De wollenstoffenfabriek A. Pessers Azn.

Heemkronijk jaar:2017, jaargang:56, nummer:3/4, pag:29 -33

De wollenstoffenfabriek A. Pessers Azn.

door: Gerard Steeghs

Voorgeschiedenis

In februari 1897 kocht de fabrikant Adrianus van Beers (1874-1904) uit Den Bosch van molenaar Johannes Schuurmans voor f 400,- een perceel akkerland gelegen aan wat later de Nieuwendijk zou heten. Adrianus was op 6 mei 1895 getrouwd met de Geldropse Anna O’Reilly.

Op het perceel liet hij een fabriek bouwen ten behoeve van de fabricage van boekbinderslinnen. Na aanbesteding werd het werk in maart 1897 voor f 8.790,- gegund aan Jac Dielis uit Geldrop. Voor de oprichting van deze fabriek voor boekbinderslinnen op stoom kreeg hij in augustus de vergunning.

Bouwtekening Van Beers, 1897.

De fabriek had uiteindelijk vijf medewerkers in dienst, maar kon het blijkbaar niet bolwerken, want op 23 mei 1898 werden door de deurwaarder de roerende goederen in het openbaar te koop aangeboden ten verzoeke van de ‘N.V. Koninklijke Nederlandse Machinefabriek’ te Helmond. Onder deze goederen bevonden zich onder andere een stoommachine, een inrichting voor elektrisch licht (Geldrop zelf kreeg pas in 1914 elektriciteit), een graineermachine (voor het opruwen van het laken) met vijf dessins, een kalandermachine en 700 meter geappreteerde (glanzend gemaakte) katoen. Tevens vond, wegens vertrek naar Amsterdam, een openbare vrijwillige verkoop plaats van de zo goed als nieuwe inboedel van de heer Van Beers zelf.

Op 18 oktober 1898 vond de finale openbare veiling plaats van de aan de paardentramlijn gunstig gelegen fabriek, inclusief alle nog nieuwe machines. De fabriek was ter bezichtiging nog in werking gesteld, waaruit blijkt dat men in mei de machines nog niet had kunnen verkopen. Provisioneel werd er ingezet op slechts f 400,-. Uiteindelijk was het fabrikant Alphons van der Eerden uit Boxtel die de fabriek voor f 7.000,- per opbod kocht. Vervolgens verkocht hij in oktober 1899 de fabriek inclusief machinerieën voor f 8.000,- aan de Helmondse linnenfabrikant Adrianus van Gerdinge (1868-).

Firma A van Gerdinge &Co

De ‘Fa. A. van Gerdinge & Co’ kreeg in april 1900 vergunning tot oprichting van een bontweverij (bont bestaande uit half linnen en half katoen) op stoomkracht met ververij. Het bedrijf hielp al meteen 28 arbeiders aan werk.

Bouwtekening A. van Gerdinge & Co, 1906.

In april 1906 werd vergunning verkregen tot het oprichten van een halfwollen- en katoenen stoffenweverij, waartoe achterin een weverij aangebouwd werd en aan de rechterzijde een ketelhuis en schoorsteen verrezen. Hierna gaf de fabriek werk aan 66 medewerkers. In april 1907 werd een nog grotere stoommachine geplaatst en elektriciteit aangelegd, maar in oktober moest surséance van betaling aangevraagd worden, die in januari 1908 nog eens met drie maanden werd verlengd. In mei volgde uiteindelijk intrekking van de voorlopige surseance van betaling.

Donderdagavond 2 juli zorgde een hevige brand, die ontstond op de drogerij boven de machinekamer, er voor dat binnen korte tijd bijna de gehele fabriek afbrandde. Alleen het ketelhuis met stoomketel en het laatstgebouwde gedeelte achterin bleven, door uiterste krachtsinspanning van de brandweer, bijna geheel gespaard. De verzekering dekte de schade aan de fabriek en naar verluidt ook de nadelige gevolgen voor de bijna honderd werklieden en dat bracht troost in de slappe tijd waarin men toen verkeerde.

Op 24 september vond de aanbesteding plaats voor de herbouw van de wollenstoffenfabriek. De laagste inschrijver voor de bouw was P Harkx voor f 34.248,- zonder levering van stenen, voor het verfwerk J Knaapen voor f 2.395,- en voor het zink- en ijzerwerk W van Deen voor f 362,-. De bouwvergunning werd op 13 oktober verkregen en de vergunning tot oprichting van een wollenstoffenfabriek op 2 november. De nieuw verrezen fabriek was aanzienlijk groter dan de oude. De markante voorgevel die nu schuil gaat achter geribde zwarte platen, stamt uit die tijd.

