De sigarennijverheid in Heeze, Leende en Geldrop omstreeks 1940 (1)

Heemkronijk jaar:2019, jaargang:58, nummer:3, pag:12 -17

De sigarennijverheid in Heeze, Leende en Geldrop omstreeks 1940 (1)

door: Henk van Asten

Inleiding

Het is wat overdreven om te zeggen: ,,dat had ik altijd al willen weten”, maar ik was al een hele tijd nieuwsgierig naar de gegevens over de sigarenfabrieken en –fabriekjes in Nederland. Er werd namelijk in het najaar van 1941 een enquête gehouden die door de eigenaren of directeuren verplicht moest worden ingevuld. Die enquêteformulieren moesten een schat aan informatie bevatten over de jaren 1938-1941.

Ik had al jaren eerder op internet gezocht met de trefwoorden ‘Enquete RBTT 1941’, maar dat leverde niets op. Omdat ik nu weer wat meer tijd heb, toog ik op 21 mei 2019 naar het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe) in Eindhoven, waar zich deze formulieren in het archief zouden moeten bevinden. Daar duurde het nog anderhalf uur voordat Gerard Kuijpers er in slaagde me deze formulieren te laten zien! Voor zijn vasthoudendheid en hulp wil ik hem hierbij hartelijk bedanken.

Wat bleek er aan de hand te zijn geweest? We hadden de verkeerde zoektermen gebruikt. Het gaat namelijk om aanmeldingsformulieren van de Vakgroep Sigarenindustrie. Elke sigarenfabrikant, groot of klein, was verplicht zich aan te melden. De vakgroep was ingesteld op 24 september 1941. Ze viel onder het Rijksbureau voor Tabak en Tabaksproducten (R.B.T.T.), dat eind mei 1940 werd opgericht met als doel het regelen van de productie en distributie van tabak en tabaksproducten en het controleren van en toezicht houden op de prijzen.[1]

Kop van één van de ingevulde aanmeldingsformulieren. (Bron: RHCe) 

Het RHCe bezit vijf dozen vol met ingevulde aanmeldingsformulieren. De dozen hebben de nummers 1174, 1175, 1176, 1177A en 1177B. In totaal waren er in het najaar van 1941 ongeveer 1.900 formulieren met elk 36 vragen ingeleverd. Het belangrijkste doel was een beeld te krijgen van het tabaksverbruik van elke fabriek in het jaar 1939. Op basis hiervan kon de hoeveelheid schaarse tabak worden bepaald die in de toekomst, in 1942, ter beschikking zou worden gesteld. Dat bleek namelijk een laag percentage te zijn van het verbruik in 1939. Sigaren waren sinds mei 1942 op de bon. Verder gaven de fabrikanten op hoe groot hun productie was en hun energieverbruik, hoeveel mensen ze in dienst hadden, welk totaalbedrag er aan loon was uitbetaald, enzovoort. Kortom, de formulieren bevatten een schat aan gegevens. In ons heemgebied gaat het om de volgende producenten:

In Heeze: J.H. Beelen, H.N. van Galen, L. van Lierop, P. van Lierop, P. Manders, A. v.d. Velden en P. Wijnen; In Leende: Jac. van Asten, P.C.J. Baudoin, T.A. Baudoin, W.F. Cardinaal, F. van Weert, Nic de Win & Zn., W. A. de Wit en F. de Wit & Co.; In Geldrop: H. v.d. Nieuwenhoven, L. v.d. Nieuwenhoven en W.J.A.J. v.d. Velden.

Algemene wetenswaardigheden en Strijbosch en Huybregts vóór 1940

In 1899 werkten er in Nederland 21.503 mensen in de sigarenindustrie, van wie 5.849 ofwel 27,2% in Noord-Brabant. In 1939 waren er van de 26.838 werknemers zelfs 14.409 ofwel 53,69% werkzaam in onze provincie.[2] Maar in Heeze was de sigarennijverheid omstreeks 1940 al lang over het hoogtepunt heen. Vijftig jaar eerder werkten er bij Strijbosch & Co. ongeveer vijftig mensen. Dit bedrijf was in 1878 opgericht door P.A. Strijbosch (1853-1931) in een tijd dat het roken van sigaren snel aan populariteit won. Zo was de sigarenconsumptie in Nederland tussen 1850 en 1900 ruim vertienvoudigd.[3] Strijbosch was bovendien van 1889 tot 1925 burgemeester van Heeze. Zijn fabriek was in de hoogtijdagen veruit de grootste sigarenfabriek in Heeze. Het bedrijf bestond nog tot 1928.

