Tussen Parijs en Heeze (1)

Heemkronijk jaar:2019, jaargang:58, nummer:2, pag:6 -13

Tussen Parijs en Heeze (1)
Een leven aan de hand van egodocumenten van Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken

door: Klaasje Douma

Het artikel over de correspondentie van Johanna Catharina van Westreenen (De Bilt 24 maart 1776 – Heeze 28 november 1862) (2)[1] eindigde met de vaststelling dat na haar overlijden haar rol als spil van de lokale samenleving werd overgenomen door haar jongste dochter Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 16 maart 1805 – Heeze 22 november 1901) (1).[2] Daarnaast weten we dat Ursule na de dood van haar vader, Jan Diederik baron van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 6 augustus 1773 – Heeze 9 juli 1843) (3), (een deel van) de ‘dagelijkse’ werkzaamheden in verband met het beheer van het landgoed op zich nam.[3] Als ongehuwde, adellijke dame nam zij dus een vrij ‘zelfstandige’ positie in.

In vergelijking met haar seksegenoten uit de negentiende- eeuwse elite leidde Ursule in dit opzicht geen ‘doorsnee’ leven. En over dat leven valt wel het één en ander te vertellen, met name ook over die aspecten die afweken van het ‘normale’ levenspatroon van een adellijke dame uit die tijd. We kunnen Ursule niet alleen leren kennen aan de hand van gebeurtenissen uit haar leven en wat anderen daarover hebben geschreven of gezegd, maar ook uit egodocumenten als brieven, een testament en een door haar bijgehouden journaal.Elisabeth Frederika Henriëtte Tuckermann (nicht van Ursule), Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken, 1825-1849, portretminiatuur. (Bron: RKDPortraits, privécollectie)

De kinderjaren

Ursule werd geboren in Utrecht, evenals haar broers en zuster. Hoewel de familie Van Tuyll van Serooskerken vanaf het eind van de achttiende eeuw op kasteel Heeze woonde, verbleef men blijkbaar ook in Utrecht. Volgens twee akten uit 1811 had Jan Diederik daar een adres, namelijk Kromme Nieuwegragt 306.[4]

De jeugdjaren van Ursule zullen in grote lijnen zijn overeengekomen met die van andere kinderen uit de hogere kringen. Zij brachten een groot deel van hun jeugd door in een eigen leef- en woonwereld, afgescheiden van die van de volwassenen. Ze verbleven in de kinderkamer onder de hoede van het personeel. Bij bijzondere gelegenheden, zoals een groot diner, mochten ze zich vertonen in de wereld van de volwassenen.[5] Ursule wist zich later nog de komst naar Heeze te herinneren van een aanstaande oom. Dat was Jan Corver Hooft (Amsterdam 14 december 1779 – ’s-Graveland 25 juli 1855) (5), die op 18 november 1813 trouwde met de zuster van Jan Diederik, Ursulina Philippina barones van Tuyll van Serooskerken (Heeze 11 augustus 1780 –’s-Gravenhage 3 december 1837) (4). Bij deze gelegenheid mocht zij op achtjarige leeftijd “op het dessert binnenkomen en hare felicitatie uitspreken”.[6]

Het onderwijs aan meisjes uit adellijke kringen was vaak zeer bescheiden. Thuis kregen ze les in lezen en schrijven van een gouvernante of een huisleraar. Het was voldoende als de opvoeding van een meisje thuis of op kostschool zodanig gecompleteerd werd dat zij haar talen sprak, over goede manieren en een goede smaak beschikte en een aantal vrijetijdsactiviteiten zoals piano spelen, dansen, tekenen en borduren kon beoefenen.[7] Op kasteel Heeze kregen Ursule en haar zuster les op het klavier en in tekenen.[8] Dat hun opleiding verder ging dan alleen lezen en schrijven blijkt uit een aantal opstellen van Aimée, Anna Elisabeth Constance Aimée barones van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 5 mei 1800 – Heeze 20 april 1891) (6), uit 1814 en 1815 over aardrijkskunde en geschiedenis.[9] Ook op latere leeftijd toonde zij zich geïnteresseerd in zaken die liggen buiten het directe blikveld van een adellijke vrouw.[10]