In 1910 had de firma 103 werknemers in dienst, maar wegens aanhoudende droogte en gebrek aan water was men in augustus genoodzaakt tijdelijk te stoppen. Door het maken van een zogenaamde Norton-put wilde men trachten het euvel te verhelpen.

Firma A. Pessers Azn.

Op 4 augustus 1913 werd de fabriek met personeel overgenomen door de firma ‘A. Pessers Azn.’ uit Tilburg. Die middag nam de heer A van Gerdinge afscheid van zijn personeel en maakte de nieuwe firmant bekend dat de nieuwe firma voor het werkvolk van meer dan tachtig personen op 23 augustus een feestje met zang en komieke voordrachten zou bereiden bij het ‘Noord-Brabantsch Koffiehuis’ van A van Gaal.

De notariële bekrachtiging van de overname vond op 14 augustus plaats. Hierbij namen de kooplieden Georg Dröge (1875-1965) en Wilhelmus Pessers (1872-1948) uit Tilburg, firmanten van de firma ‘A. Pessers Azn.’, voor f 90.000,- de fabriek inclusief machinerieën, de naastgelegen woning, een perceel akkerland en ‘Villa Nova’ met park over van Adrianus van Gerdinge, die daarna zou verhuizen naar Roubaix. ‘A. Pessers Azn.’ in Tilburg was een fabriek voor de aanmaak van wollen stoffen die in 1857 was opgericht door Antonius Pessers (1834-1913), de vader van Wilhelmus. Nadat de dekenfabriek van de firma ‘P de Wit & Co’ in juni 1914 van op de Helze verhuisd was naar de Parallelweg, werd ten behoeve van de oprichting van een kamgarenspinnerij ook nog de fabriek op de Helze in juli door de firma ‘A. Pessers Azn.’ gehuurd van de firma van Robert Lonnes uit Neuss.

Briefhoofd van de firma A. Pessers Azn. 

Op 28 juli 1914 begon de Eerste Wereldoorlog, een maand na de moord in Sarajevo op aartshertog Franz Ferdinand van Oostenrijk. In Nederland werd daarop op 31 juli de algehele mobilisatie van het leger afgekondigd ter verdediging van het land en handhaving van de neutraliteit. Hierbij werden de burgers verplicht de militairen onderdak en voeding te verschaffen. Als gevolg hiervan vond vanaf 12 augustus in Geldrop inkwartiering van bereden troepen plaats. Nadat Duitse troepen België binnengevallen waren, kwamen in de eerste oorlogsmaanden ruim één miljoen Belgische vluchtelingen naar Nederland. Na de val van Antwerpen in oktober trokken de vluchtelingen, gestimuleerd door de autoriteiten, langzaam aan weer terug naar huis. Uiteindelijk bleven er vanaf mei 1915 ruim 100.000 vluchtelingen in Nederland.

De Eerste Wereldoorlog had veel invloed op de bedrijfsvoering van de firma ‘A. Pessers Azn.’. Zo werd in november 1914 Petrus Neuss, directeur bij de firma, voor Duitsland onder de wapenen geroepen, waarna hij sneuvelde in maart 1915 in Sourain, Frankrijk. In februari 1916 werd ook een van de fabrieksgebouwen op de Helze ingericht voor verblijf van geïnterneerde Belgische soldaten die tewerkgesteld waren bij de firma ‘A. Pessers Azn.’. In april 1917 moest de fabriek tijdelijk stopgezet worden als gevolg van gebrek aan steenkool, waardoor op dat moment 120 werknemers werkeloos werden en in juni 1918 werd door gebrek aan grondstoffen de Belgische geïnterneerden aangezegd, dat aan hen geen werk meer kon worden verschaft.

Op 11 juli 1919 werd de Arbeidswet in de Tweede Kamer aangenomen, die een achturige (later 8,5-urige) werkdag voorschreef en een vrije zaterdagmiddag na 13.00 uur. Omdat op zaterdag 19 juli de vrije zaterdagmiddag bij ‘A. Pessers Azn.’ nog niet was ingevoerd, legden de wevers die middag het werk neer. Naar aanleiding hiervan werd de fabriek een week stopgezet en volgde uiteindelijk op 23 augustus de invoering van de vrije zaterdagmiddag bij ‘A. Pessers Azn.’.

N.V. Wollenstoffenindustrie v/h A. Pessers Azn.

