Heemkronijk jaar:2019, jaargang:58, nummer:4, pag:3 -14
Tussen Parijs en Heeze (3)
Een leven aan de hand van de egodocumenten van Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken
door: Klaasje Douma
In de vorige afleveringen hebben we kennis gemaakt met Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 16 maart 1805 – Heeze 22 november 1901) (1) [1]en verschillende facetten uit haar lange leven.[2] In deze aflevering ligt de nadruk op haar laatste levensfase en haar nalatenschap. Aan het einde volgt een korte karakterisering van Ursule en haar leven op basis van de in drie afleveringen gepresenteerde gegevens.
Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken,foto (Bron: RKDPortraits, privécollectie)
Op zoek naar een erfgenaam
De kinderen van Jan Diederik baron van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 6 augustus 1773 – Heeze 9 juli 1843) (3) bleven allemaal kinderloos en moesten dus op zoek naar een erfgenaam. Volgens freule Henriëtte, Henriëtte Christine Sophie barones van Tuyll van Serooskerken (Amersfoort 7 maart 1844 – Bilthoven 9 december 1927) (10), zag Reinout Carel baron van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 25 maart 1798 – 20 april 1882) (8) in haar broer Ernest, Ernst Frederik Christiaan Hendrik Johan baron van Tuyll van Serooskerken (Amersfoort 15 maart 1850 – ’s-Gravenhage 17 september 1916) (13), in 1868 al een mogelijke kandidaat.[3] Nadat deze op 4 april 1878 in ’s-Gravenhage was getrouwd met Adelheid Helena Maria Antoinette Fortunée Rijke (’s-Gravenhage 8 februari 1854 – 21 maart 1909) (14), kwam hij in 1885 opnieuw in beeld.
Na het overlijden van Reinout Carel in 1882, moesten de zusters samen op zoek. Hun jongste broer, Karel August Marie Hyppolyte baron van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 16 november 1806 – Heeze 2 februari 1889) (15), werd aangeduid als ‘onnozel’ of ‘simpel’ en was niet handelingsbekwaam.[4] In de voorzomer van 1885 bezocht Ursule freule Henriëtte, die bij tantes in Haarlem woonde. Dat waren de nichten van haar vader, Civile Suzanne Johanna Adolphine barones van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 5 juli 1800 – Haarlem 15 januari 1890) (16) en Elisabeth Jacqueline barones van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 23 juli 1803 – Haarlem 31 maart 1889) (17), voor wie zij zorgde. Ursule vroeg deze tantes tijdens haar bezoek om een kennismaking met de Van Tuyll’s in die omgeving, want zij had haar broer beloofd Heeze te vererven aan één Van Tuyll en zij en haar zuster kenden bijna geen familie. Hierop gaven de tantes een familiediner waarop verschillende familieleden werden uitgenodigd. Het betrof de Van Tuyll’s van Vleuten, Jan Maximiliaan baron van Tuyll van Serooskerken (Amsterdam 20 mei 1838 – Brussel 14 mei 1904) (18) en zijn vrouw Louise Anna Elisabeth barones van Utenhove (Amsterdam 4 juli 1843 – Zeist 8 december 1933) (19), die van Velsen, Frederik Willem Christiaan Hendrik baron van Tuyll van Serooskerken (Amsterdam 27 maart 1851 – ’s-Gravenhage 13 februari 1924) (20) en zijn vrouw jonkvrouw Maria Boreel van Hogelanden (’s-Gravenhage 24 maart 1850 – Bloemendaal 27 januari 1919) (21), die van Schoonenberg, Ernst Lodewijk Leopold baron van Tuyll van Serooskerken (Amsterdam 15 september 1848 – Velsen 1 november 1898) (22) en zijn vrouw Alice Anna Thekla Watson (Plymouth 9 september 1849 – Bloemendaal 6 april 1929) (23), en Ernest en zijn vrouw.
Huize Velserbeek omstreeks 1928, eigendom van Frederik Willem Christiaan Hendrik baron van Tuyll van Serooskerken (1851-1924) (Bron: www.velsen.nl)
Na het diner bleek Ernest nog steeds de favoriet van Ursule en dat liet ze aan Henriëtte weten. Die scheef hierover in haar relaas:
daarop liet zij eene omschrijving van Heeze volgen zonder te verhelen al de nooden en haar gering fortuin; ik antwoordde haar hierop … Dan moet u het Kasteel nimmer aan mijn broeder vermaken; wel heeft hij wat fortuin van zijne vrouw maar dit is niet groot genoeg om Heeze te doen herleven en daar Ernest geen kinderen heeft zou hij later weer voor hetzelfde geval komen te staan als u nu.[5]
Ursule en Aimée, Anna Elisabeth Constance Aimée barones van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 5 mei 1800 – Heeze 20 april 1891) (6), lieten zich door dit advies niet afschrikken, want ze nodigden Henriëtte en Ernest in het najaar van datzelfde jaar uit op kasteel Heeze. Omdat de vrouw van Ernest niet in de uitnodiging begrepen was, nam Henriëtte aan dat Ernest deze niet zou aannemen. Ze kon hem niet raadplegen want hij verbleef op Het Loo, en dus bedankte ze voor de uitnodiging.
