter gevoeglijk aannemen, dat Gabriël Heeze niet vanwege de naam van Kremer heeft ontdekt, maar dat hij er op z’n minst door Henriëtte Ronner op is gewezen. Zij had toen immers al meerdere werken in Heeze gemaakt.
De tocht naar Heeze zal toen nog niet zo gemakkelijk zijn geweest. Er liep wel een spoorverbinding van Hasselt naar Eindhoven, maar Heeze zou pas ruim vijftig jaar later (1913) zijn spoorwegverbinding krijgen In de literatuur wordt de spoorlijn wel genoemd als ontsluiting van Heeze. Dit gaat dan echter alleen op voor de periode van 1913 tot circa 1940. De rijksweg werd wel in 1865 aangelegd.
Voor de aanleg van de spoorlijn was Heeze met een paardentram richting Geldrop ontsloten. Hier waren dan weer verbindingen met Eindhoven en Helmond. Verder was men aangewezen op de postkoets die een geregelde dienst had.
Toch groeide Heeze uit tot een veel bezocht schilderdorp. Omstreeks 1940 was het hiermee afgelopen. Alleen de expressionist Piet van Wijngaerdt (1873-1964) bleef Heeze nog regelmatig bezoeken en maakte dan zijn eigen persoonlijke visies op de boerenbevolking. Daar hoefde hij natuurlijk niet speciaal voor naar Heeze te komen. Het waarom daarvan is niet bekend.
Vanaf het begin van de twintigste eeuw volgden de veranderingen in de schilderkunst elkaar in een razend tempo op. Ook de twee wereldoorlogen werkten aan deze veranderingen mee. We zien kubisme, futurisme, dadaïsme en surrealisme. De dwang om het boerenleven in beeld te brengen werd verdrongen door de dwang om te experimenteren en om een grotere afstand te scheppen tussen het kunstwerk en de werkelijkheid. Voor 1900 waren de kunstenaars gebonden aan de heersende normen. Wanneer je daar niet aan voldeed verkocht je niets en kreeg je ook geen opdrachten. Na 1900 gingen de kunstenaars meer hun eigen weg.
Briefkaart van een schilder met stukje Kapelstraat en Jan Deckersstraat. (Collectie Jo Schiffelers/Gemeente Heeze-Leende)
De Tweede Wereldoorlog vormde de volgende omslag. Kunstenaars gingen nu meer en meer experimenteren met materialen en technieken. En toen was er ook geen plaats meer in Heeze voor het impressionisme en expressionisme.
Bronnen voor dit en het voorgaande artikel: