Heemkronijk jaar:2018, jaargang:57, nummer:4, pag:13 -20
De correspondentie van een adellijke dame (1)
door: Klaasje Douma
Inleiding
In dit artikel staat de correspondentie van een adellijke dame centraal, namelijk Johanna Catharina van Westreenen (De Bilt 24 maart 1776 – Heeze 28 november 1862), die gehuwd was met Jan Diederik baron van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 6 augustus 1773 – Heeze 9 juli 1843). Waarom aandacht voor de correspondentie van deze dame?
Christiaan van Geelen sr., Johanna Catharina van Westreenen, circa 1799 / 1800, doek, 207 x 161 cm (Bron: Beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
Het antwoord op die vraag is tweeledig. Ten eerste biedt de bestudering van het leven van adellijke vrouwen een nieuw en ander beeld op de leefwereld van de adel. Geschiedenis in het algemeen en met name adelsgeschiedenis was gedurende lange tijd de geschiedenis van en over mannen. In de jaren zeventig van de vorige eeuw deed de ‘vrouwengeschiedenis’ haar intrede. Daarin stond de bestudering van ‘de vrouw’ in ‘een periode’ centraal, was er vooral aandacht voor de grote verbanden en maatschappelijke ontwikkelingen en lag de nadruk op ‘gewone’ vrouwen en meisjes. Daarna is de aandacht verschoven naar individuele vrouwen, zoals bijvoorbeeld in de publicaties van Els Kloek.[1] Daarmee trad ook de ‘dame’, de vrouw uit de elite naar voren als studieobject.[2]
Nu doet zich bij het onderzoek naar vrouwen in het algemeen en zeker bij dat naar individuele vrouwen het probleem voor van hun ‘onzichtbaarheid’. In de periode waarin Johanna Catharina leefde was er sprake van verschillende leefwerelden voor mannen en vrouwen, zeker ook in de hogere kringen. De mannen bewogen zich in de publieke sfeer, de vrouwen bleven thuis of legden visites af bij familie en kennissen.[3] En daarmee zijn vooral mannen zichtbaar in de bronnen en vrouwen veel minder. Een uitzondering zijn de vrouwen van wie de correspondentie bewaard is gebleven. Deze biedt vaak een goed beeld van hun karakter, leefwereld en levensstijl.
Dat geldt ook voor de correspondentie van Johanna Catharina en bijvoorbeeld die van haar dochter Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 16 maart 1805 – Heeze 22 november 1901). Omdat beide dames gedurende een belangrijk deel van hun leven als douairière (weduwe van een man van adel) en ongehuwde vrouw een atypische positie innamen, bestrijkt hun correspondentie een breder terrein dan die van bijvoorbeeld een adellijke echtgenote. Daarom biedt hun correspondentie ons, ten tweede, onder meer een inkijkje in het beheer van hun landgoed en hun optreden als centrale figuur in de lokale omgeving.
F. Sawijer, Ursule Adèle Aurore (1805-1901), Barones van Tuyll van Serooskerken, 1838, doek, 70 x 60 cm (Bron: Beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
Correspondentie in de negentiende eeuw
Een brief schrijven: wij éénentwintigste-eeuwers weten bijna niet meer wat dat is. We kunnen medelijden hebben met toekomstige historici. Hoe moeten die onze digitale nalatenschap bestuderen als deze wellicht over honderd jaar niet meer te lezen is? Een stuk beschreven of bedrukt papier blijft ‘gemakkelijk’ toegankelijk voor onderzoek, mits het onder de juist condities bewaard is.
Gelukkig voor ons, schreven met name negentiendeeeuwers uit de hogere kringen, veel en uitgebreid.[4] Correspondentie was in die tijd een belangrijk communicatiemiddel, dat overigens wel onderworpen was aan regels. De briefetiquette schreef voor aan welke regels de frequentie, de vorm van de brief en de behandelde onderwerpen dienden te voldoen. Niet voor niets werd in de grote hoeveelheid etiquetteboeken uitgebreid ingegaan op de kunst van het brievenschrijven. Zowel de inhoud als de vorm van brieven kon iets vertellen over de stand waartoe de afzender behoorde, zijn of haar geletterdheid en opvoeding. Brieven waren daarmee van groot belang voor het sociale verkeer.