Daarna hebben de zusters het oog laten vallen op een andere tak van de uitgebreide familie Van Tuyll. In 1898 was de burgemeester van Voorburg de aangewezen erfgenaam. Dat was Hendrik Nicolaas Cornelis baron van Tuyll van Serooskerken (Deventer 19 oktober 1854 – Geldrop 16 oktober 1924) (24), die op 24 mei 1881 in ’s-Gravenhage getrouwd was met Arnaudina Hoevenaar (Oedjoengroesi 20 augustus 1855 – Geldrop 10 april 1933) (25). Het gerucht ging dat deze Hendrik een maîtresse had en dat gerucht was ook doorgedrongen tot Heeze. Dat bracht Ursule tot het besluit om de aanwijzing van Hendrik als erfgenaam terug te draaien. Het besluit had haar veel moeite gekost, maar uit haar brieven over deze zaak valt af te leiden dat ze haar besluit vooral genomen heeft op basis van morele argumenten. Op 3 oktober 1898 stelde ze Hendrik er zelf van op de hoogte.[6] Ze schreef hem:
Wij hadden veel vriendschap voor uwe vader[7] en die vriendschap was op U overgegaan; mijne zuster en ik waren U zeer genegen, […] dat wij U tot onzen erfgenaam wilden kiezen. Thans moet ik u tot mijn leedwezen melden, dat ik van dit voor U zo gunstig voornemen geheel ben teruggekomen. Ik verander mijn uiterste wil; het baat niet mij daarover te schrijven of te spreken, maar het doet mij leed. Ik ben vast besloten. De bewoonster van een zeker huis aan de [B]ezuidenhoutseweg behoort niet op dit kasteel en mag er ook niet komen. Ik zal een ander legaat aan Uwen zoon Hubert laten. Het is zeer droevig dat Ued. op zulk een dwaalspoor zijt gekomen waar gij nimmer geluk op vinden zult. Het leven hier beneden is van korten duur en eindigt soms onverwacht. Gij verzaakt Uwer duurste plichten als vader van een huisgezin. Op latere leeftijd zult gij met geen voldoening terug kunnen zien op Uw verleden, moge God U tot inkeer brengen.
Hendrik Nicolaas Cornelis baron van Tuyll van Serooskerken (1854-1924) (Bron: Collectie Kasteel Heeze)
Arnaudina Hoevenaar (1855-1933) (Bron: Collectie Kasteel Heeze)
In 1899 vatte ze de gebeurtenissen nog eens samen voor een familielid dat haar had geadviseerd om Hendrik als erfgenaam te kiezen.[8] De vader was liefderijk en daarom had zij de zoon gekozen als erfgenaam. Verder lezen we:
Het heeft mij moeite gekost zulk een besluit te moeten nemen[,] maar aan het hoofd van een gezin moet zijn geplaatst een persoon die algemeene achting geniet[. I]n september heb ik drie weken lang nacht en dag om niets anders gedacht. Ik heb er niemand over gesproken noch geraadpleegd, maar eens beslist zijnde heb ik het aan Hendrik op 3 october geschreven. Het is zeer treurig dat ik het heb moeten doen: treurig voor Hendrik, voor Aimee en voor de geheele familie.
Hoewel Hendrik op 5 oktober 1898 een brief schreef waarin hij de affaire ontkende en bezwoer evenals zijn vader een onberispelijke levenswandel te voeren, mocht dat niet meer baten. Ursule had gelijktijdig met de brief aan hem ook een brief aan een andere neef geschreven waarmee ze de keuze van een andere erfgenaam in werking zette.[9] Het ging daarna snel, want het archief bevat een bedankbrief van Samuël John baron van Tuyll van Serooskerken (Arnhem 6 januari 1874 – Heeze 20 februari 1955) (11) van 9 oktober 1898.
De keuze voor hem pakte in zoverre gelukkig uit, dat hij blijkbaar over voldoende financiële armslag beschikte om het kasteel na zijn komst een flinke ‘makeover’ te geven. Wat niet viel te voorzien toen hij op 24-jarige leeftijd als erfgenaam werd uitgekozen, was het feit dat hij niet zou trouwen en kinderloos zou overlijden. Ook hij kwam dus voor hetzelfde feit als Ursule te staan, namelijk het moeten kiezen van een erfgenaam. Dat Ursule hiermee geen rekening had gehouden, blijkt uit haar opmerking uit 1899, die Henriëtte in haar relaas noteerde:
Ik ben met mijne keuze zeer ingenomen ik vertrouw dat Sam een zegen zal worden voor mijn Heeze; niet zonder strijd zal hij er komen maar hij zal overwinnen en opbouwen; ik wensch er hem veel geluk toe; er zullen jonge levens op Heeze geboren worden en deze zullen hun geboortegrond lief hebben; dat zal Sam’s streven de grootste waarde geven …[10]
Het verwantschapsnetwerk van het personeel van Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken met daarin de personen die in deze aflevering voorkomen, aangeduid met een rode letter.
Ursule’s laatste levensjaren
Uit een beschrijving van een bezoek dat Henriëtte in 1891 aan Ursule bracht, wordt iets duidelijk van het dagelijkse leven op het kasteel.[11] Ursule haalde Henriëtte af van Eindhoven met een char-à-bancs,[12] die stapvoets de weg naar Heeze aflegde. Henriëtte logeerde in de hoekkamer boven de eetzaal.