Dit kistje van vijftig stuks Tinjo Ideales kostte destijds f 2,50. 

De Tinjo Sigarenfabriek, Firma Gebrs. Huybregts werd in 1929 opgericht door de sigarenmakers M.A. en J.F. Huybregts. Deze gaf in 1932 werk aan 14 personen en twee jaar later zelfs aan 24, maar in oktober 1936 werd het bedrijf al opgeheven. Beide fabrieken stonden aan de Nieuwendijk.[4]

Verder waren er de eigenwerkers die thuis sigaren maakten. Hun aantal verminderde toen in 1920 een eerste landelijke cao in de sigarenindustrie tot stand kwam en na de invoering van de Accijnswet op tabak in 1922. Maar deze groep werd in de jaren dertig weer groter toen de fabrieken als gevolg van de economische depressie mensen moesten ontslaan.[5]

In ons heemgebied waren rond 1940 bijna allemaal eigenwerkers met een ambachtelijk bedrijfje actief. Ze hadden te maken met een hevige concurrentie van de grote fabrieken die in staat waren een (groot) deel van hun productie te mechaniseren. Bovendien was er sprake van overproductie omdat na de Eerste Wereldoorlog de export van sigaren sterk was afgenomen. Dat werd er in de jaren dertig niet beter op toen het buitenland de import van diverse artikelen, en dus ook van sigaren, beperkte. Hoewel er in 1939 gemiddeld 191 sigaren per persoon per jaar werden gekocht, vrouwen en kinderen meegerekend,[6] was de binnenlandse vraag toch onvoldoende om de teruggang in de export op te vangen, met als gevolg lage prijzen en sluiting van fabrieken. In dit gure klimaat probeerden de eigenwerkers aan de kost te komen.

De kleine bedrijfjes verkochten al hun sigaren alleen in het binnenland. Ze bezaten geen telefoon. En overigens ook geen machines, dus geen bosjesmachines, laat staan compleetmachines, waarmee machinaal complete sigaren konden worden gemaakt. Een bosjesmachine maakte het bosje dat bestaat uit het binnengoed en het omblad. Zoals gebruikelijk was in ons heemgebied de gehele productie zogenoemd vormwerk. Hierbij werden de poppen of bosjes met de hand gemaakt en daarna in een sigarenvorm gelegd. Dan werden de sigarenvormen op elkaar gestapeld en met een pers op elkaar gedrukt. Op deze manier kreeg de sigaar de juiste vorm. Daarna ging het dekblad er omheen. Ze produceerden vooral of uitsluitend grote sigaren. Er werden in die tijd veel meer grote dan kleine gerookt. Deze wegen drie gram of meer. De accijns op grote sigaren bedroeg 12,5% van de consumentenprijs en op kleine 17,5%. Tot de kleine sigaren behoorden de senoritas en de nog kleinere cigarillos. Grote sigaren waren meestal rechte corona’s met een stomp of recht vuureinde, tuitknakken, penalen of bolknakken.

Sigarenmodellen: v.l.n.r. penaal, corona, bolknak, tuitknak (er zijn ook veel grotere), senoritas en cigarillo.

J.H. Beelen

Van de overgebleven bedrijfjes was dat van J.H. Beelen (Johan of Sjang, 1883-1968) nog het grootste. Het fabriekje stond in de Akkerstraat (nu Sint Nicasiusstraat) op nummer 11. Beelen zelf woonde in de Kapelstraat op nummer 69 (nu 81). Het bedrijf werd pas op 17 november 1938 opgericht. Dat verklaart ook het hoge banderolnummer 7319. Elke fabrikant bezat één banderolnummer, of soms meerdere. Om te voorkomen dat er sigaren werden verkocht zonder dat er accijns was betaald, moest elke sigaar of elke verpakking van een banderol worden voorzien met daarop de prijs en het nummer. Als een fabrikant banderollen kocht van de overheid moest er dus accijns worden afgedragen. Maar hij kreeg dan wel een tijd krediet.