Tot halverwege de negentiende eeuw was het de gewoonte dat de ontvanger van een brief de port betaalde. Dit systeem getuigde van een duidelijk standsbesef: de ontvanger werd in staat geacht het bedrag te kunnen betalen. Rond 1850 werd het postwezen gereorganiseerd waarna er in 1852 voor het eerst postzegels verschenen, en wel drie soorten: blauwe (vijf cent), rode (tien cent) en oranje (vijftien cent). De afzender kon voortaan een brief frankeren. Het frankeren van de brief met een postzegel kon de ontvanger overigens beledigen omdat de afzender wellicht veronderstelde dat de ontvanger niet genoeg geld had om de brief te betalen. Daarom wilde de overheid het gebruik van de postzegel voorlopig niet verplichten. Pas in 1870 kwam er definitief een einde aan de mogelijkheid om brieven ongefrankeerd te verzenden en de ontvanger te laten betalen. In dat jaar werden postzegels de norm.
De eerste postzegels uit 1852
In het algemeen was de post vrij snel. Brieven werden meestal de dag na verzending al bezorgd, mede omdat diverse malen per dag de post meegegeven kon worden (het zogeheten ‘postuur’) en meerdere keren aan huis werd gebracht. In 1852 werd de Rijkstelegraaf ingevoerd, waarmee men de mogelijkheid kreeg om bepaalde mededelingen zeer snel per telegram aan anderen over te brengen. Voor bijvoorbeeld het meedelen van gezinsuitbreiding ging men meer gebruik maken van een geboortetelegram dan van een gedrukte mededeling of handgeschreven brief.
Het was dus mogelijk om in een hoge frequentie met elkaar te corresponderen. Uit de correspondentie tussen een zoon in Helvoirt en zijn vader in ’s-Hertogenbosch in de tweede helft van de negentiende eeuw blijkt dat ze op een bepaalde dag elkaar meer dan één brief schreven in antwoord op de ontvangen brief van de ander. Een soort telefoongesprek met lange tussenpauzes. Omdat de telefoon toen nog niet als communicatiemiddel beschikbaar was, lijkt de inhoud van dergelijke brieven vaak op de inhoud van onze telefoongesprekken of WhatsAppberichten. Men schrijft elkaar over de gewone, dagelijkse gebeurtenissen en belevenissen. Brieven aan het thuisfront tijdens een reis of vakantie bevatten soms zeer gedetailleerde verslagen van ondernomen activiteiten of over de mensen die men ontmoette.
De regelmaat waarmee men elkaar een brief schreef was ook onderdeel van de briefetiquette. Echtgenoten of aankomende partners hadden bijvoorbeeld de morele plicht elkaar met een zekere regelmaat – zoals eens in de twee dagen – te schrijven, ook al hadden zij elkaar niet altijd evenveel te melden. Ondanks de vele wetenswaardigheden die in de brieven vermeld stonden, ging het bij de correspondentie niet alleen om de inhoud van de brief. Briefwisselingen hadden vaak vooral een rituele functie: zij dienden ertoe om de communicatie zelf in stand te houden. Wat men in de brieven vertelde was soms van minder groot belang. Het feit echter dat men brieven uitwisselde, was een concrete aanwijzing voor het bestaan van gevoelsbanden en deze bleven in stand door elkaar met een zekere regelmaat van nieuwe post te voorzien.
Johanna Catharina en Jan Diederik
Op basis van de overgeleverde correspondentie valt niet vast te stellen of Johanna Catharina en Jan Diederik zich conformeerden aan de briefetiquette en elkaar elke paar dagen schreven. Toch valt er over hun onderlinge correspondentie genoeg op te merken.