Ursule gebruikte het ontbijt beneden, waarna zij en Henriëtte er op uit gingen, gevolgd door de bosbaas, waarschijnlijk Cornelis Bleijerveld (1838-1914) (a)[13], gewapend met een krukje, waarop Ursule van tijd tot tijd kon uitrusten. Om half twaalf kwamen de dames thuis, waarna Ursule op haar kamer verbleef. Om 14.30 uur ging ze naar beneden naar de grote zaal, waar de dames om 15.00 uur gedurende zo’n anderhalf uur het diner gebruikten. Daarna kwam volgens Henriëtte een oud onderofficier, vader van de vrouw van de tuinbaas, de kranten voorlezen. Henriëtte ging dan wandelen. De tuinbaas was in deze jaren waarschijnlijk Bertus Cornelis Bleijerveld (1865-1950) (b), zoon van bosbaas Cornelis, die in 1891 trouwde met Johanna Adriana van Rietschoten (1868-1949) (c), dochter van de rijksambtenaar Jurphaas Cornelis van Rietschoten (1826-1905) (d), die in Heeze overleed. Hij was dus waarschijnlijk degene die het voorlezen voor zijn rekening nam.
Om 17.30 uur dronken de dames buiten thee, waarna ze om 21.00 uur het souper gebruikten, bestaande uit karnemelk of rijstebrij, het restant van het diner en schalen met vruchten. Daarna kwam het personeel binnen en las Ursule voor uit de bijbel. Om 22.00 uur was alles donker op één nachtpit op de lange boven gang na.
Opvallend aan deze dagindeling is de relatieve eenvoud en het ouderwetse karakter. Het was aan het einde van de negentiende eeuw in de hogere kringen gebruikelijk geworden om de warme hoofdmaaltijd (het diner) te gebruiken aan het begin van de avond (of nog later). Daardoor had op het oorspronkelijke tijdstip van deze maaltijd de lunch zijn intrede gedaan en was het souper in de loop van de avond vervallen.[14] Ursule hanteerde nog het eerder in de eeuw gebruikelijke maaltijdschema, waarbij men om drie uur ’s middags dineerde en ’s avonds om negen uur een souper gebruikte. De lunch had in dat schema nog niet z’n intrede gedaan, wat Henriëtte ook opmerkte door aan te geven dat er geen sprake was van een tweede dejeuner. Ursule week van haar vaste routine af als er een dominee van buiten Heeze preekte. Diekwam na de kerkdienst koffie drinken en dan “liet freule [Ursule] [] een buiten model déjeuner klaar maken.”[15]
We hebben al gezien dat Ursule gedurende haar leven veel op reis ging. Dat deed ze ook nog op hoge leeftijd. Evenals in 1885 bezocht Ursule in het voorjaar van 1884 Henriëtte in Haarlem. Ze arriveerde samen met haar kamenier Marie, Maike Adriana Drenth (1850–1901) (e), in een victoria, een rijtuig dat voornamelijk bij mooi weer gebruikt werd voor theevisites en uitstapjes. De dames hadden daarvoor acht dagen in ’s-Gravenhage gelogeerd en waren met de stoomtram naar Haarlem gekomen om zo van de velden met in bloei staande hyacinten te kunnen genieten. Na het bezoek in Haarlem vervolgden ze hun reis naar de nicht van Ursule op landgoed Gooilust in ’s-Graveland, Margaretha Cornelia Johanna Henrietta Corver Hooft (1817-1895) (26).[16] De zoektocht naar een erfgenaam heeft in ieder geval tot diverse contacten met de familie geleid. Al voordat Samuël John de erfgenaam van Heeze werd, bezochten zijn ouders en Ursule elkaar. In 1894 bracht de familie uit Arnhem een bezoek aan Ursule in Heeze. Het bezoek bestond uit Sam’s vader, Hendrik Willem Jacob baron van Tuyll van Serooskerken (Amsterdam 9 december 1838 – Heeze 2 september 1916) (27) en diens vrouw, gravin Cecilia Johanna van Limburg Stirum (Oudwoude 8 december 1839 – Heeze 20 juli 1930) (12), en Sam’s broer en zuster Jan, Cornelis Jan baron van Tuyll van Serooskerken (Arnhem 9 mei 1869 – Zeist 11 januari 1945) (28), en Albertine, Albertine Marie barones van Tuyll van Serooskerken (Arnhem 30 oktober 1872 – 25 december 1911) (29). In september 1896 logeerde Ursule op haart beurt acht dagen bij de familie op Villa ‘- Dunkeld’ in Arnhem.[17]
In (waarschijnlijk) augustus 1899 brachten twee zonen uit de familie van Velserbeek Ursule een bezoek, blijkt uit een brief van Ursule aan Cecilia van 22 augustus (1899?).[18] Dat waren waarschijnlijk Ernst Louis Leopold baron van Tuyll van Serooskerken (Velsen 19 augustus 1875 – Wassenaar 26 november 1959) (30) en zijn broer Willem baron van Tuyll van Serooskerken (Velsen 28 juli 1877 – Nijkerk 10 september 1961) (31). De mannen maakten een lange wandeling, waarbij Ursule in haar wagen volgde. Zij vonden “hier de omstreken mooier dan zij hadden gedacht”.
