Heemkronijk jaar:1962, jaargang:1, nummer:4, blz.7 -13
DE OUDE KERK vanLEENDE en hoe zij werd gered.
door: C.J.A. van Helvoort
In 1285 schonk de heer van Heeze en Leende aan het Norbertijner nonnenklooster Keizerbos in het graafschap Horn het patronaat van de kerk van Leende. Schutjes geeft in zijn geschiedenis van het bisdom aan dat de schenker was heer Herbert van Heeze, maar hij vergist zich. Een afschrift van de schenkingsakte is aanwezig in het bisschoppelijk archief van Den Bosch en zij vangt aldus aan: "Universis praesentes litteras inspectnris Wilhelmus de Heurne et Althena". Willem van Horne; destijds heer van Heeze en Leende schonk tot rust van zijn ziel niet alleen het benoemingsrecht van de parochies Heeze en Leende maar ook de tienden van Leende met een belangrijke opbrengst, waaraan hij echter de verplichting verbond, dat het nonnenklooster jaarlijks een uitkering aan de pastoor van Leende zou doen van 190 vaten rogge en kerk en toren aldaar zou onderhouden. Toen in 1648 de katholieken uit hun kerk werden verdreven, werden de geestelijke goederen hier ook aangeslagen, de pastoor kreeg geen uitkering meer maar het klooster Keizerbos bleef het onderhoud van kerk en toren verzorgen. Dit duurde tot de Franse revolutie, In 1796 verkochten de nonnen op eigen gelegenheid de tienden van Leende aan Peter van Oirschot te Boxtel. Een derde deel bleef aan de kerk en het kerkbestuur verkocht deze kerktienden later voor f. 925O,- - aan de burgerlijke gemeente.
De tegenwoordige Kerk van Leende is van 1474. Een steen die vroeger boven het Sint Joseph altaar was ingemetseld vermeldde "afgewerkt 1474". De toren is wat ouder en zal dateren uit het begin der 15e eeuw. Van kerken die hier vroeger zeker moeten hebben gestaan weten we niets. Onze mooie toren is uit het derde stadium der gothiek, toen de elementen op de weelderigste wijze worden uitgewerkt. Hij heeft bij aansluiting van koor en dwarspand moderne aanbouwsels, overhoekse steunberen en een veelhoekige uitgemetselde traptoren, die in verbinding staat met de zuid westelijke steunbeer. Met zijn vier geledingen onder een hoog van vier tot achtkant ingesnoerd spits, dat met een peer is bekroond is de Leender toren een machtig aantrekkingspunt van onze blik in wijde omtrek.
Wanneer we de verschillende geschriften naslaan, die iets over toren van Leende te zeggen hebben, dan blijkt hoe onnauwkeurig ze dikwijls zijn. Een aantekening in de inventaris van het parochiearchief geeft aan dat in 1696 de toren is afgebrand, later is dit jaartal gecorrigeerd in 1694. Schutjes geeft weer een ander jaartal 1697. De Heezer kroniek van Van Moorsel zegt dat de brand door blikseminslag is ontstaan op 7 april 1699 en dit zal wel juist zijn, want dit staat ook op de klok die door Alexius Jullien na de brand is gegoten. In het rijksarchief komt een attestatie voor van deze brand, hier ook op 7 april 1699 aangegeven, Waarbij Johan de Jongh, Jan Cocx en Jan Bull, schepenen, Joost Hendrick Daems, Jan Leenders van Velthoven en Hendrik Bruijnen burgemeesters van het dorp Leende volgens do oprechte waarheid verklaren, dat op 7 april het hemelvuur in de toren is geslagen en de gehele toren tot de grond toe is afgebrand. Volgens een stuk in het rijksarchief mede aanwezig heeft bij akte van 11 mei 1714 de aanbesteding plaatsgehad van de herbouw van de toren. Als aannemingssom wordt hier genoemd 515 gulden. Nu moeten we toch wel de vraag stellen, kon men in 1714 voor dit luttele bedrag een toren bouwen zoals we hem thans nog kennen en als hij tot de grond was afgebrand zou men nu dan nog van de Leender toren nit de 15e eeuw kunnen spreken.