Anoniem, Johanna Catharina van Westreenen, 1829, portretminiatuur (Bron: RKDPortraits, privécollectie)
Anoniem, Jan Diederik baron van Tuyll van Serooskerken, 1830, doek, 70 x 67 cm (Bron: Beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
Ze kenden elkaar al voor Jan Diederik in 1789 aan zijn grand-tour begon en er was toen waarschijnlijk al sprake van een zekere affectie, want hij schreef haar in 1791 vanuit Parijs “hoe hij haar mist en hoopt dat zij hem niet vergeet”.[5] Na hun huwelijk op 10 juli 1796 in De Bilt geeft hun onderlinge correspondentie blijk van een goede verhouding die gebaseerd lijkt te zijn geweest op onderlinge genegenheid.
Het trekken van een dergelijke conclusie op basis van negentiende-eeuwse correspondentie moet altijd met een zekere voorzichtigheid gebeuren, want ook in privé-correspondentie liet men meestal niet het achterste van de tong zien. We kunnen echter vaststellen dat Johanna Catharina haar man in brieven naar anderen tamelijk informeel aanduidt als ‘Tuyl’ of ‘Jan’, zoals in een brief aan haar schoonzuster mevrouw Corver Hooft van 4 augustus 1831.[6]
Haar brieven aan Jan Diederik beginnen meestal met de aanhef ‘Mon bon Ami’, een term die ze vaker gebruikt als ze aan hem refereert. De map met condoleancebrieven naar aanleiding van het overlijden van Jan Diederik in 1843 is bijvoorbeeld voorzien van een omslag waarop in het handschrift van Johanna Catharina de volgende tekst staat: “Lettres de la condoleance des Rois, Princes e Ministres a l’occassion de la mort de nou meilleur ami [cursivering door KD] 9 Juillet 1843”.[7] De genegenheid van Johanna Catharina voor Jan Diederik blijkt ook uit een brief die ze in 1842 schreef aan een nicht.[8] Jan Diederik was toen blijkbaar al met zijn gezondheid aan het sukkelen (hij zou binnen een jaar overlijden), maar in september 1842 ging het beter met hem, want Johanna Catharina schreef toen: “Sinds heel lang is hij niet zo goed geweest, iets wat mij heel gelukkig maakt.”
De inhoud van de brieven van Johanna Catharina aan Jan Diederik sluit aan bij datgene dat hiervoor al beschreven is.[9] In een brief gedateerd 3 maart schrijft ze over een door haar bijgewoond gekostumeerd bal, waarbij ze onder meer de kostuums van andere deelnemers beschrijft. Ze draagt zelf een kostuum van Mary Stuart en heeft daarvoor complimenten ontvangen van de prinses van Oranje. Op 21 februari 1816 trouwde Willem II (1792–1849) met grootvorstin Anna Paulowna (1795–1865), die daarmee prinses van Oranje werd. In augustus van dat jaar arriveerde dit paar in Nederland, zodat een brief over een bal waaraan zij deelnam niet eerder dan in 1817 geschreven kan zijn, als zij tenminste al weer aan het openbare leven deelnam na de geboorte van haar oudste zoon, Willem III (1817–1890).
Jean-François Garneray, Louis XVI à la Tour du Temple, schilderij (Bron: Wikipedia.org)
Een brief van donderdag 8 juni was afkomstig uit Parijs. Johanna Catharina was daar blijkbaar op een soort vakantie, want we lezen over een bezoek aan toeristische trekpleisters als de gevangenis waar Lodewijk XVI gevangen heeft gezeten en de Sèvres porseleinfabriek. Op woensdag heeft een kennis hen begeleid naar diverse bezienswaardigheden. Ze maken plannen om naar Brussel te reizen, waarschijnlijk zonder dochter Aimée (Anna Elisabeth Constance Aimée barones van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 5 mei 1800 – Heeze 20 april 1891)), want die heeft een infectie aan de ogen. Voor haar hebben ze een pension gevonden. Johanna Catharina zelf moest hoesten, maar met haar ging het beter.