In maart 1920 werd de fabriek op de Helze, inclusief ander onroerend goed, gekocht door Wilhelmus Pessers zelf. Deze onroerende goederen bracht hij later in bij de oprichting van de ‘N.V. Wollenstoffenindustrie’. Per 1 augustus 1921 ontbonden de firmanten Pessers en Dröge met onderling goedvinden de tussen hen bestaande, in Tilburg opgerichte, handelsvennootschap ‘A. Pessers Azn.’. Aan Wilhelmus Pessers werden alle gebouwen, machines en goederen in Geldrop toebedeeld, plus de helft van de effecten berustende bij de Hanzebank. Hierdoor werd dus Wilhelmus Pessers eigenaar van de fabriek op de Nieuwendijk onder de naam ‘A. Pessers Azn.’ en Georg Dröge eigenaar van de fabriek in Tilburg onder de nieuwe naam ‘N.V. Wollenstoffenfabriek Georg Dröge’. 

Fabriek op de Helze, omstreeks 1920. 

In 1923 kreeg ook de firma ‘A. Pessers Azn.’ last van de algehele malaise, waardoor vanaf maart een periode om de andere week gewerkt werd. Vervolgens volgde in januari 1924 volledige stillegging van de fabriek. Geleidelijk aan werd vanaf eind maart het werk weer volledig hervat in zowel de spinnerij op de Helze, als in de weverij op de Nieuwendijk. Gedwongen door de crisis richtte Wilhelmus Pessers, tevens als lasthebber van generaal-directeur Herman Meijer uit Monchengladbach, samen met fabrikant Jacob Krebs, generaal-directeur Carl Rumpus, beiden uit Monchengladbach en fabrikant dr. Rudolph Zoeppritz uit Heidenheim, op 29 juli 1924 als voortzetting van de firma ‘A. Pessers Azn.’, de ‘N.V. Wollenstoffenindustrie’ op. Hierbij bracht Pessers al het onroerend goed in dat hij in privébezit had, zoals fabrieken, woningen en bouwland en werd hij samen met Johannes Spiertz uit Monchengladbach directeur van de wollenstoffenfabriek. Naast de bovengenoemde Duitsers werden Moritz Klein uit Düsseldorf, mr. Gustav Hamburger uit Amsterdam en Andries Jansen uit Eindhoven commissaris.

Per 1 januari 1927 trad de heer Spiertz terug als bestuurder, in mei gevolgd door alle Duitse commissarissen en kwam het aandelenpakket weer geheel in handen van de familie Pessers. Nieuwe commissaris werd Walter Hekking (1887-) (echtgenoot van Augusta, de dochter van Wilhelmus) uit Eindhoven en Antonius Pessers (1898-) werd gedelegeerd commissaris. Na het dieptepunt van de crisis werden de fabrieksgebouwen op de Helze in juli 1927 voor f 9.500,- verkocht aan Arnaudina Hoevenaar (1855-1933), douairière van Hendrik N.C. baron van Tuyll van Serooskerken (1854-1924), bewoonster van het kasteel van Geldrop. Wat resteerde was de fabriek op de Nieuwendijk.

Na een korte opbloei, volgde vanaf begin jaren dertig de moeilijke tijd van de crisis. Dit leidde vanwege een gebrek aan orders tot periodes van ingekorte werktijden (november 1931) of ontslagaanzeggingen voor een deel van het personeel (mei 1934). In mei 1933 werd de handelsnaam nog gewijzigd in ‘N.V. Wollenstoffenindustrie v/h A. Pessers Azn.’. Ondanks de moeilijke tijd organiseerde de directie toch nog uitstapjes voor het personeel. In november 1932 werd een mooie reis door de Eifel gemaakt en vanwege het huwelijk van één der firmanten (Wilhelmus J.C. Pessers (1900-)) in augustus 1936 maakte men een uitstapje naar Antwerpen.

Fabriek op de Nieuwendijk, omstreeks 1940. 

Tijdens de Tweede Wereldoorlog

In juli 1939 stopte Wilhelmus senior officieel als directeur van de ‘N.V.’ en bestond de directie uit zijn zonen Antonius en Wilhelmus junior. Commissarissen werden toen Wilhelmus senior en de Eindhovenaar Cornelis Zahn (1893-1960), die sinds juli 1939 directeur was van ‘J.A. Carp’s Garenfabrieken’ te Helmond. Deze dr. Zahn werd in januari 1945 nog hoofd Financiën en Administratie van het Hoofdkwartier der NSB en in november 1946 voor het Helmondsch Tribunaal veroordeeld tot internering van vijf jaar en ontzetting uit de kiesrechten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bracht ir A Mussert (1894-1946), de leider van de NSB, bij een driedaags bezoek aan Noord Brabant in mei 1942 ook een bezoek aan ‘J.A. Carp’s Garenfabrieken’ in Helmond en aan de fabriek van ‘A. Pessers Azn.’ in Geldrop.