Toen de kerk voor de katholieken gesloten was, begonnen de Minderbrooders uit Weert met Pinksteren 1649 op de Bolderdijk even over de Brabantse grens voor de Brabanders godsdienstoefeningen te houden, eerst onder de blote hemel, dan in een schaapskooi en eindelijk in een noodkerk, waar ook de katholieken van Leende de mis zullen hebben gehoord. In 1652 werd er over de grens bij Achel een grenskerkje gebouwd dat voor de parochianen van Leende gunstiger was gelegen en zij zullen dit kerkje, waarvan de fundamenten in 1958 door pater Dominicus de Jong werden bloot gelegd, in net vervolg wel hebben bezocht. Na de inval der Fransen in 1672, toen wel gebleken was dat de hervorming hier was mislukt, en de Staten Generaal wat soepeler werden kon men in Leende ook overgaan tot de bouw van een schuurkerk in eigen parochie. Zij werd gesticht in de Rijnhoek waar de pastoor ook een huis kocht tot zijn pastorie.
Als na de Franse revolutie de rollen op godsdienstig gebied waren gekeerd, men overging de afgenomen kerken aan de katholieken terug te geven, zou zulks in Leende zeker een vlot verloop hebben gehad, want er waren hier geen protestanten die aanspraak op de oude kerk meenden te moeten maken, indien er geen fel verzet ware gekomen van een kant, waar men dit stellig niet zou verwachten. Dit verzet kwam van de Leender pastoor Francis van Gastel. Op 5 maart 1796 schrijft hij aan Vicaris Generaal Van Alphen, die dan te Schijndel resideert: "Sij hebben hier ook al lang gewerkt en nog om de grote kerk te hebben. Ik weet niet om wat reden, want onse kerk is zeer goed en in 't midden van de heele gemeijnte, ik heb nu een vast pastorele huijs, dight bij onse kerk, en ik ben een groot-eijnde van de groote kerk: 't is maer tot hun naedeel; tot meerder last, en alles moeijlijker te maeken, en sij hebben geen geldt. Quid dicam? omnia adversa, Deus avertat a nobis”.
De zaak blijft dan een tijdje hangen, maar pastoors tegenpartij zit toch niet stil. Daarom moet de oude herder zich op 4 juli 1798 nogmaals tot de vicaris generaal richten en hij doet dit in een lange brief, zonder krachtige argumenten, maar vol van verkropt harteleed in eenvoudige kinderlijke taal, nu zijn eigen parochianen iets anders willen dan wat hij goeddunkt.
hoogwaerdigste heer,
Ik heb Uwen brief wel ontvangen door de meydt, maer sij sijn bij mij nog niet geweest. Ik bemerk daeruit, dat sij de sack niet oprecht hebben voorgestelt. De groote kerk is al slecht, en besonderlijk van binnen, uytwendig nog al wat onderhouden, door het klooster van Keyserbos, die al jaeren hier het derde part van de thienden trecken, maer niet van binnen, en dat de groote kerk uyt die thiende nog int vervolg, aldus onderhouden wiert, dan sou dat een groot solaas sijn want nouwelijks konnen wij ons stroije kerk enderhonden.
