Heemkronijk jaar:2019, jaargang:58, nummer:2, pag:14 -18
PJ Zweegers & Zonen Landbouwmachinefabriek BV
door: Gerard Steeghs
Hoe het begon op Papenvoort, Zesgehuchten
De handelsreizigers Petrus Zweegers (1890-1948) en Johannes van der Putten (1890-) kochten in september 1916 op Papenvoort, Zesgehuchten, voor ƒ 600,– een perceel akkerland van de landbouwer Johannes Ebben (1861-1937). Hierop lieten ze een magazijn bouwen, waarvoor ze in februari 1917 een vergunning kregen. Ze vestigden er de NV Geldropsche Machinefabriek (oprichtingsdatum: mei 1917) met als doel het fabriceren van, en handel drijven in, machinerieën en werktuigen. Voor de NV werden honderd aandelen van elk ƒ 500,– uitgegeven en de directeur werd Theodorus van Huut (1878-), een uit Amsterdam afkomstige koopman. In deze werkplaats werd begonnen met de fabricage van wanmolens, die het kaf van het koren scheidden, waartoe de toenmalige dorsmachines nog niet in staat waren.
Het fabriekje van de NV Geldropsche Machinefabriek op Papenvoort, Zesgehuchten.
Bouwtekening van de beenderenmeelfabriek op Papenvoort, Zesgehuchten.
De Geldropsche Beenderenmeelfabriek
De aanstaande verhuizing van de NV Geldropsche Machinefabriek naar de Eindhovenseweg was de aanleiding voor Zweegers en Van der Putten om in november 1917 voor het pand op Papenvoort een vergunning aan te vragen voor het oprichten van een beendermeelfabriek ten behoeve van het vermalen van beenderen tot kunstmest. Deze vergunning werd eind december verkregen onder voorwaarde dat slechts ontvleesde en ontvette beenderen vermalen zouden worden, met uitsluiting van de ontvlezing en ontvetting zelf. Men breidde het magazijn vervolgens uit met een houten werkplaats en een houten kantoor. Daarna gingen de heren samen met fabrikant Petrus Kusters (1855-) uit Lieshout en slager Antonius van der Putten (1893-) uit Geldrop in februari 1918 de burgerlijke maatschap Geldropsche Beenderenmeelfabriek aan, met als doel het fabriceren en in de handel brengen van beendermeel. Zelf brachten ze het perceel met de gestichte gebouwen (B1891) met een waarde van ƒ 3.000,– in.
Briefhoofd van de Geldropsche Beenderenmeelfabriek.
Na enige tijd moesten zij het fabriekje echter opheffen omdat beendermeelfabriekjes vanwege stankoverlast van overheidswege, gecentraliseerd moesten worden. Het fabriekje inclusief inboedel werd in september 1918 voor ƒ 5.200,– overgenomen door JJ van der Putten & Co, zijnde Johannes van der Putten en Petrus Zweegers. Waarschijnlijk naar voorbeeld van de vader van Johannes van der Putten, die twee huizen verder een smederij met petroleummotor van vijf pk had, vroeg men een vergunning aan (in oktober 1918 verleend) tot het oprichten van een stoomsmederij met stoommachine van zes pk. De specialiteit van het bedrijfje werd de strodorsmachine. In december van dat jaar werd vervolgens de burgerlijke maatschap Geldropsche Beenderenmeelfabriek ontbonden.
De laatste twee jaar van de zelfstandige gemeente Zesgehuchten, van 1919 tot 1921, was Johannes van der Putten daar nog wethouder. In november 1922 verkochten Van der Putten en Zweegers, zich beiden koopman noemend, het magazijn (werkplaats) aan de Papenvoort voor ƒ 2.500,– aan kleermaker Philippus van de Waals (1873-1940), die het pand vervolgens ombouwde tot woning.
Het vervolg op de Eindhovenseweg, Zesgehuchten
Inmiddels had de NV Geldropsche Machinefabriek in augustus van landbouwer Wilhelmus Engelen (1874-1959) aan de Eindhovenseweg voor ƒ 2.000,– enkele percelen bouwland gekocht. De NV kreeg in november 1917 vergunning om hier een machinefabriek op te richten ten behoeve van machinebouw en reparatie van machines. Men verhuisde er begin 1918 naar toe. Nadat in november 1918 in de algemene vergadering van aandeelhouders der NV Geldropsche Machinefabriek besloten werd tot ontbinding van de NV, namen Van der Putten, Zweegers en timmerman Johannes van Rooij (1893-1962) uit Tongelre voor ƒ 20.000,– de fabriek op de Eindhovenseweg over. Vervolgens werd in december 1921 door Van der Putten en Zweegers de firma Landbouwmachinehandel JJ van der Putten & Co opgericht, met als doel handel te drijven in landbouwmachines en werktuigen. Hiervoor had Petrus Zweegers besloten ‘Philips’ te Eindhoven als werknemer te verlaten.
Petrus Zweegers (1890-1948).
Reclame van de firma JJ van der Putten & Co.
De firma begon later ook met de fabricage van molenstenen en door paardenkracht aangedreven Gelria rosmolendorsmachines met kafscheiding en met de Record maalmolens. Door de opkomst van de elektrische stroom gingen veel boeren over tot het in eigen beheer malen van granen, hetgeen de vraag naar deze maalmolens en molenstenen aanmerkelijk deed toenemen.
Op bescheiden schaal werden er ook Puzenat maaimachines uit Frankrijk geïmporteerd en aan de man gebracht. Vervolgens werd in 1937 tevens de fabricage van nieuwe dorsmachines en walsenkunstmeststrooiers ter hand genomen.
Record maalmolen.
Een dorsmachine van P. Zweegers.