Die bredere belangstelling was waarschijnlijk mede te danken aan het feit dat de kinderen al op jonge leeftijd met hun ouders op reis gingen. Een voorbeeld van zo’n reis is die van het gezin van 28 november 1813 tot 11 januari 1814 naar Parijs. Daarvan is onder de titel ‘Journal de mon voyage a Paris 1813’ een verslag bewaard gebleven in het handschrift van één van de twee oudste kinderen.[11] Dat Ursule ook aan deze reis deelnam blijkt uit de aantekening van 6 januari 1814 waarin het gaat over een bezoek met papa en Ursula aan Versailles. De familie vertrok op 28 november en kwam na een reis over Turnhout, Brussel en Cambrai op 2 december aan in Parijs. In de daaropvolgende weken werd er veel gewandeld in de Tuilerieën, waar in die jaren het paleis nog stond dat de zetel van het keizerlijk hof van Napoleon was.[12] ’s Avonds bezocht men de opera, het variété en de vaudeville. Met dit laatste kan zowel het Théâtre du Vaudeville bedoeld zijn als het genre theatervoorstelling dat daar onder meer werd opgevoerd, namelijk de comédie en vaudevilles, een komedie met muzikale bijdragen op basis van de melodieën van populaire vaudeville liedjes.Édouard -Denis Baldus, Le vieux Louvre, la facade de la colonnade de Perrault, 1854, salt print, 33.2 x 43.5 cm. (Bron: www.artnet.com)

In het verslag staat bij diverse dagen als activiteit ‘museumbezoek’ vermeld. We mogen aannemen dat op één of meer van die dagen het Louvre bezocht is, het museum dat in die tijd Musée Napoléon heette. Op 9 december 1813 werd het museumbezoek gecombineerd met het bekijken van de ‘Colonnade van het Louvre’. Deze colonnade, de oostelijke zijde van het Louvrepaleis, wordt beschouwd als het hoogtepunt van de Franse classicistische architectuur. De ‘culturele opvoeding’ van de kinderen bestreek dus een breed spectrum en deze werd aangevuld met bezoeken aan verschillende ‘toeristische attracties’.

Op 6 januari 1814 gingen in ieder geval Jan Diederik, de auteur van het verslag en Ursule naar Versailles en op 31 december 1813 en 1 januari 1814 stond een excursie langs een reeks Parijse hoogtepunten op het programma. Men startte op de eerste dag bij de Bibliothèque Imperial, de toenmalige naam van de Nationale Bibliotheek van Frankrijk, gelegen aan de Rue de Richelieu[13], waarna men naar het Bois de Boulogne ging voor een bezoek aan het Chateau de la Muette, een toenmalig staatseigendom.Château de la Muette omstreeks 1900. (Bron: Wikipedia.org) 

De tocht werd vervolgd via de Pont d’Iéna, een in die tijd nieuwe boogbrug tussen de locaties van de latere Trocadéro-tuinen en de Eifeltoren, langs de Champ de Mars, een voormalig exercitieterrein van de École Militaire, naar het Hôtel des Invalides, om te eindigen in wat omschreven staat als het ‘Paleis van de koning van Rome’. De ‘koning van Rome’ was de dynastieke titel van de troonopvolger tijdens het Keizerrijk van Napoleon. Zijn enige zoon werd in 1811 geboren in het toen nog aanwezige Tuilerieënpaleis. De volgende dag stond onder meer het Palais de Luxembourg op het programma met het ‘tableau van Rubens’. Dat zijn de 24 grote, allegorische schilderijen die Peter Paul Rubens (1577-1640) vervaardigde in opdracht van de weduwe van koning Hendrik IV (1553-1610), Maria de Medici (1575-1642), en die handelen over haar leven. Tegenwoordig hangen ze in de Galérie Médicis van het Louvre. Na het Palais de Luxembourg bezocht men het Panthéon en de Notre-Dame. In het Panthéon was toen al de enige aanwezige Nederlander bijgezet, namelijk Jan Willem de Winter, graaf van Huessen (1761-1812).[14]De urn met het hart van vice-admiraal Jan-Willem de Winter in de Bovenkerk in Kampen. (Bron: www.debovenkerk/rondleiding)