Freule Henriëtte, Marie Drenth en Ursule in haar duwwagentje in augustus 1898 (Bron: Carel Smit / Kasteel Heeze)
Ursule wandelde dus niet zelf meer. In 1897 had ze een lichte attaque gehad en was verlamd geraakt aan haar linkerhand. Ze kon daardoor ook slecht lopen en voortaan werd ze binnen in een draagstoel verplaatst en buiten maakte ze haar dagelijkse wandelingen in een duwwagentje. Toch probeerde ze zo lang mogelijk zelfstandig te functioneren, bijvoorbeeld door zelf haar brieven te schrijven. Een deel van de eerder genoemde correspondentie uit 1898 is in haar handschrift. Er zijn ook brieven uit 1899, maar die worden in de loop van het jaar steeds slechter leesbaar. Uit deze tijd zijn er ook brieven en briefjes van de onmisbare Marie, die tijdens ziekte van Ursule de correspondentie voerde. Enkele dagen voor haar overlijden, schreef ze op 13 november 1901 nog een brief aan een neef. Deze bestaat uit onleesbare ‘hanenpoten’, maar is het bewijs dat haar zelfstandigheid tot aan het einde van haar leven voor Ursule belangrijk is geweest.[19]
Het verwantschapsnetwerk van Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken met daarin de personen die in deze aflevering voorkomen, aangeduid met een rood nummer.
Tijdens de ruim twintig laatste jaren van het leven van Ursule speelde haar kamenier Marie een centrale rol. Ze was de dochter van de brigadier bij de marechaussee Geert Ebels Drenth (1806–1877) (f). Ze vergezelde Ursule tijdens de reizen in 1884 en 1885. Volgens Henriëtte “[geschiedde] de bestiering van Heeze [] grootendeels door hare trouwe Marie” na de attaque van Ursule en in 1898 fungeerde deze dan ook als tussenpersoon bij het overleg tussen de vader van Samuël John en Ursule.[20] In de loop van 1899 kreeg Marie zelf problemen met haar ogen. Op 22 augustus schreef Ursule aan Cecilia dat de geneesmiddelen (voor Marie) waren aangekomen, waarvoor Marie bedankte. Toch zag Ursule het donker in: “Ik berust dus dat zij geen baat zal vinden bij de homeopathische behandeling.”[21] Uit de daarop volgende brieven blijkt het medeleven van de familie in Arnhem met het wel en wee van Marie, die in september een dokter Wouters wilde raadplegen. Dat was waarschijnlijk de homeopathische arts Jacobus Tjebbe Wouters (1871-1953), die sinds 1897 in Arnhem praktiseerde.[22] In oktober/november 1899 heeft er een ‘ingreep’ plaatsgevonden, want Marie is weg geweest. Vanaf dat moment verzorgde zij ook een deel van de correspondentie. Uit april 1900 is een brief van haar hand bewaard gebleven waarin ze schreef dat “de freule in haar stoel zit te sluimeren bij een paar afgeschoten watersnippen”.[23] Volgens Henriëtte kampte Marie in 1900 toch weer met gezondheidsproblemen en zij overleed dan ook nog voor Ursule.
Het testament van Ursule
In dit en de voorgaande artikelen hebben we Ursule leren kennen en inzicht in haar leven gekregen. Er is nog één belangrijk document waaruit we kunnen aflezen wie en wat zij belangrijk vond, namelijk haar testament. Ik baseer mij op het exemplaar dat is opgemaakt op 4 november 1898, na de keuze van Samuël John als erfgenaam, en dat is aangepast op 23 augustus 1901.
In de briefwisseling uit 1898 gaf Ursule aan een legaat na te zullen laten aan de zoon van de onterfde Hendrik, namelijk Hubertus Paulus ‘Sirdar’ baron van Tuyll van Serooskerken (’s-Gravenhage 26 september 1883 – 16 augustus 1958) (32).[24] In 1898 bedroeg het legaat f 50.000,- (€ 680.000,-),[25] in 1901 verlaagd naar f 40.000,- (€ 512.500,-). Freule Henriëtte kreeg een legaat van f 2.000,- (€ 25.500,-) en in de familie Van Tuyll van Serooskerken kreeg nog één andere telg eenzelfde legaat, namelijk de weduwe Marianne Tuckerman. De tante van Ursule, Carolina Ursula Stephania barones van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 3 augustus 1774 – Naarden 3 mei 1801) (33) liet zich in november 1798 schaken door de gouverneur van haar broer, Johann Arnold Tuckermann (Duisburg 13 september 1757 – ’s-Gravenhage 16 januari 1823) (34), met wie ze daarna op 11 november in het huwelijk trad.[26] De oudste dochter van dit echtpaar, Elisabeth Frederika Henriëtte Tuckermann (Amsterdam 28 december 1798-) (35) werd een vriendin van Aimée. Deze Elisabeth vervaardigde waarschijnlijk ook een portret van Ursule.[27] Een kleindochter van het echtpaar, Marianne Pauline Tuckermann (’s-Gravenhage 29 juli 1831 – Hilversum 12 november 1895) (36) huwde met een Johannes Henricus Loopuijt, die in 1879 overleed. Hoewel de mogelijke ontvangster van het legaat in 1895 overleed, ga ik er toch van uit dat zij bedoeld is.