Het sigarenfabriekje aan de Akkerstraat, kort voor de oorlog. V.l.n.r.: Janus, en zijn kinderen An, Noud, Tiny, Neer, Thieu, Cor en Sjaak. (Bron: collectie Sjaak Beelen, via Huub Baars)

Bij Beelen werkten in 1939, en in ook nog in het eerste halfjaar van 1941, in totaal zeven mensen. Eén persoon moest toezicht houden of leiding geven en de andere zes waren “overig fabriekspersoneel”. De meesten daarvan waren de eigenlijke sigarenmakers. In 1939 maakten ze 40.000 grote en 8.000 kleine sigaren, in totaal 48.000. Blijkbaar was in dat jaar de productie nog niet goed op gang gekomen, want in het eerste halfjaar van 1941 produceerde men met hetzelfde aantal mensen 70.000 grote en 24.500 kleine sigaren, in totaal 94.500. Hiermee was Beelen één van de weinigen die in de eerste helft van 1941 veel meer sigaren maakte dan in heel 1939. Er werd 48 uur per week gewerkt.

Delen we de productie door het aantal personen dan blijkt het gemiddelde in 1939 slechts 6.857 stuks per persoon per jaar te zijn, en 13.500 stuks in het eerste halfjaar van 1941. Dat zijn wel érg lage aantallen. Maar bij Beelen bestond het personeel uit zijn eigen kinderen. 

Vraag 30 op het aanvraagformulier: “Hoeveel bedroeg Uw verzekeringsplichtig jaarloon overeenkomstig de loonlijsten voor de Rijksverzekeringsbank in 1939 en 1940” hoefde dan ook niet te worden ingevuld.

Beelen had in 1939 voor 50 kg aan dekblad gebruikt, 100 kg aan omblad en 300 kg aan binnengoed, totaal 450 kg. Per sigaar werd er dus gemiddeld 9,375 gram aan tabak verbruikt. Dat was nogal veel, ook als we er rekening mee houden dat een deel van de tabak verloren ging door afval en uitval. Hij had in 1939 verder 3.000 kg aan kolen verbruikt en in 1940 merkwaardig genoeg slechts 2.000 kg. Het elektriciteitsverbruik was waarschijnlijk nihil, want dat gaf hij niet op.

Beelen verkocht zijn sigaren onder het merk Sjané. Van de productie ging negentig procent naar de winkeliers en tien procent werd rechtstreeks aan particulieren geleverd. Zoals bij alle kleine fabrikanten, zette hij alles in het binnenland af. In 1939 bedroeg de bruto omzet slechts f 1.760,-, ofwel f 1.600,- aan grote en f 160,- aan kleine sigaren. De gemiddelde consumentenprijs daarvan was exact 4 cent respectievelijk 2 cent, tamelijk lage bedragen. In de oorlog stegen de prijzen al snel, al vielen de prijsverhogingen bij Beelen nog mee. In het eerste halfjaar van 1941 was de omzet, mede door de sterk gestegen productie, toegenomen tot f 5.410,-. De grote sigaren brachten bruto f 4.550,- op, de kleine f 860,-. De gemiddelde kleinhandelsprijs was met 6,5 cent en 3,51 cent per stuk nog steeds vrij laag. De netto omzet was uiteraard lager. Men moest accijns afdragen en korting geven aan de winkeliers. In 1939 bedroeg de accijns 12,5/112,5e deel van f 1.600,- en 17,5/117,5e deel van f 160,-, ofwel samen f 201,60. De korting was waarschijnlijk 20% van de verkoopprijs, ofwel 0,2 x 0,9 x f 1.760,- = f 316,80. De netto-omzet kwam zo in 1939 uit op f 1.241,60, dus ongeveer f 1.250,-. Uiteraard moesten van dit bedrag de kosten van de tabak en van het energieverbruik nog worden afgetrokken.