De reis naar Parijs was waarschijnlijk niet alleen maar een vakantie, maar de familie ondernam deze ook in verband met de functie die Jan Diederik daar bekleedde. Hij maakte sinds 1811 deel uit van het Corps Législatif (Keizerlijk Wetgevend Lichaam) als vertegenwoordiger van het departement Monden van de Rijn.[15] Op dinsdag 21 december 1813 stond er dan ook een bezoek aan het Palais Législatif op het programma, ofwel het oude Palais Bourbon waar het Keizerlijk Wetgevend Lichaam zetelde. Zijn collega-vertegenwoordiger van hetzelfde departement, jonkheer Hendrik Bernard Martini(1768-1848), verbleef ook in Parijs. In het reisverslag staat dat men op 10 december 1813 naar de opera geweest is met Martini en zijn zoon, waarschijnlijk jonkheer Antoni Martini (1791-1869).Het verwantschapsnetwerk van Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken met daarin de personen die in deze aflevering voorkomen, aangeduid met een rood nummer.

Ursule als jonge vrouw

Aan de kindertijd van een meisje kwam een einde op haar achttiende verjaardag. Zij mocht zich voortaan ophouden in de wereld van de volwassenen. Zij ‘kwam uit’, wat betekende dat zij officieel aan het mondaine leven mocht gaan deelnemen. Het hoogtepunt vormde de voorstelling aan de koningin op het hofbal.[16] Zoals we hiervoor hebben gezien, beperkte de kindertijd van Aimée en Ursule zich niet tot een verblijf op kasteel Heeze onder de hoede van personeel. Zij reisden met hun ouders mee en namen al voor hun achttiende verjaardag deel aan volwassen activiteiten. Wel werden zij, zoals andere adellijke meisjes, gepresenteerd. Daarmee begon ook voor hen de periode waarin een meisje een partner moest vinden, in de ogen van veel ouders het doel van het betreden van de maatschappij.[17] Zowel Aimee als Ursule waren jonger dan achttien tijdens hun presentatie aan het hof. Aimee was nog maar vijftien toen zij in 1815 op een hofbal ‘uitkwam’, waarna zij deel ging nemen aan de activiteiten tijdens het Haagse uitgaansseizoen.[18] Voor Ursule vond de “présente a la Reine” plaats op 31 december 1821, toen zij zestien was. Met deze gebeurtenis opent ook het journaal dat zij schreef over de gebeurtenissen in haar leven.[19]

In de volgende jaren vinden we veel aantekeningen over bezoeken in Nederland. In 1823 bezocht Ursule onder meer haar oom Pieter Hieronymus van Westrenen van Themaat (Utrecht 21 oktober 1768 – 20 maart 1845) (7) op landgoed Houdringe in De Bilt van 6 juli tot 6 augustus en in 1827 bezocht ze in Utrecht van 14 mei tot 2 juni een tante. In 1825 en 1827 stonden er bezoeken aan Brussel op het programma, wellicht in het kader van de werkzaamheden van Jan Diederik. Op 16 juni 1825 trouwde broer Reinout Carel (Utrecht 25 maart 1798 – 20 april 1882) (8) in Amsterdam met Maria Agnes van Marselis Hartsinck (Amsterdam 18 november 1796 – Utrecht 14 april 1868) (9), waarna het paar op 25 juni in Heeze arriveerde voor hun ‘inhaling’.[20] Uit het journaal van Ursule blijkt dat de familie verschillende jaren aan het eind van het jaar naar ’s-Gravenhage vertrok om daar aan het ‘seizoen’ deel te nemen, zoals bijvoorbeeld aan het “Bal de la cour” op 1 februari 1828.