Het legateren van een bedrag aan een in 1898 al overleden persoon zien we ook bij de legatarissen (ontvangers) uit de familie Van Westreenen. Johanna Catharina had één broer, en telgen uit zijn nageslacht zijn ook door Ursule bedacht met een legaat. Die oom was de door Ursule in 1823 bezochte Pieter Hieronymus van Westrenen van Themaat (1751-1845) (7). Hij kreeg twee dochters (nichten van Ursule), van wie Elizabeth van Westrenen van Themaat (1794-1871) (37) in 1817 trouwde met Henricus Johannes van Bevervoorden tot Oldemeule (1791-1858) (38). Hun dochter, Elizabeth van Bevervoorden tot Oldemeule (1827-1894) (39), sinds 1879 weduwe, kan de in het testament genoemde mevrouw Engelbert van Bevervoorden zijn, die een legaat van f 8.000,- (€ 102.500,-) ontving.[28] De andere dochter van oom Pieter Hieronymus was Johanna Justine van Westreenen (1795-1883) (40), die trouwde met George Anthony Sawyer (1791-1837) (41). Onder hun kinderen verdeelde Ursule een aantal legaten. Ten eerste f 8.000,- voor hun zoon, George Capellen Sawyer (1815-1910) (42), eenzelfde bedrag voor hun zoon Edward (±1825-1921) (43) en de weduwe van hun zoon Charles Richard John Sawyer (±1817-1891) (44), Ellen Butterworth (1827-1910) (45). Hun zoon Frederick (±1821-1910) (46), amateurschilder en maker van het portret van Ursule[29], kreeg met ingang van Ursule’s overlijden elk jaar f 300,- (€ 3.850,-).
Een belangrijke categorie legatarissen bestaat uit personeelsleden. De belangrijkste onder hen is natuurlijk Marie Drenth. In 1898 kon zij een legaat van f 17.000,- (€ 218.000) tegemoet zien plus alle kleren van Ursule. Het was onder aanzienlijke dames heel gebruikelijk om (een deel van) hun garderobe na te laten aan belangrijke vrouwelijke personeelsleden. Na het overlijden van Marie in mei 1901, ging haar legaat over op de man met wie zij op 2 mei 1895 was getrouwd, namelijk rentmeester Willem Gijsbertus van Rietschoten (1857–1936) (g). De al eerder genoemde Johanna Adriana van Rietschoten, die bij haar huwelijk in 1891 te boek stond als kamenier, kreeg een legaat van f 2.000,- (€ 25.500,-).
Een reeks personeelsleden kreeg kleinere legaten tussen f 100,- (€ 1.300,-) en f 1.000,- ( € 13.000,-). Deze reeks bestond uit: keukenmeid Janna van As (1870-1955), in dienst sinds 1896; koetsier Jacobus Charles Michael (1864-1931) (h), in dienst sinds 1895; zijn toekomstige vrouw en dochter van bosbaas Cornelis Bleijerveld, dienstmeid Cornelia Jansje Bleijerveld (1869-1956) (i); knecht of boerenbaas Johannes van der Heijden (1848-1934); huishoudster en zuster van de rentmeester, Gijsberta Arnolda van Rietschoten (1861-1936) (j); boerenknecht Johannes Vorstenbosch (1866-1948), in dienst sinds 1892; en zijn toekomstige vrouw, boerenmeid Petronella van de Port (1875-1934), in dienst sinds 1899.
De legaten aan de personeelsleden vervielen als zij bij het overlijden van Ursule niet meer in dienst waren. Die bepaling was bij dit soort legaten gebruikelijk, omdat ze beschouwd werden als een beloning voor gebleken trouw tijdens een langer dienstverband. Voor de meesten van de legatarissen onder het personeel van Ursule geldt dit niet. Toen in 1898 het testament werd opgemaakt, zal het duidelijk geweest zijn dat Ursule niet heel lang meer te leven had. Verschillende personeelsleden waren toen nog maar een paar jaar in dienst. Het lijkt er op dat ieder personeelslid dat bij het overlijden van Ursule nog in dienst was, met een legaat bedacht werd.
In een tijd dat er nog geen sprake was van een door de overheid gegarandeerde oudedagsvoorziening en veel mensen moesten doorwerken tot hun overlijden, regelden veel welgestelden via hun testament dat trouwe bedienden over een soort pensioen konden beschikken. Ursule bepaalde bijvoorbeeld dat de vroegere huishoudster van haar broer, Elisabeth Thämer, elk jaar vanaf Ursule’s overlijden
f 112,- (€ 1.435,-) zou ontvangen en de schoonmaakster Catharina (Katriena) Aarts (1825-1907) f 100,- (€ 1.285,-). De al eerder genoemde bosopzichter Cornelis Bleijerveld kreeg, indien hij niet meer in dienst zou zijn van Samuël John, een uitkering van f 4,- per week (= € 2.700,- per jaar).
Tussen degenen die na het overlijden van Ursule een jaarlijkse uitkering kregen, bevindt zich één persoon van wie ik niet zo goed kan bepalen waarom hij dat legaat kreeg. Het gaat om de jongste zoon van ‘ogendominee’ Johannes Leonardus Arnoldus Kremer (1798-1867), namelijk Theodorus Wilhelmus Albertus Kremer (1843-1908). Van de kinderen van dominee Kremer waren hij en zijn oudere broer nog in leven tijdens de opmaak van het testament. Die oudere broer, Arnoldus Johannes Cornelis Kremer (1828-1918) had bij de verjaardag van Ursule in 1895 haar met een gedicht verblijd.[30] Theodorus woonde sinds augustus 1899 (weer) in Heeze, was ongehuwd en had geen beroep. Hij kreeg f 100,- (€ 1,285,-) per jaar.