Deze brief bevat in vogelvlucht verschillende elementen uit negentiende-eeuwse privécorrespondentie, met name die van dames. Een verslag over ondernomen activiteiten, bericht over de kinderen en gezondheid en ziekte figureren regelmatig in dergelijke brieven.
Hoewel de brief geen jaartal bevat, is het toch wel mogelijk deze met enige zekerheid te dateren. 8 Juni viel op een donderdag in de jaren 1809, 1815 en 1820. In juni 1815 vond de slag bij Waterloo plaats, dus dat jaar lijkt erg onwaarschijnlijk. In de brief is sprake van de gevangenis van Lodewijk XVI, de Tour du Temple, een middeleeuws fort in Parijs. Omdat de Temple in 1808 inmiddels een bedevaartsoort voor royalisten geworden was, gaf Napoleon opdracht het gebouw af te breken, een proces dat twee jaar in beslag nam. Pas in 1860 werden de overgebleven restanten vernietigd. Bezocht Johanna Catharina dus de werkelijke Temple, dan is dat in 1809 geweest. Het feit dat ze dochter Aimée achterliet, die in mei 1809 negen jaar was geworden, spreekt dan weer tegen het jaar 1809, maar dat jaar is niet helemaal uitgesloten. In 1820 zou een bezoek aan de gevangenis een bezoek aan enige restanten betekend hebben, en dat lijkt onwaarschijnlijk.
In juni 1837 was Johanna Catharina in ieder geval weer in Parijs. In haar brief van 2 juni lezen we dat ze een museum bezocht heeft en de opera, naar het kasteel van Saint-Cloud is geweest en naar Saint Denis, om daar de monumenten te zien. Daar zal ze ongetwijfeld de basiliek van Saint Denis hebben bezocht, de kerk waar vrijwel alle Franse koningen zijn begraven. Tijdens de revolutie was er veel vernield en geplunderd, maar vanaf 1815 begon men met het herstel, en in 1837 was dat waarschijnlijk voor een groot deel voltooid.
Behalve deze toeristische agenda, bevat deze brief een ander belangrijk element van de correspondentie van dames, namelijk het vermelden van de mensen die men ontmoette. Er is namelijk ’s avonds een bezoek gebracht aan mevrouw Van Hardenbroek. De Van Hardenbroek’s behoorden ongetwijfeld tot hetzelfde Utrechtse familie- en relatienetwerk als de Van Tuyll’s en de Van Westreenen’s. Jan Adolf van Hardenbroek (1721–1791) werd in dezelfde plaats als Johanna Catharina geboren. Uit de brief is niet af te leiden om welke mevrouw Van Hardenbroek het gaat. In 1837 leefden twee zonen van Jan Adolf en hun echtgenotes nog, namelijk Gijsbert Carel Duco baron van Hardenbroek (1769–1851), die was gehuwd met Reinarda Hendriks gen. van de Glindt (1794–1857) en Ernst Louis baron van Hardenbroek (1774–1843), die was gehuwd met Anna Maria Munter (1774–1858). Een derde zoon van Jan Adolf was al overleden, maar zijn douairière Justine van Spaen (1780–1853) leefde in 1837 nog.