Opvallende aantekeningen vormen die over de bezoeken in 1823 en 1826 aan “de dames van Hogendorp”. Evenals de familie van Tuyll van Serooskerken behoorde de familie Van Hogendorp tot het onderling verweven netwerk van protestantse adel uit die tijd. Leden van de familie Van Hogendorp figureerden echter ook prominent in de kringen van het Réveil in Nederland.[21] Daarnaast staan verschillende vrouwelijke telgen uit het geslacht bekend als sociaal hervormster en voorvechtster van vrouwenemancipatie. Een van hen was de leeftijdgenote van Ursule, jonkvrouw Marianne Catherine van Hogendorp (1805−1878), van wie twee dochters eveneens behoren tot bekende negentiende-eeuwse feministes. Marianne had een oudere zuster, jonkvrouw Caroline Andrée van Hogendorp (1800-1869), die later zou trouwen met Carel Maria van der Kemp (1799-1862), een aanhanger van de voorman van het Nederlandse Réveil, Isaäc da Costa (1798-1860).[22] Het is zeer goed mogelijk dat met “de dames Van Hogendorp” deze twee zusters worden bedoeld. Beide dames verkeerden (later) in de kringen van het in de jaren twintig van de negentiende eeuw opkomende Réveil, een kring waartoe ook de schoonzuster en broer van Ursule zouden gaan behoren.[23] Reinout Carel en Maria Agnes waren in 1844 betrokken bij een comité ten behoeve van de oprichting van een diaconessenhuis in Utrecht.[24] Hoewel van latere bezoeken aan de familie Van Hogendorp niets bekend is, hebben deze wellicht wel plaatsgevonden. Het valt in ieder geval niet uit te sluiten dat Ursule toen en ook later beïnvloed is door de denkbeelden die opgeld deden in de kringen waarin haar schoonzuster en de dames Van Hogendorp verkeerden.[25]

Ursule in de jaren dertig

De aantekeningen uit de eerste helft van de jaren dertig worden gedomineerd door de contacten met leden van de koninklijke familie en het komen en gaan van ingekwartierde militairen. De eerste van dergelijke vermeldingen stamt uit 1829, nadat de familie op 21 mei van dat jaar is teruggekeerd vanuit Brussel. Op 27 mei vinden we de aantekening “déjeunér avec le Roi”. Over deze voor dit journaal zo kenmerkende, korte aantekening is wel iets meer bekend, dankzij de wetenswaardigheden die Henriëtte Christine Sophie barones van Tuyll van Serooskerken (Amersfoort 7 maart 1844 – Bilthoven 9 december 1927) (10) heeft opgetekend op verzoek van Samuël John baron van Tuyll van Serooskerken (Arnhem 6 januari 1874 – Heeze 20 februari 1955) (11).[26]

Henriëtte begint haar verhaal over de gebeurtenissen van 27 mei als volgt: “Verder verhaalde freule mij ook dikwerf van een dejeuner dat zij met hare moeder en zuster te Eindhoven genuttigd had bij den commandant der stad – met koning Willem I.” Koning Willem I (1772-1843) was op de terugweg vanuit Brussel en had aangekondigd bij de commandant van Eindhoven te willen stoppen voor de lunch. Volgens een verslag van Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) vond de gebeurtenis overigens plaats op 27 juni 1829 en werd de lunch gebruikt bij districtscommissaris en daarmee collega van Jan Diederik, Joannes Balduinus Josephus Henricus Otto Antonius baron van Hugenpoth van Stockum (1776-1850).[27] Vanwege de vriendschap tussen Johanna Catharina en de vrouw van de districtscommissaris, Dorothea Ludovica Antonia Magdalena van Sasse van Ysselt (1780-1845), waren moeder en dochters naar Eindhoven getogen met bloemen en vruchten voor de hoge gast. De dames waren nog bezig met de tafelschikking toen de koning, veel te vroeg, arriveerde en ze geen andere mogelijkheid zagen dan zich terug te trekken in een klein kamertje. Maar “ziet Z.H. merkte er iets van en achterdochtig geworden door de slechte ontvangst welke Hij in Brussel ondervonden had, riep Hij … wie verstopt zich daar!” Nadat de koning uitleg had gekregen gaf hij opdracht om de dames terug te roepen “en vraag hen mede aantezitten ik heb behoefte aan vriendelijke gezichten …”. Of de dames hier heel blij mee waren is de vraag, want besloot Ursule altijd: “Mama zoo goed als wij, we waren in katoenen ochtendjaponnen die niet eens konden geroemd worden wegens hunne uiterste frischheid.”[28]