Behalve aan personen legateerde Ursule ook bedragen aan diverse instellingen. De “Algemene Armen” van Heeze en die van Leende kregen elk f 2.000,- (€ 25.500,-) en die van Zesgehuchten f 1.000,- (€ 13.000,-). Hiermee zijn vrijwel zeker de Burgerlijke Armbesturen van die plaatsen bedoeld. In 1854 was de Armenwet in werking getreden, waarbij gemeentelijke organisaties werden ingesteld ten behoeve van de bedeling aan behoeftigen, die niet op een andere manier werden ondersteund. Deze zogenoemde ‘Burgerlijke Armbesturen’ kwamen pas in actie wanneer de eerstverantwoordelijke kerkelijke en particuliere armbesturen en / of familie niet in staat waren tot ondersteuning. De burgerlijke armbesturen beheerden een eigen vermogen en stonden in principe los van de gemeente, maar konden van het gemeentebestuur wel subsidie ontvangen indien ze over onvoldoende vermogen beschikten. Deze besturen waren een eerste stap in het proces van toenemende invloed van de overheid bij de bestrijding van armoede in de loop van de negentiende en twintigste eeuw. Tot 1870 was de gemeente van herkomst verantwoordelijk voor de ondersteuning, daarna de woonplaats van de ontvanger van bedeling. Dat gaf aanleiding tot veel ruzies tussen gemeenten.[31]
Een bijzonder legaat is dat van f 1.500,- (€ 19.250,-) voor de Vereniging van Vrouwen tot het geven van onderwijs te ’s-Hertogenbosch. Dit was de naam van het ‘zedelijk lichaam’[32] waaronder de Sociëteit van Jezus, Maria en Jozef (de Zusters van J.M.J.) functioneerde. Het legaat was speciaal bedoeld voor de afdeling Heeze van deze congregatie, die in het Liefdegesticht Sint Nicasius zorgde voor de bejaarden en zieken.[33] Het bijzondere aan dit legaat is dat het bestemd was voor een rooms-katholieke instelling. De protestantse familie Van Tuyll van Serooskerken had echter in de voorgaande eeuw al laten zien ook de plaatselijke katholieke(n) (instellingen) te ondersteunen.
Liefdegesticht Sint Nicasius (Bron: Fotocollectie Heemkundekring 'De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten')
Toch nemen de protestantse instellingen de belangrijkste plaats in onder de legatarissen. En dan natuurlijk in de eerste plaats die van de lokale protestanten. De Hervormde Diaconie kon een legaat tegemoet zien van f 2000,- (€ 25.500,-). De plaatselijke diaconie is binnen een protestantse kerk de instantie die belast is met verschillende vormen van ondersteuning en die financieel los staat van de plaatselijke protestantse gemeente en het beheer van de kerk. Daarom bevat het testament van Ursule nog twee andere legaten. De Hervormde Kerkelijke gemeente Heeze werd bedacht met een legaat van f 3.000,- (€ 38.500,-) voor het onderhoud van de gebouwen. Dat waren de in 1901 in slechte staat verkerende pastorie en de kapel die hoognodig aan restauratie toe was. Met de komst van Ursule’s erfgenaam, Samuël John, zou er in deze penibele situatie verbetering komen met de bouw in 1901 van een nieuwe pastorie en in 1906 van een nieuwe kapel op dezelfde plaats als de oude.[34] Eind negentiende eeuw kostte het de Hervormde Gemeente in Heeze moeite om een predikant te krijgen. In 1895 was dominee Caspar Adam Laurens van Troostenburg de Bruyn (1834-1921) vertrokken en pas na het gereedkomen van de nieuwe pastorie kwam er in 1902 een nieuwe predikant, dominee Daniel Plooij (1877-1935). Daarom had Ursule ook een legaat van f 4.000,- (€ 51.250,-) voor de Hervormde Gemeente in haar testament opgenomen dat was bedoeld voor de verhoging van het tractement van de predikant. Dit natuurlijk met de bedoeling om Heeze als standplaats aantrekkelijker te maken.
Ten slotte bedacht Ursule nog twee protestantse doelen buiten Heeze met een legaat van f 1.000,- (€ 13.000,-). Het eerste was de Vereniging tot het stichten van een ziekenhuis voor protestanten in ’s-Hertogenbosch. Deze vereniging was in 1883 opgericht en bestond tot 1976 met als doel het “stichten binnen ’s-Hertogenbosch van een inrichting tot verpleging van onvermogende, bij voorkeur dáár ter stede woonachtige, Protestantsche zieken”. De vereniging deed dat door “het werven van fondsen voor de bouw van een eigen protestants ziekenhuis, zodat geen protestantse zielen meer verloren zouden gaan door mogelijke bekeringsijver van m.n. rooms-katholieke ziekenverzorgers.” In 1901 werd naast deze vereniging die als fondsenwervende instelling bleef bestaan, de Stichting Protestants Ziekenhuis opgericht, die de bouw van het ziekenhuis voor zijn rekening nam. Dat ziekenhuis kon eindelijk in 1914 geopend worden.[35] Het tweede protestantse doel was het protestantse ziekenhuis in Breda. Dat bestond sinds 1890, in welke jaar in Breda een diaconessenhuis was gevestigd. Naast verzorging van zieken in het huis deden de diaconessen ook aan maatschappelijk werk en wijkverpleging. In 1903 vond de opening plaats van een geheel nieuw complex.