Toontje Pessers, klein van stuk, was lid van de NSB en had naar wordt gezegd een apart karakter, maar leek niet verkeerd. Hij was sociaal naar z’n mensen toe en zorgde ervoor dat niemand tewerkgesteld werd in Duitsland. Daartoe regelde hij dat iemand die zijn werk verloor bij een andere Geldropse textielfabriek in zijn fabriek kon komen werken. Na de bevrijding werd Antonius geïnterneerd en werd Theodorus van Beek (1902-1960), voorheen procuratiehouder, per 2 oktober 1944 door de Eindhovense vertegenwoordiging van het ‘Nederlandsche Beheerinstituut’ benoemd tot bestuurder van de fabriek van ‘N.V. Wollenstoffenindustrie v/h A. Pessers Azn.’ en beheerder van de privévermogens van de directeuren Wilhelmus junior en Antonius Pessers. In juni 1945 werd Martha van Beek (1892-) ook nog benoemd tot directrice, naast Theodorus van Beek en Wilhelmus Pessers sr. Het Tribunaal te Eindhoven besloot op 27 december 1946 ten aanzien van Antonius Pessers tot onmiddellijke invrijheidstelling, ontzetting uit het kiesrecht, opheffing van het beheer over zijn privévermogen en beëindiging van zijn schorsing als bestuurder van de N.V. Wollenstoffenindustrie v/h A. Pessers Azn. Hierdoor bestond toen de directie (officieel per november 1947) uit vader Wilhelmus en zoon Antonius Pessers en Theodorus en Martha van Beek. In september 1949 trad vader Pessers op 77-jarige leeftijd terug als directeur, in september 1959 gevolgd door de 67-jarige Martha van Beek. Theodorus van Beek bleef directeur tot zijn dood op 20 december 1960.

De teloorgang van weer een textielfabriek

In februari 1958 werd nog een vergunning verkregen voor de uitbreiding van de fabriek met een ververij, ketelhuis en werkplaats met diverse elektromotoren. Bij deze uitbreiding verrezen twee hoge schoorstenen op het ketelhuis. In oktober 1962 werd Walther Pessers (1925-), naast zijn vader Antonius, directeur van de firma. Op een gegeven moment kwam de directie tot de conclusie dat de kostprijs van de weefsels te hoog was om de moordende concurrentie te kunnen volhouden. Daarom investeerde men vanaf 1964 ruim twee miljoen gulden in moderne Franse weefmachines, zodat met minder mensen meer geproduceerd kon worden. In de praktijk bleef, door slechte plaatsing van de machines, de productie van de weefmachines relatief laag. De omzet werd wel vergroot, maar dat vergde ook extra investeringen in grondstoffenvoorraad. Echter, doordat de grondstoffenleveranciers zonder bankgarantie niet meer wilden leveren en de Amrobank geen krediet wilde verlenen, zag de directie zich genoodzaakt eind augustus 1966 surséance van betaling aan te vragen. Deze werd begin september verleend tot uiteindelijk 1 maart 1968.

Enkele weken later nam ‘J.J. Krantz & Zoon N.V.’ uit Leiden de aandelen over van de ‘N.V. Wollenstoffenindustrie v/h A. Pessers Azn.’ en werd de directeur van Krantz in Leiden, Gerardus Borgemeester, de nieuwe directeur/aandeelhouder. De vooruitzichten werden hierdoor beter geacht. Het personeelsbestand was eind januari 1968 wel teruggelopen van 144 tot 102. Hieronder bevonden zich veel buitenlandse arbeiders, wier éénjarig contract niet verlengd werd. Dit waren voornamelijk Spanjaarden, die dientengevolge naar huis terugkeerden. Door het enorm gegroeide aanbod van identieke producten uit het buitenland op de Nederlandse markt, tegen voor Pessers niet concurreerbare prijzen, kwam de directie eind juni 1969 tot de conclusie dat voortzetting van de productie financieel niet verantwoord was. Dit leidde uiteindelijk op 9 juli 1969 tot het faillissement van de onderneming.

Na het faillissement van de ‘N.V. Wollenstoffenindustrie v/h A. Pessers Azn.’ volgde in maart 1970 verkoop door de curator van de fabriek en een viertal woningen aan de gebroeders Zweegers. In april werd vergunning verleend voor de verbouw van de voor- en zijgevel van de fabriek, waarna de authentieke gevel verdween achter witte geribde platen. De gebroeders vestigden hier ‘PZ3’, het derde productiebedrijf van ‘P.J. Zweegers en Zonen Landbouwmachinefabriek B.V.’ in Geldrop.Hier werd begonnen met de serieproductie van de Strela hooimachine.

Oude gevel van A. Pessers Azn., omstreeks 1972.

Ga terug