Een jammer genoeg ongedateerde brief, waarvan we alleen weten dat deze op een woensdagmorgen geschreven is, en die dus wellicht deel uitmaakt van een meer frequente briefwisseling, is tamelijk persoonlijk. Blijkbaar zijn de kinderen al ettelijke dagen ziek, zodat Johanna Catharina met hen niet kan vertrekken omdat de ziekte te erg is. De brief bevat een heel verhaal over koorts en diarree. De symptomen zijn bestreden door ’s avonds watergruwel met havermout en een pijpje kaneel te eten, een gerecht dat ook wel bekend staat als gezondheidsbrij. Blijkbaar was Jan Diederik ook niet gezond of verkeerde in ongemakkelijke omstandigheden, want Johanna Catharina eindigde haar brief met de verzuchting hoeveel zorgen ze zich vervolgens om hem maakt.[10] Deze brief gaat enerzijds over één van de favoriete onderwerpen van negentiende-eeuwse briefschrijvers, namelijk ziekte, maar schetst anderzijds ook het beeld van een betrokken gezinsleven. Het wel en wee van de kinderen behoorde in eerste instantie tot de wereld van de vrouw en lang niet alle mannen waren geïnteresseerd in of werden op de hoogte gesteld van de wederwaardigheden van hun kinderen. Ten slotte eindigt de brief met een vrij persoonlijke uiting van de onderlinge genegenheid tussen Johanna Catharina en Jan Diederik.
Johanna Catharina met en over het Koninklijk Huis
Goede contacten met het hof waren voor adellijke families van belang om zo mogelijk toegang te krijgen tot belangrijke functies. Bekleedde men zo’n functie éénmaal, dan vloeiden daar vaak weer contacten met het hof uit voort. Die contacten droegen op hun beurt bij aan het aanzien en prestige van een familie binnen de eigen stand. In het adellijke sociale leven nam het Haagse uitgaansleven een prominente plaats in en in dit uitgaansleven werd de toon gezet door leden van het koninklijk huis. Men hoorde er bij als men werd uitgenodigd voor de talloze ontvangsten, diners en hoffeesten.[11]
Johann Nepomuk Gibèle, Eedaflegging van koning Willem I in Brussel op 21 september 1815, 1825-1826, aquatint, 57,6 x 75,8 cm (Bron: www.koninklijkeverzamelingen.nl)
Johanna Catharina was een standsbewuste dame die goed wist dat ze afkomstig was uit een aanzienlijk patriciërsgeslacht en die uitgesproken ideeën had over wie tot de adel zou mogen behoren. In een brief aan een vriendin schreef zij in 1815 naar aanleiding van de adelsverheffingen van koning Willem I (1772–1843) dat zij het juist vindt dat de oudste families in de adelstand verheven worden, maar dat zij verbaasd is over al die nieuwe mensen die niets gedaan hebben voor het vaderland en de koning. Zij merkt dan op: “Het zal weldra een bijzonderheid zijn niet tot de adel te horen.”[12] Onder de bezienswaardigheden die zij volgens haar brieven in Parijs en omgeving bezocht, bevinden er zich een paar met een uitgesproken royalistisch karakter. Kortom, contacten met het hof zijn voor iemand van haar stand en met haar opvattingen van groot belang geweest.
In de hiervoor behandelde brieven zijn we al een verslag tegengekomen van een gekostumeerd bal waaraan in ieder geval de prinses van Oranje deelnam. Met name de functies van Jan Diederik brachten de familie in aanraking met het hof, wellicht al met dat van koning Lodewijk Napoleon (1778–1846). Over de contacten met de Oranjes is in het huisarchief het één en ander terug te vinden, onder meer in de brieven van Johanna Catharina.[13]
Op 21 september 1815 werd koning Willem I in Brussel ingehuldigd en die gebeurtenis werd omlijst door een aantal hoffeesten waar Jan Diederik en Johanna Catharina ook aan deelnamen. Tijdens haar verblijf in Brussel in 1815 heeft Johanna Catharina de tsaar van Rusland, Alexander I (1777—1825), verschillende keren gezien. Dat gebeurde onder meer op een hofbal waarop haar oudste dochter Aimée aan de koningin, Wilhelmina van Pruisen (1774–1837), werd voorgesteld. Tijdens het Haagse winterseizoen namen Jan Diederik, Johanna Catharina en hun oudste dochter in november 1818 deel aan een hoffeest.
