Het gildezilver van Leenderstrijp.

Heemkronijk jaar:1967, jaargang:6, nummer:3,  blz.30 -32

HET GILDEZILVER VAN LEENDERSTRIJP

door: Drs. W. H. Th. Knippenberg

Het onderzoek van oud gildezilver lijkt op het doorbladeren van een oud archief. Naast de gezochte zilvermerken bieden de koningsschilden door de afgebeelde beroepen een overzicht van de wijze, waarop in dat kleine gebied werd geleefd en gewerkt. Het gevoel van saamhorigheid, het feestelijk samenleven en de band met de tradities van het verleden spreken uit de zorg, waarmede het gildezilver werd opgebouwd en eeuwen lang bewaard. Een illustratie hiervan biedt het Sint-Jansgilde.
De naam Strijp, die o.a. ook bij Eindhoven en Helmond voorkomt, duidt de Iange smalle "gestreepte" landstroken aan, waarin de ontgonnen grond werd verdeeld. Bij Leende lag in 1527 "Strijpe straete" en ook in 1671 is sprake van de "straet genaempt Strijp" (N.G.N. IX, 1934, 107). In dit gehucht lag in 1425 de "capelle van Sint-Jan tot Leende". Op 3 juli 1648 werd deze kapel, zoals alle andere kerken in de omgeving, "gezuiverd" van beelden en sieraden, maar in 1671 had de kapel nog een mooie toren met twee klokken. Eerst in het begin van de 19e eeuw werd de toen vervallen kapel opgeruimd, waarbij een verborgen schat werd ontdekt; een deel van deze schat werd volgens Schutjes gebruikt om een nieuwe maar kleinere kapel voor St. Jan te bouwen. Zowel de hoogte, waarop tussen hoge bomen de kapel in het landschap staat, als enige typische namen uit de omgeving wijzen op de oudheid van deze plaats. Er ligt een Heerstraat, waaraan het Sint-janshofje is gelegen. De schutboom van het gilde stond in 1842 aan de Lijkweg, de weg naar Strijp. Thans staan de schutbomen achter de kapel, waarvan de bakstenen volgekrast staan met namen en waarin achter tralies het op een schaal gelegen afgeslagen hoofd van St.Jan Baptist is afgebeeld. Dit is de gildekapel.
De vijf ongemerkte schilden uit de 17de eeuw leiden ons binnen in de toestand van die tijd Het schild van "Adriaen Heindrijckx Maes 1644" bevat geen beroep; maar in 1646 liet de .koning "Heindrijck Pieter Tilens" op zijn schild een valk met een valkenkapje op een leren handschoen graveren. Het valkeniersbedrijf was er niet onbekend. Rond 1690 overleed Jan Baptist Bijnen, valkenier te Leenderstrijp en gehuwd met Agnes Bluyssen. Hun dochter, Hedwigis Sophia trouwde op 24 september 1690 te Leende met Joannes Vermeulen, die te Leenderstrijp woonde en aldaar rond 1750 overleed; in 1724 en 1783 staat hij vermeld als valkenier van de Keurvorst-Hertog van Beieren. Zijn broer, Bartholomeus Vermeulen, die in 1697 te Leende trouwde met Maria Bijnen, was eerst valkenier van de Franse koning en in 1730-1733, evenals zijn broer, van de Keurvorst-Hertog van Beieren te München. De zoon van Joannes, Sr. Jacobus Vermeulen, in 1698 te Leende gevormd, was evenals zijn vader en grootvader in 1741 meester-valkenier van de Beierse Hertog (Brab.Leeuw 9, 1960, 77-78); deze laatste valkenier bouwde ca. 1750 te Leenderstrijp het herenhuis, dat volgens Schutjes in de 19e eeuw tot school en schoolhuis werd ingericht. In 1716 was te Leende Johannes Bollen, "valkenier van de keizer" in 1722, gehuwd met Catharina, dochter van de molenaar te Leende, Balthasar de Laure; deze laatste overleed in 1689 ( Brab.Leeuw 10,  1961, 118).
Waarschijnlijk is het aantal gildeleden af te lezen van het schild van 1656 met het opschrift: "JAN VAN BRUEGEL. ICK HEBBE VERWONNEN 18 CLOUCKE GASTEN". Op het schild van 1663 staat Aert Raessen met zijn familiewapen, waarschijnlijk drie godslampjes; hij is wel een zoon van Raes Gerrits, wiens andere zoon Sr. Gerardus Raessens uit Heeze-Leende verhuisde naar Eindhoven, waar hij in 1682 als poorter en zilversmid werd ingeschreven (Brabantia 15, 1966, 133). Na het schild van 1686 met een huifkar als beroepsteken is er een hiaat van ruim een halve eeuw; ook bij het andere gilde uit Leende ontbreken schilden uit deze jaren.
De zes koningsschilden van de 18de eeuw zijn voorzien van zilvermerken, behalve het schild van 1759. Het meesterteken met de hoog ingesnoerde lindeboom, dat op het schild van 1749 voorkomt, is m.i. van de Helmondse zilversmid Gerardus van Hogerlinden, die in 1757-1781 aldaar kerkmeester was (Bossche Bijdragen 5, 1922-23, 198); hetzelfde merk komt voor op Helmondse koningsschilden van 1713, 1737   (2) en 1738 (Mededelingenblad Heemkundekring Peelland 100, 1967, 27-30). Op het schild van 1753 komt als merk een wereldbol met kruis voor, dat behoort bij de Eindhovense zilversmedenfamilie Keijsers; het komt ook voor op twee driepootkandelaars van de kerk te Leende uit 1720 en op een wierookvat van de kerk te Geldrop uit 1734 (Brabantia 1965, 250; 1966,  132). Door een lid van de familie Keijsers is ook het schild van 1766 vervaardigd, dat naast het meesterteken (I K) het stadswapen van Eindhoven draagt, drie banhoorns boven elkaar (Brabantia, 1.c. ), en als derde merk een zespuntige ster, die ook voorkomt op het gemeentewapen van Leende en evenals de hoorns afkomstig is van de graven van Horne.