In 1830 begon de Belgische Opstand toen op 25 augustus van dat jaar een opvoering van de opera La Muette de Portica (‘De Stomme van Portica’) ter gelegenheid van de verjaardag van koning Willem I, de aanleiding vormde voor het uitbreken van rellen. In het journaal van Ursule vinden we daarover de aantekening “Revolutie in Brussel”, zonder verder commentaar. Bij september staat de aantekening: “entree a Bruxelles”, waarmee wellicht bedoeld is het binnentrekken van Brussel via de Naamse Poort door het regeringsleger op donderdag 23 september 1830.Het regeringsleger trekt Brussel binnen via de Naamse Poort op donderdag 23 september 1830, 1885. (Bron: Wikimedia.org)

De opstand leidde tot de feitelijke scheiding van het Verenigd Koninkrijk in Nederland en het nieuwe België. Omdat koning Willem I weigerde zich bij de ontstane situatie neer te leggen en het idee had met wapengeweld zijn gezag te herstellen, werd aan de grens met België een troepenmacht opgebouwd. ‘Boven de grote rivieren’ vertrouwde men de katholieke bevolking in het zuiden niet volledig, en daarom fungeerde deze troepenmacht tevens als een soort ‘bezettingsmacht’. Deze ‘bezetting’ zou in grote lijnen aanwezig blijven tot de definitieve vrede in 1839.Het Kamp van Gilze en Rijen, 1831, schilderij. (Bron: Collectie Nationaal Militair Museum)

Ook Heeze kreeg vanaf begin 1831 te maken met ingekwartierde troepen.[29] Ursule noteerde dat op 3 mei in Heeze het 17e regiment arriveerde. Dat was waarschijnlijk de 17e Afdeeling Infanterie, waarvan Van Moorsel op 3 juni de vervanging van het 2e Bataljon door het 1e Bataljon noteerde.[30] De 17e Afdeeling Infanterie behoorde tot de rond Eindhoven gelegerde 3e Divisie onder generaal jonkheer Adriaan Frans Meijer (1768-1845).[31] De troepen van deze divisie werden door koning Willem I op 26 juli op de Woenselse hei geïnspecteerd. Ursule noteerde daarover: “Revue du Roi à Woensel”. Van Moorsel liet deze inspectie plaatsvinden op 16 juni, maar is door Dom. de Jong gecorrigeerd in een noot, waarin hij het Eindhoven Provinciaal Dagblad nummer 59 citeert: “Ook hier uitte zich de algemeene geestdrift en hetverlangen naar den strijd op de meest ondubbelzinnige wijze, even als bij de revue, welke Z.M. den volgende morgen op de Woenselsche heide bij Eindhoven over het nog niet door hem bezochte gedeelte van het leger te velde hield. Dit bestond uit de 3e divisie infanterie, de brigade lichte cavalerie en 12 veldstukken.”[32]

Op 2 augustus 1831 begon dan de aanval van de Nederlandse troepen op België in wat later de Tiendaagse Veldtocht is gaan heten. Volgens Ursule arriveerde op 2 augustus de “Garde Commun d’Amsterdam” in Heeze om ’s nachts om twee uur al weer te vertrekken. Ook Van Moorsel maakte van deze doortocht melding, waarbij hij het heeft over 630 man Noordhollandse schutters, die zich tegenover de bevolking onhebbelijk gedroegen. Het ging om het 2e bataljon van de eerste Afdeeling NoordHollandsche Schutterij uit Amsterdam onder leiding van majoor J.W. Kerkhoven, die behoorde tot de Reserve onder bevel van generaal Gijsbertus Martinus Cort Heyligers (1770-1849).[33]Johannes Philippus Lange en Valentijn Bing, Wapenschouwing in het kamp bij Rijen (1831), 1831-1840, staalgravure. (Bron: Collectie Nationaal Militair Museum)