Diverse uitnodigingen laten zien dat Jan Diederik en zijn gezin volop deelnamen aan het Haagse uitgaansleven.[14] De hofmaarschalk deed de familie de volgende uitnodiging toekomen namens prins Frederik (1797–1881), de tweede zoon van koning Willem I, en zijn echtgenote prinses Louise van Pruisen (1808–1870):
Le Maréchal de la cour a l’honneur d’inviter Mons. Le Baron de Tuyll de Serooskerken de Heeze Leende, Chambellan de Roi, Madame et Madesmoiselles les filles a payer la soirée (on y dansera). Pour Mardi le 11 fevrier à 8 1/2 heures.
In deze en ook in de volgende uitnodigingen wordt Jan Diederik steeds baron van Tuyll van Serooskerken van Heeze en Leende genoemd. Het was al lange tijd gebruikelijk om de verschillende takken van grote aanzienlijke families van elkaar te onderscheiden door de naam van een heerlijkheid of landgoed in het bezit van die tak aan de familienaam toe te voegen. Dergelijk namen kwamen in de negentiende eeuw in de burgerlijke stand terecht en werden daarmee officiële achternamen. De al eerder genoemde familie Van Hardenbroek was via een huwelijk in het bezit gekomen van de heerlijkheid De Kleine Lindt. Toen deze heerlijkheid vererfde op een bepaalde tak, gingen de telgen uit die tak officieel de naam Van Hardenbroek van de Kleine Lindt voeren. Het gebruik om takken zo van elkaar te onderscheiden bleef nog langere tijd bestaan, ook al was er geen sprake van een officiële achternaam, zoals dus in het geval van de familie Van Tuyll van Serooskerken. Door druk van hogerhand en vanuit de ambtenarij nam het gebruik in de loop van de negentiende eeuw wel af. Families die hun officieuze achternaam wilden blijven voeren, moesten deze officieel laten vastleggen en voor adellijke families was er een Koninklijk Besluit (KB) nodig om dat te bekrachtigen. De familie Wesselman in Helmond liet zich al enige tijd Wesselman van Helmond noemen, bijvoorbeeld in de huwelijksakte van jonkheer Adriaan Pieter Wesselman (1824-1890) uit 1855, maar zijn kinderen kregen pas in 1881 bij KB vergunning de naam te gebruiken.
In een volgende uitnodiging laat de adjudant van dienst van de prins van Oranje weten dat hij in diens opdracht de eer had om:
d’inviter Mons. le Baron Tuyll de Serooskerken de Heeze en Leende, Membre de la 2me Chambre des États Généraux, Madame, et Mesdemoiselles leurs filles a passer la soirée pour Mardi le 23 fevrier a 8 1/2 heures On y dansera.
De hofmaarschalk op zijn beurt had, in opdracht van de Majesteiten, de eer Jan Diederik en Johanna Catharina en hun dochters uit te nodigen voor het bal dat op maandag 31 december werd gegeven op het paleis.[15] Deze uitnodigingen zijn in de omgangstaal van de adel uit die tijd, het Frans, dat zeker werd gebezigd in de Haagse society. Agnies Pauw van Wieldracht spreekt zelfs over het ‘Hagois’.[16] Tussen deze uitnodigingen bevindt zich ook een visitekaartje dat ongetwijfeld gebruikt is tijdens het bijwonen van dergelijke bijeenkomsten en dat eveneens in het Frans is gesteld: “La Baronne Douairière de Tuyll de Serooskerken de Heeze et Leende ét Mademoiselle sa fille”.[17] Hoewel Frans dus de gangbare taal was, bevindt zich in het archief ook een uitnodiging in het Nederlands:
Ter voldoening aan de bevelen HUNNER MAJESTEITEN heeft de Hofmaarschalk de eer den Heere Baron van Tuyll van Serooskerken van Hees en Leende Lid van de tweede kamer der Staten Generaal Mevrouw en dochters uit tenoodigen tot het Bal in Gala, hetwelk plaats zal hebben in het Paleis des Konings, dingsdag den 9 Maart 1830 ten half acht ure. De dames zullen zonder slepen toegelaten worden.