De algemeen erfgenaam van het na de legaten resterende vermogen was Samuël John baron van Tuyll van Serooskerken. Er werd alleen nog een kapitaal van f 10.000,- (€ 130.000,-) afgezonderd “tot stichting van een fonds ten behoeve van behoeftige Dames van Tuyll van Serooskerken”.[36] Ursule bepaalde verder dat indien er gedurende honderd jaar “geene uitkering of ondersteuning aan behoeftige Dames van Tuyll van Serooskerken noodig [mocht] zijn geweest of hebben plaats gehad, dan zal het aldus met renten op renten aangegroeid kapitaal vervallen aan de Diaconiën van Heeze en Eindhoven, elk door den helft.” Als eerste beheerder van het fonds stelde ze de vader van Samuël John aan, Hendrik Willem Jacob baron van Tuyll van Serooskerken, die ook de opdracht kreeg om zo spoedig mogelijk een college van drie regenten aan te stellen dat de stichting daarna moest beheren. Hij benoemde naast zichzelf, zijn zonen Cornelis Jan en Samuël John als regenten. Het college kon de renten van het kapitaal naar eigen goeddunken gebruiken voor de bedoelde ondersteuning. Dat kapitaal bestond bij de oprichting uit zes obligaties en vier pandbrieven.
Ursule zal het fonds opgezet hebben omdat ze zich heeft gerealiseerd dat niet alle alleenstaande adellijke vrouwen in haar omstandigheden verkeerden, zelfstandig en met voldoende financiële zekerheden om niet van anderen afhankelijk te zijn. Wellicht is ze geïnspireerd door het bestaan van freule Henriëtte, die de eerste ontvangster van een uitkering was. Gedurende een aantal jaren kreeg zij in januari en juli f 200,- uitgekeerd. In 1916 bedankte zij voor de uitkering uit het fonds en in haar plaats kozen de regenten een andere ontvangster van een uitkering. Dat was Louise Anna Elisabeth barones van Utenhove (Amsterdam 4 juli 1843 – Zeist 8 augustus 1933) (19), de weduwe van Jan Maximiliaan baron van Tuyll van Serooskerken (Amsterdam 20 mei 1838 – Brussel 14 mei 1904) (19) in Zeist. In hetzelfde jaar werd de overleden vader van Samuël John als regent opgevolgd door Frederik Leopold Samuel Frans baron van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 1 augustus 1858 – Locarno 14 oktober 1934) (47). Aan de uitkeringen die in de jaren 1917, 1928 en 1919 werden uitgekeerd valt af te lezen dat het niet zo goed ging met de renteopbrengsten van het fonds. Deze liepen terug van f 107,60 (€ 840,-) tot f 56,96 (€ 340,-) per half jaar.
In 1917 deed nog een andere telg uit het geslacht Van Tuyll van Serooskerken een beroep op het fonds, en wel Louise Johanna Josina barones van Tuyll van Serooskerken (Leeuwarden 20 oktober 1856 – Doorn 25 december 1946) (48), dochter van Carel Hendrik baron van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 15 januari 1813 – Wijhe 7 juli 1870) (49) en Margaretha Sophia barones Taets van Amerongen (Amsterdam 17 augustus 1820 – ’s-Gravenhage 5 september 1890) (50). De regenten moesten haar berichten dat al een ander lid van de familie een uitkering genoot en dat zolang die daar niet van afzag, ze niets voor de aanvraagster konden doen.[37] De baronesse schreef in haar brief dat ze zich in 1916 op advies van een Lid van de Raad van Adel tot deze instantie had gewend en dat zij in 1917 hiervan een kleine bijdrage ontvangen had. Zij verwees hier waarschijnlijk naar het ondersteuningsfonds van de in 1899 opgerichte Nederlandse Adelsvereniging.[38]
Het leven van Ursule verliep niet geheel volgens het geijkte patroon van een adellijke dame uit haar tijd. Al op jonge leeftijd vergezelde zij haar ouders op 'verre' reizen. Ook op latere leeftijd verbleef ze regelmatig in het buitenland en tot op hoge leeftijd bezocht zij familie. Ze bleef ongehuwd en het valt niet uit te sluiten dat ze hiervoor vrijwillig gekozen heeft. Haar hang naar zelfstandigheid blijkt ook uit haar optreden na de dood van haar vader. Na de dood van broer Reinout Carel was zij eindverantwoordelijk voor het beheer van de bezittingen. Ze nam een 'paternalistische' houding aan tegenover de lokale samenleving. Enerzijds stond ze er boven, anderzijds voelde ze zich erbij betrokken en er verantwoordelijk voor. Dat zien we ook aan haar testament, waarin legaten waren opgenomen voor plaatselijke instellingen. Daarnaast had ze met name oog voor protestantse instituten. We kunnen daarom veronderstellen dat religie belangrijk voor haar is geweest.
Dat testament geeft blijk van een adellijke insteek. Ursule had oog voor haar personeel op een manier zoals dat in haar kringen gebruikelijk was en de zoektocht naar een erfgenaam en inhoud van het testament laten zien dat het overdragen van de familiebezittingen aan de familie centraal stond. Een opmerkelijk aspect is de zorg voor ongehuwde vrouwelijke familieleden.