Gelukkig verdiende Beelen in het eerste halfjaar van 1941 heel wat meer. De productie was goed op gang gekomen, ondanks de oorlogsomstandigheden, en de prijzen waren hoger ‘dankzij’ diezelfde omstandigheden.

H.N. van Galen

Hendrikus Nicasius van Galen (* 1870) woonde op Kreijl 52. Toen hij het aanvraagformulier in november 1941 met een (kroontjes)pen invulde, schreef hij “Kreil”. Nu staat er op die plaats een groot wit herenhuis met als adres Geldropseweg 56.

Kreijl 52, omstreeks 2013. (Bron: collectie Leo Lingers) 

Hij had zijn bedrijfje opgericht op 29 maart 1933. Waarschijnlijk was hij eerder al sigarenmaker en begon hij maar voor zichzelf omdat hij werkloos was geworden. Hij maakte zijn sigaren in een schuurtje in d’n hof. Zijn banderolnummer was 6034. Bij vraag 18 vulde hij in dat 62.500% van zijn productie in 1939 volledig handwerk was. Hij bedoelde natuurlijk dat hij dat jaar 62.500 sigaren had gemaakt (vraag 19), en zoals gewoonlijk zal alles wel vormwerk zijn geweest (vraag 18).

Essentiële vragen vulde hij niet in. We weten dus niet hoeveel grote en hoeveel kleine sigaren hij maakte, maar het zullen wel allemaal grote zijn geweest. Aantallen en opbrengstbedragen vulde hij ook niet in, evenmin als de hoeveelheid tabak die hij had verwerkt en het aantal personeelsleden. Hij werkte kennelijk alleen. Welk gedeelte van zijn productie werd verkocht aan winkeliers, grossiers of rechtstreeks aan particulieren, liet hij ook in het midden. Zijn sigaren leverde hij vóór 1 juli 1941 onder het merk Hertog Hendrik. Dat merk verwees naar de hertog van Brabant, Hendrik I, die leefde van 1185 tot 1235, en die ook wel Hendrik de Krijgshaftige werd genoemd.[7].

Hij meldde over 1939 overigens wél dat hij 1.700 kg aan kolen had verbruikt en 48 uur per week had gewerkt. Bovendien verkocht H.N. van Galen ook nog gestoffeerde kisten die hij niet zelf maakte. Verder interesseerde de enquête hem eigenlijk niet, want hij was geen zelfstandige eigenwerker meer. In het najaar van 1941 werkte hij thuis in loondienst voor een andere fabrikant, terwijl hij toen al 71 jaar oud was.

L. van Lierop

L. van Lierop (Lambertus, 1894-1962) ofwel Bertje, was in 1912 met zijn bedrijfje begonnen. Dat moet nog op Ginderover A38 zijn geweest. In 1921 verhuisde hij naar de Kapelstraat. Daar maakte hij zijn sigaren achter zijn huis op nummer 76. Later werd dit nummer 90. Zijn zoon Frans, vertelde me vroeger dat hij als kleine jongen zijn vader wel eens moest helpen bij het sigaren maken.[8] Bij vraag 29 van het aanmeldingsformulier voor de Vakgroep Sigarenindustrie vulde Bertje eind november 1941 in dat hij zowel op 1 januari 1940 als op 1 oktober 1941 drie reizigers (vertegenwoordigers) en drie man kantoorpersoneel in dienst had. Hij bedoelde waarschijnlijk dat er drie mensen werkten. Dat was eigen personeel, zoals hij bij vraag 30 vermeldde. We weten niet hoeveel uur per week ze werkten, want vraag 31 is niet beantwoord. In ieder geval maakte men 75.000 sigaren in 1939 en 45.000 in het eerste halfjaar van 1941. Een sigarenmaker kon per jaar ongeveer 60.000 sigaren met de hand maken. Ook bij Bertje was alles handwerk (vormwerk).