Er werd dus heel wat afgedanst aan het hof en ten paleize. Het bal van 9 maart 1830 was blijkbaar bijzonder, want het is de enige uitnodiging met een kledingvoorschrift. Jan Diederik zal daar verschenen zijn in het galauniform van lid van de Tweede Kamer en de dames zullen hem vergezeld hebben in hun mooiste avondjurken, al of niet met sleep.
Over de verhouding tussen de familie Van Tuyll van Serooskerken en het hof kunnen we ook iets zeggen aan de hand van de condoleancebrieven bij het overlijden van Jan Diederik in 1843, die zijn opgeborgen in de al eerder genoemde map met door Johanna Catharina beschreven omslag, en van Johanna Catharina in 1862. Na het overlijden van Jan Diederik ontving de familie een breed spectrum aan condoleancebrieven, in overeenstemming van de functies die hij bekleed had en de kringen waarin de familie zich bewoog. Daaronder bevindt zich een handgeschreven, door Willem (koning Willem II) getekende brief van 13 juli 1843 met de volgende tekst: “… en geven u voorts de verzekering Onzer Koninklijke genegenheid.” Namens de prins van Oranje (Willem III) stuurde zijn adjudant op 16 juli 1843 een condoleancebrief en prins Frederik (de broer van koning Willem II) betuigde op 12 juli 1843 zijn “opregte deelneming”.[18]
Prins Frederik kreeg na het overlijden van Johanna Catharina een mededeling van de kinderen met de volgende tekst:
Koninklijke Hoogheid!
Het heeft den Almagtige behaagd heden ochtend ten ruim elf uren, na een kortstondig lijden, van slechts weinige dagen onzen dierbaren moeder vrouw Johanna Catharina van Westrenen, Douairière van den Baron van Tuyll van Serooskerken van Heeze en Leende, in den hoogen ouderdom van 86 jaren en 8 maanden, uit ons midden weg te nemen.
De gevoelens van verknochtheid van wijlen onze ouders, aan het Huis van Oranje, maakt het ons tot eenen pligt Uwe Koninklijke Hoogheid van dit voor ons smartvol verlies kennis te geven.
Met gevoelens van hoogachting en diepsten eerbied, noemen wij ons van
Uwe Koninklijke Hoogheid
de ootmoedige Dienaren en Dienaressen
Kasteel van Heeze
Een kladversie van een soortgelijke brief met de aanhef Sire, gericht aan Uwe Majesteit, wijst erop dat koning Willem III ook een mededeling heeft ontvangen.[19] Prins Frederik antwoordde op 5 december 1862 met een betuiging van “mijne opregte en welgemeende deelneming” waarin hij “’s Hemels vertroosting en bijstand” toewenste. Namens de koning kwam er een brief van de directeur van het Kabinet des Konings.[20] De briefwisseling met het hof naar aanleiding van het overlijden van Jan Diederik en Johanna Catharina heeft ongetwijfeld beantwoord aan het voorgeschreven protocol. De brieven van prins Frederik en koning Willem II maken daarnaast een meer persoonlijke indruk. Prins Frederik kende de familie waarschijnlijk vrij goed en koning Willem II heeft wellicht een goed verhouding gehad met de regeringsgezinde[21] en aan het Koninklijk Huis toegewijde Jan Diederik. De verhouding met de prins van Oranje in 1843, die in 1862 koning Willem III was, lijkt vrij onpersoonlijk. Dat was in 1862 ongetwijfeld ook een gevolg van het feit dat het om de weduwe ging van een al zo’n kleine twintig jaar uit beeld verdwenen functionaris.
Wordt vervolgd.
Prins Frederik (Bron: Biografieportaal)