[1] De vetgedrukte nummers achter diverse namen verwijzen naar de positie binnen het verwantschapsnetwerk op pagina 8-10.
[2] Klaasje Douma, ‘Tussen Parijs en Heeze Een leven aan de hand van de egodocumenten van Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken, Heemkronyk 58 (2019) nr. 2 6-13 en Heemkronyk 58 (2019) nr. 3 3-11.
[3] Relaas freule Henriëtte, Huisarchief Kasteel Heeze (HKH), inv.nr. F192, 3-4.
[4] Hij werd wettelijk vertegenwoordigd door zijn broer Reinout Carel.
[5] Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192, 14.
[6] Brief van 3 oktober 1898 aan H.N.C. van Tuyll van Serooskerken, HKH, inv.nr. F31 Bundel “A”.
[7] Hendrik Nicolaas Cornelis baron van Tuyll van Serooskerken (Utrecht 10 augustus 1811 – ’s-Gravenhage 18 oktober 1892)
[8] Brief van 4 oktober 1899, HKH, inv.nr. F31 Bundel “A”. Cursivering van mij [KD].
[9] Brief van 3 oktober 1898, HKH, inv.nr. F31 Bundel “A”. Deze brief was waarschijnlijk gericht aan Hendrik Willem Jacob baron van Tuyll van Serooskerken (Amsterdam 9 december 1838 – Heeze 2 september 1916).
[10] Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192, 49-50.
[11] Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192, 19-21.
[12] Open rijtuig met verscheidene zitplaatsen, bedoeld voor zomerse uitstapjes. Het was de voorloper van de Janplezier.
[13] De vetgedrukte letters achter diverse namen verwijzen naar de positie binnen het verwantschapsnetwerk op pagina 6.
[14] Jozien Jobse-van Putten, Eenvoudig maar voedzaam: cultuurgeschiedenis van de dagelijkse maaltijd in Nederland (Nijmegen 1995) 227-259.
[15] Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192, 45.
[16] Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192, 11.
[17] Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192, 48.
[18] Brief van Ursule van 22 augustus 1899, HKH, inv. nr. F31 Bundel “B”.
[19] Brief van Ursule van 13 november 1901, HKH, inv. nr. F129 Bundel A.
[20] Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192, 49; Brief van Ursule van 3 oktober 1898, HKH, inv.nr. F31 Bundel “A”.
[21] Onder meer brieven van 22 augustus 1899, 19 september 1899, 3 oktober 1899 en 6 oktober 1899, HKH, inv.nr. F31, Bundel “B”.
[22] Willem de Blécourt, Grenzen van genezing: gezondheid, ziekte en genezen in Nederland, zestiende tot begin twintigste eeuw (Hilversum 1993) 300.
[23] Brief van Marie uit april 1900, HKH, inv.nr. F31 Bundel “B”.
[24] Zie voor Sirdar van Tuyll: Andre Josiassen, Kasteel Geldrop en zijn bewoners / eigenaren van 1350-1972 (Geldrop 2016) 207.
[25] De bedragen tussen haakjes geven de huidige waarde in euro’s aan en zijn berekend met behulp van www.iisg.nl/hpw/calculate-nl.php.
[26] Relaas freule Henriëtte, HKH, inv.nr. F192, 25-26.
[27] Zie Klaasje Douma, ‘Tussen Parijs en Heeze (1) Een leven aan de hand van de egodocumenten van Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken’, Heemkronyk 58 (2019) nr. 2, 6-13, aldaar 6.
[28] De grootvader van deze Elizabeth hanteerde nog de achternaam Engelbert van Bevervoorde en de overgrootvader de achternaam Engelbert.
[29] Klaasje Douma, ‘De correspondentie van een adellijke dame (1), Heemkronyk 57 (2018) nr. 4, 13-20, aldaar 14.
[30] Zie hiervoor Klaasje Douma, ‘Van ‘inhaalinge’ tot uitvaart. (2) De verhouding tussen ‘heer’ en inwoners van de heerlijkheid ‘Heeze-Leende-Zesgehuchten’ zoals deze vorm kreeg tijdens publieke gebeurtenissen’, Heemkronyk 52 (2013) 63-73.
[31] Zie hiervoor bijvoorbeeld ‘De affaire Anna Smits’ in: Redactie Heemkronyk, Het gaat den boeren goed; ze trouwen nog al (Geldrop 2012) 21-24.
[32] Een zedelijk lichaam is een rechtspersoon.
[33] Zie onder meer: Redactie, Het gaat de boeren goed, 248 en Jo Schiffelers, ‘De bouwgeschiedenis van het Liefdegesticht St. Nicasius uit 1881 (1), Heemkronyk 55
(2016) 27-36.
[34] Jean Coenen, Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp (Maasbracht 1998) 349-351.
[35] resources.huygens.knaw.nl/armenzorg/gids/vereniging/1692512156.
[36] Bescheiden ‘Ursulefonds’, HKH, inv.nr. F63.
[37] Brieven van 25 december 1917 en 27 december 1917, HKH, inv.nr. F63.
[38] E. Ketelaar-de Vries Reiling, ‘Nederlandse Adelsvereniging honderd jaar’ in: E. Ketelaar-de Vries Reilingh en Y. Kuiper, Edel voor Adel (Den Haag 2000) 6-75.