De titel van "Peeter von Deenen, geewesen vaeder van de Yonkheid" op het schild van 1790 wijst erop, dat het gilde waarschijnlijk een afzonderlijke afdeling had voor de ongehuwde "Jonkmans"; het schild is gemerkt met een handje (Antwerpen) en de initialen (F. K.B.) van een Antwerpse zilversmid. Het laatste 18de-eeuwse schild uit 1796 toont als beroepsteken een dubbel bespannen huifkar met een bereden paard; de merken zijn de drie oorns van Eindhoven en de initialen P R, die vermoedelijk behoren bij P. van Rees, in 1814-1821 nog te Eindhoven als zilversmid ingeschreven. 

Op de herleving van het gilde rond 1750 wijst ook het bewaarde gildeboek, dat met die tijd begint. Uit de notities blijkt, dat er in 1753 nog 26 schilden waren en een vogel; deze gekroonde vogel, geheel en hol, dateert uit de 18e eeuw en is waarschijnlijk bij dit herstel voor het gilde gemaakt, al is hij niet gemerkt. In 1767 waren er 29 schilden, in 1816 nog maar 20. De kapiteinssikkel uit 1795 met de gegraveerde patroonheilige draagt naast de drie hoorns van Eindhoven de initialen FVO van de Eindhovense zilversmid Franciscus van Osch; de kerk te Geldrop bezit een fraaie ciborie van deze zilversmid.
Op het schild van 1766 staat de bekende standaardmolen gegraveerd. In 1870 had Leende nog de Heimolen en een tweede molen. De standaardmolen was ca. 1950 reeds vervallen en in 1965 zijn de laatste restanten opgeruimd.
Uit de 19de eeuw zijn 13 schilden bewaard, waarvan er slechts drie gemerkt zijn; wel geven zij een indruk van de beroepen. Terwijl het schild van 1811 een weefgetouw van een huiswever laat zien, verschijnt op het schild van 1838 de eerste ploeg als kenteken van de landbouw; hierop staan als merken: leeuwtje+2 (tweede gehalte zilver), Minervakop en jaarletter G (=1841). De ontwikkeling van het boerenbedrijf is te volgen bij de trekdieren van de ploeg: op de schilden 1848, 1858 en1884 een of twee koeien, in 1880, 1889, 1892, 1901 en 1904 een of twee paarden. De klompenmaker met zijn gereedschap staat afgebeeld in 1883 en 1886; het laatste schild is van een dubbel-koning. Het schild van 1867 is gemerkt met: leeuwtje+2, Minervakop, jaarletter e (=1864) en IN39 (=J.Noppen, ’s Hertogenbosch 1844-1872); op het schild van 1874 is het merk onleesbaar. Een jager op konijn en eenden staat gegraveerd op de schilden van 1867 en 1895.