Tijdens de Tiendaagse Veldtocht kreeg Heeze te maken met een inval van Belgische soldaten op 10 augustus.[34] Ze gingen ook naar het kasteel, waar zij van Jan Diederik proviand voor de troepen eisten. Johanna Catharina en de kinderen waren niet aanwezig, maar juist die dag vertrokken naar de familie Van der Brugghen op kasteel Croy, zo lezen we in het journaal. Op 12 augustus 1831 kwamen de strijdende partijen een wapenstilstand overeen en konden ze terugkeren op kasteel Heeze. Op 20 augustus keerden de laatste Nederlandse troepen terug in Noord-Brabant waarna koning Willem I op 29 en 30 augustus een inspectie van alle troepen hield op de hei bij Woensel en ten zuiden van het legerkamp bij Rijen.[35] In het journaal lezen we hier over “Grande Revue a Woensel pour le Roi d’une grande partie d’armee”.

De Prins van Oranje, de toekomstige koning Willem II (1792-1849), was de opperbevelhebber van de troepen, daarbij geassisteerd door zijn jongere broer prins Frederik (1797-1881). Willem had zijn hoofdkwartier in Tilburg en verbleef de volgende jaren veel in Noord-Brabant. Hij figureert dan ook nog diverse keren in het journaal als hij tijdens inspectie van de troepen (‘Revue’s’) contact had met de familie Van Tuyll van Serooskerken, zoals op 21 april en 1 augustus 1832, 20 juni 1833 en 5 juni 1834. Bij deze laatste gelegenheid lunchte de prins met de familie volgens de notitie: “Revue dejeuner avec le pr. Orange”.

Tijdens deze periode in de jaren dertig van de negentiende eeuw kwam Ursule voor een belangrijke keuze in haar leven te staan en daarmee vervolgen we in de volgende aflevering haar levensverhaal.