Een tekening, waarschijnlijk omstreeks 1950, met in het midden het café van Bertje van Lierop en rechts zijn sigarenwinkel. Links zien we de winkel van Jan en Tina Vinck. (Bron: collectie Huub Baars)

In 1939 en in 1940 verbruikte hij 2.000 kg kolen en 60 Kw/h elektriciteit. Om de tabak goed te drogen moest er veel worden gestookt. Aan ruwe tabak verwerkte hij in 1939 in totaal 575 kg. Per sigaar kwam dat neer op 7,67 gram. Dat was wel wat minder dan de 9,375 gram bij Beelen. Het gewicht van 575 kg was verdeeld over 75 kg omblad, 200 kg dekblad en 300 kg binnengoed. Hij verbruikte dus nogal veel dekblad, want meestal was de verhouding 1:2:5. Bertje maakte alleen zogenoemde grote sigaren met een gewicht vanaf 3 gram, waarop 12,5% accijns zat in 1939 en 20% in het eerste halfjaar van 1941. De waarde, berekend naar de kleinhandelsprijs (= verkoopprijs in de winkel, eventueel exclusief opcenten), bedroeg f 3.000,- in 1939 en f 2.500,- in de eerste helft van 1941. De consumentenprijs was dus gemiddeld respectievelijk slechts 4 en 5,55 cent. Hij maakte dus vooral goedkope sigaren, alle voorzien van het banderolnummer 2142. Vóór 1 juli 1941 verkocht hij ze onder het merk Stompkoppen, en in het najaar van 1941 onder de merken Elegant en Reclame. Veel fabrikanten gingen over op andere merken omdat er later minder goede tabak beschikbaar was. Van de productie ging 50% naar de winkeliers en 50% naar de groothandel. Als we de bruto omzet van 1939 ad f 3.000,- omrekenen volgens de bij Beelen gehanteerde methode, dan komt de netto omzet, exclusief accijns en verleende korting op ongeveer f 2.050,-.

In 1940 leverde Bertje aan de Gebr. van Asten ook nog Sigaren No.6 (in de prijsklasse van 6 cent), twee keer 10 kistjes van 50 stuks op 8 juni en 22 juni, waarmee het totaal dat jaar op 2.000 sigaren kwam voor een bedrag van f 55,-. In mei en juni 1941 verkocht hij 1.950 sigaren voor in totaal f 128,75. Dat waren 21/20 Reclame van 8 cent (/20 = kistje van 50 stuks), 5/20 Bolknak en 13/20 No.10. In maart 1942 kochten de Van Astens bij hem nog een keer 10/20 of 500 stuks Reclame van 8 cent voor f 30,25.[9] De prijs van de sigaren was na 1940 dus al ongeveer verdubbeld.

Een rekening van 27 juli 1940 (ingekort weergegeven) met een totaalbedrag van f 27,- van L. van Lierop. Hij leverde 20 kistjes van 50 Stompkoppen aan Thieu van Asten, een broer van mijn vader, die samen met hem de winkel had. Dat waren rechte sigaren, ofwel corona’s. De inkoopprijs bedroeg 2,7 cent per stuk, de verkoopprijs f 1,75 per kistje. 

(wordt vervolgd)

[1] www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/2.06.076.02?anchor=.
[2] Bas Bierkens, De sigaar uit de Kempen. Heden en verleden van een markante bedrijfstak (Hapert 1997) 29.
[3] www.sigarenfabrieken.nl/nationaal-museum-voor-industrie-en-techniek.htm.
[4] Henk van Asten, Ondernemend Heeze (1900-1963) - deel 2 (2e druk, Heeze 2015) 6-9 en 11.
[5] Zie noot 3.
[6] Henk van Asten, De sigarenwinkel van mijn vader en oom Thieu tijdens de oorlogsjaren in Heeze (2e druk, Heeze 2012) 7.
[7] nl.wikipedia.org/wiki/Hendrik_I_van_Brabant.
[8] Van Asten, Ondernemend Heeze 14-15.
[9] Van Asten, De sigarenwinkel 10, 26, 48, 70, 75, 81, 93, 96 en 99.
Ga terug