Landbouwmachinefabriek PJ Zweegers
Na onderhandelingen werd in mei 1937 de maatschap met Van der Putten verbroken en volgde verandering van de firmanaam in Landbouwmachinefabriek PJ Zweegers. Johannes van der Putten begon direct daarna in Eersel een landbouwmachinefabriek en zette deze vanaf april 1949 voort op zijn woonadres Hulst 44a in Geldrop. In 1939 werd de fabriek van Landbouwmachinefabriek PJ Zweegers aanzienlijk uitgebouwd en de productie ook nog uitgebreid met aardappelsorteer- en zaaimachines.
In de oorlogsperiode lag het bedrijf door materiaalschaarste nagenoeg stil, waardoor men nog enkel graanmolens voor huishoudelijk gebruik produceerde, zodat de mensen zelf brood konden bakken. Daarnaast verrichtte men reparatiewerkzaamheden voor de boeren. Na de oorlog pakte Piet Zweegers sr. met vier van zijn negen kinderen, de zonen, Jan (1921-), Tony (1922-), Piet jr. (1924-) en André (1929-), de zaken energiek op, wat leidde tot nieuwe productieseries van sorteermachines en uienafstaartmachines. Al gauw genoeg werden de handelsactiviteiten afgestoten en richtte men zich geheel op de productie van landbouwwerktuigen.
De fabriek van Landbouwmachinefabriek PJ Zweegers aan de Eindhovenseweg, omstreeks 1950.
Nadat op 1 februari 1948 Piet Zweegers sr. op 57-jarige leeftijd overleed, stonden de nog jeugdige gebroeders Zweegers voor een zware opgave. Men besloot toen tot een duidelijke taakomschrijving, waarbij iedere broer de taak kreeg waarbij deze zich het beste thuis voelde. Jan werd productieleider, Tony deed de marketing, Piet werd de ontwerper en André deed de financiën en algemene zaken.
De verhuizing naar de Nuenenseweg, Geldrop
De gebroeders gingen zich ook steeds meer richten op de export. Dat leidde via een succesvolle beurs in Brussel tot de entree op de Europese markt. Het bedrijf had in 1949 nog maar een bescheiden omvang van 25 medewerkers, maar daarna kwam het in een stroomversnelling terecht. Hierdoor werd de fabriek op de Eindhovenseweg te klein en volgde in februari 1955 ruil hiervan met een bedrijventerrein op de Nuenenseweg van de gemeente Geldrop, inclusief een door de gemeente te bouwen fabrieksruimte. In 1956 werd de nieuwe fabriek voor ongeveer tachtig werknemers aan de Nuenenseweg betrokken.
Het complex van Landbouwmachinefabriek PJ Zweegers aan de Nuenenseweg in Geldrop
Inmiddels waren ook de bedrijven Landwerk NV te Veghel en NV Machinefabriek Nijverdal overgenomen. In Asten werd in 1961 een productiebedrijf gevestigd en op de Nuenenseweg vond in 1967 uitbreiding plaats met een nieuwe fabriek (PZ2), gevolgd door uitbreiding met een fabriek op de Nieuwendijk (1970, PZ3) en in het Belgische Bree (1972).
De gebroeders vestigden PZ3 op de Nieuwendijk, het derde productiebedrijf van PJ Zweegers en Zonen Landbouwmachinefabriek BV in Geldrop, nadat ze door het faillissement van de NV Wollenstoffenindustrie v/h A Pessers Azn de vrijgekomen fabriek in maart 1970, samen met een viertal woningen, kochten van de curator. In april kreeg het bedrijf een vergunning voor de verbouw van de voor- en zijgevel van de fabriek, waarna de authentieke gevel verdween achter grote witte geribde platen. Hier werd begonnen met de serieproductie van de Strela hooimachine.
Een luchtfoto van het complex PZ3 van PJ Zweegers en Zonen Landbouwmachinefabriek BV aan de Nieuwendijk in Geldrop.
De introductie van de cyclomaaier zorgde voor de grote doorbraak
In 1964 vond de grote omwenteling plaats. ‘Mijnheer Piet’ had in 1963 de revolutionaire ‘cyclomaaier’ uitgevonden. Hij verving de oude, meer dan 130 jaar beproefde, messenbalk van de Amerikaan McCormick door een roterende maaimachine: de ‘cyclomaaier’. In die tijd werd het gras door het toenemende gebruik van kunstmest steeds zwaarder en dikker, waardoor de toch al niet snelle messenbalk steeds vaker vastliep, wat veel tijdverlies veroorzaakte. De ‘cyclomaaier’ bestond uit paarsgewijs roterende trommels die aan de onderzijde voorzien waren van messen. Door de snelheid van de roterende trommels werd het gras perfect gemaaid en was de capaciteit vier maal groter dan met de messenbalk en waren vastlopers vrijwel uitgesloten.
Een wereldwijd octrooi en de overduidelijke voordelen van het systeem, zorgden ervoor dat de landbouwmachinegiganten eieren voor hun geld kozen. Het Duitse bedrijf Fahr, het Engelse Bamfords en het Franse concern Kuhn telden miljoenen guldens neer om de ‘cyclomaaier’ in licentie te mogen bouwen. Het merendeel van de bestaande systemen verdween hierdoor van de markt.
Belangrijke nieuwe ontwikkelingen bij ‘Zweegers’ waren de Vibrax kunstmeststrooier (1967), de Strela harkschudder (1969) en de maishakselaar (1970). Door de verkoop van het merendeel van de aandelen werd ‘PZ’ in 1969 onderdeel van de multinational Thyssen-Bornemisza- Groep, zodat dit het einde betekende als familiebedrijf.
De Strela hooimachine in bedrijf.
De 'cyclomaaier' in bedrijf.