[1] De vetgedrukte nummers achter diverse namen verwijzen naar de positie binnen het verwantschapsnetwerk op pagina 9.
[2] Klaasje Douma, ‘De correspondentie van een adellijke dame (2) Brieven van en aan Johanna Catharina van Westreenen’, Heemkronyk 58 (2019) 3-11.
[3] Klaasje Douma, De bewoners van kasteel Heeze van 1796 tot 1901 Twee vrouwen: Johanna Catharina van Tuyll van Serooskerken – van Westreenen (1776-1862) en haar dochter Ursule Adèle Aurore van Tuyll van Serooskerken (1805-1901), doctoraalscriptie Open Universiteit Nederland (2002) 29.
[4] www.huizenaanhetjanskerkhof.nl.
[5] Gertrude van der Veen en Mirjam Wachter, ‘Freules in het defensief. A.A.C. (Anna) van Sixma barones van Heemstra (1853-1903) en jonkvrouw A.W. (Jeanne) van Andringa de Kempenaer (1858-1926)’ in: Yme Kuiper, Henk Nicolai en Corien Rattink ed., Freules, dames, vrouwen. Friese vrouwen en de burgercultuur, 1850-1950 (Leeuwarden 1999) 11-37, aldaar 27-28.
[6] Relaas freule Henriëtte, Huisarchief Kasteel Heeze (HKH), inv.nr. F192, 27.
[7] Van der Veen en Wachter, ‘Freules’, 28.
[8] Rekenboeken 1785-1821, uitgaven 1815, HKH, inv.nr. D56.
[9] Opstellen van AEC van T uit 1814 en 1815, HKH, inv.nr. D66 Bundel A.
[10] Bijvoorbeeld: Stukken over de felle koude in januari 1823, HKH, inv.nr. D66 Bundel A.
[11] Reisverslag reis naar Parijs 1813, HKH, inv.nr. D67.
[12] De aanvullende informatie in deze en de volgende alinea’s over de Parijse onderdelen van de reis is gebaseerd op Wikipedia.
[13] De locatie van de site Richelieu van de huidige Nationale Bibliotheek.
[14] De graventitel is de door Napoleon aan hem verleende titel Comte de l’Empire, waarbij met Huessen wellicht Huissen in de Lingewaard bedoeld is.
[15] Aan dit lidmaatschap had Jan Diederik zijn Napoleontische titel Baron de l’Empire te danken.
[16] Van der Veen en Wachter, ‘Freules’, 13; Annie Berghout-Vermeulen, ‘Koningen, Prinsen en Nieuwe Adel (De 19de eeuw)’ in: Thera Wijsenbeek-Olthuis ed., Het Lange Voorhout. Monumenten Mensen en Macht (Zwolle / Den Haag 1998) 157-197, aldaar 168-169.
[17] Pamela Horn, Victorian Countrywomen (Oxford 1991) 43.
[18] Douma, De bewoners, 78-79.
[19] Journaal Ursule, HKH, inv.nr. F129.
[20] Klaasje Douma, ‘Van ‘inhaalinge’ tot uitvaart. (1) De verhouding tussen ‘heer’ en inwoners van de heerlijkheid ‘Heeze-Leende-Zesgehuchten’ zoals deze vorm kreeg tijdens publieke gebeurtenissen.’, Heemkronyk 52 (2013) 43-58, aldaar 47-49.
[21] Het Réveil (1815-circa 1865) was een internationale opleving van het gereformeerde denken en handelen. De beweging kreeg in de jaren twintig van de negentiende eeuw voet aan de grond in Nederland.
[22] Jan Peter de Bie en Jakob Loosjes, Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland deel 4 (1931) 718-722.
[23] Zie voor Marianne van Hogendorp en de schoonzuster: Suzanne Agterberg, Anna Amalia Bergendahl, een voorbeeldig feministe? Casusonderzoek over een Réveilvrouw en het negentiende-eeuwse feminisme, Paper Universiteit van Utrecht (2012) 4, waarin beiden als Réveil-vrouw worden aangeduid.
[24] ‘Uit de briefwisseling van C.M. van der Kemp (1799-1861) en H.J. Koenen (1809-1874) (1833-1845) Medegedeeld door M. Elisabeth Kluit’, Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap 63 (1942) 1-290, aldaar 238; Fred van Lieburg, Opwekking van de natie: Het protestantse Réveil in Nederland (Hilversum 2012) 118.
[25] Zie ook Douma, De bewoners, 98.
[26] Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192.
[27] Guillaume Groen van Prinsterer, Bescheiden deel I en II 1821-1876. Johan Zwaan ed. (Den Haag 1991) 203.
[28] Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192, 31-34.
[29] Hendrik Godefridus van Moorsel, Kronijk of aantekening der merkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen en enkele welken algemene belangstelling verdienen. D. de Jong ed. (Achelse Kluis 1953) 54.
[30] Van Moorsel, Kronijk, 56.
[31] Geert van Uythoven, ‘De Tiendaagse Veldtocht, augustus 1831’, Heemkronyk 45 (2006) 68-73, aldaar 70.
[32] Van Moorsel, Kronijk, 56.
[33] Ibidem; Van Uythoven, ‘Tiendaagse Veldtocht’, 70.
[34] Zie hiervoor de artikelen: Klaasje Douma, ‘Een ‘Belgische’ gevelsteen in het gemeentehuis van Heeze’, Heemkronyk 45 (2006) 43-44 en idem, ‘De ‘Belgische’ oorlog in brieven uit Heeze’, Heemkronyk 45 (2006) 44-51.
[35] F. de Bas, ‘Twee Wapenschouwingen in 1831’, De Gids 45 (1881) 226-258, aldaar 256.
Ga terug