Evenals te Leende bij de andere gilden werd het Sint-Jansgilde daarna "slapend"; in 1933 waren nog slechts vijf leden in leven. De eigendommen bleven echter bewaard, zoals blijkt uit de Voorlopige Lijst van Monumenten, die in 1931 verscheen; deze lijst vermeldt de vogel en 28 koningsschilden. Kort daarna moeten enige schilden uitgeleend zijn aan het Sint-Agathagilde te Heeze, waar Jolles er in 1933 minstens 7 aantrof, o.a. het door de V.L.M. op 1712, door Jolles op 1772 gedateerde schild van een ketellapper, dat in 1967 nog niet te Leenderstrijp was teruggekeerd. Het tweede schild, dat in 1931 nog aanwezig was en niet meer in 1967, is het door Jolles genoemde schild van 1852. Overigens waren volgens een persbericht van 7-12-1963 de meeste schilden reeds voor 1962 door Heeze aan Leenderstrijp teruggegeven en in 1963 de twee oudste schilden van 1644 en 1646; alles geschiedde na overleg en met behoud van de onderlinge vriendschap, zoals het gildebroeders betaamt.
De herleving van het slapend Sint-Jansgilde ging in 1935 uit van de heer Arn. van Dijk, thans nog lid van het bestuur, en de heer Vugts, onderwijzer. In 1938 werd een verjongd bestuur gevormd en dit heeft voor nieuw leven gezorgd. Het eerste schild dateert van 1935; het beeldt de vrachtrijder van Leenderstrijp naar Eindhoven, Jacobus Verhoeven, uit; het is gemerkt met leeuwtje +1, Minervakop en JvH2 (=J.v.Hout, Eindhoven). Van dezelfde zilversmid is het schild van burgemeester A.P. van de Lokkant, die zichzelf tot koning schoot in 1951 en zijn schild versierde met de burgemeestersketen en het gemeentewapen; de merken zijn: leeuwtje+2, Minervakop, jaarletter R (=1952) en JvH2. Andere schilden dateren van 1938 en, na een onderbreking tijdens de oorlogsjaren, van 1945 en 1948; op het schild van 1945 staat een onderwijzer, die voor zijn klas rekensommen op het bord schrijft, en in 1948 een vendelzwaaier. Het schild van 1957-1960 is gemerkt met leeuwtje +2, minervakop en JA1 (=J.A. M. Andriessen, Eindhoven 1932-. . ). De twee jongste schilden zijn van dezelfde koning en geven de jongste ontwikkeling weer in deze omgeving. Op het schild van 1960-1963 staat de ploeg, die de koning eerst hanteerde, gecombineerd met een kamwiel van de fabriek, waar hij daarna ging werken; het schild van 1963-1966 is door de dubbel-koning gesigneerd met de vogel tussen twee kronen. Zo vormen de koningsschilden van 1646 tot 1966 een beeld in het klein van het leven in Leenderstrijp. Al vermeldt geen schild de naam van een koningin (misschien vanwege de bezorgdheid voor de "jonkmans"), het gildezilver wordt thans goed geconserveerd. Dat de Brabantse humor op de schilden niet ontbreekt, moge blijken uit het molenaarsvers van A.Coppens op het schild van 1766:

"Ik mael heel dagen met plezier
Voor ieder een tot broot en bier.
Maer tot den wijn geen maelen baet.
Nogtans ik hem daarom niet haat. " 

Ga terug