De groote kerk is wel gelegen, maer niet soo wel als deze die genoegsaem precies int midden is. Het gemeene volk, is wel redeloos, maer het gemeyn (en die seer weijnig sijn geweest, maar 3 a 4 seer slegte luyden) en doet dat uijt sijn selven niet! daer wordt hier mede gespot, en men singt, of men segt, dat in het liedeken van de Rogstekers van Weert, staet: het gemeijn maekt apprensi en de groote doen assistentie: en die groote sijn sij, die bij UW hoogw. nugeweest sijn Bartelomeus Mak, en besonderlijk Ariaen Pompen, dat sijn die 2 hoofden van die processie naer Steensel en die nu al drie jaren om de groote kerk hebben uytgeweest en gewerkt, ik segge Ariaen Pompe, die seekerlijk het woort sal gedaen hebben, want die heeft al geseijd gehadt, dat hij hun de groote kerk sou leveren in hun handen, dat hij den pastoor niet van doen hadt, maer dat hij maer naer den Vicarius sou gaen; sij hebben mij daar ook noyt in gekent, of gesproken als s'avondts te vooren dat sij bij U sijn geweest. Twee of drie sijn bij sommige geweest, om de groote kerk mede te vernaderen, maer hebben maer weijnige gekregen omtrent 14, en die hebben se ook vernadert: eenige tijdt daer naer 8 of thien daegen, niet wetende hoe sij het nu souden beginnen, soo heeft Ariaen Pompen met de municipaliteit (en voornamentlijk met den gewesen Representant, Hermanus Royers) goed gevonden om 4 commissarissen te stellen, die de kerk soude in order brengen, het welk Sondags, te weten op S. Jan, door den voster wiert afgeroepen, dat het volk dijnsdag moest komen in de raedkamer: en ik dit hoorende, heb hun in de kerk, naer het aflesen van het zielboek, voorgehouden dit volgende: Beminde parochiane ik heb gehoort dat er dese weke commissarisse sullen gestelt worden voor de kerk: het is niet gebruijkelijk, dat er commissarissen gestelt worden voor de Roomse Kerk, en dat nog sonder conset van degen die die dat besonder aengaet: onse kerk of dese kerk, is seer goed, gerieffelijk, gemakelijk en luchtig, en int midden van de gemeijnte en daer en moeten wij geen besonder onkosten aen doen Hendrik diensvolgens wij hebben geen commissarissen van nooden, en ik en stem dat ook niet toe of consentere dat niet: en wat aengaet voer de groote kerk, daer stemme ik ook niet in toe, want dat kan sonder grooten last of kosten niet geschieden, en dat is onnoodig, terwijle wij een goed kerk hebben: die daer in toestemt of consenteert, sal seeker ook den last en de onkosten dragen.
T'is on U buijten last en kosten te houden en om aen mijn pligt te voldoen, dat ik dit U heb voorgehouden. Sijn den dijnsdags eventwel vergadert geweest, en daer sijn er omtrent 80 geweest; die 4 commissarissen nu gestelt sijnde (te weten die bij Uw hoogw: sijn geweest, en ook alle 4 aldernaast de groote kerk wonen) soo sijnder 2 van de regering rondt gegaen om de gemeijnte, om een ider af te vragen, of sij daer mede te vreden waeren, den eenen en wist niet wat antwoorde, den anderen, ik gaen daer den pastoor gaet, andere t'is mij hetselve &c. en sij hebben se (soo men segt) al maer ja aengeteekent, soo dat sij seer slegt, dat werk hebben begonnen: de gemeijnten is niet content, en seer veele sullen daer niet toegeven, selfs die van Leenderstrijp willen een capel maeken en sij seggen, dat die van Leende, daer ook sullen in moeten betalen, of dat sij ook geen duijt sullen geven aen de groote kerk: soo dat het om gaen met de schael voor de groote kerk, weijnig sal maeken en dan diende wel een besonder schael daer voor rond te gaen, of andersins, is d’een met d'ander bedorven: en die hier omtrent dese kerk woonen, sijn seer tegen de groote kerk: ja mij dunkt als de stemmen opgehaelt wierden, dat sij meeste voor de oude kerk souden sijn. Ik laat het nu aen Uw hoogw: oordeel en goedvinden die met alle onderdaenigheijt en respect blijve U: hoogw: ootm: Dienaer
Francis van Gastel Pastoor Leende 4 juli 1798.
P.S. Ik vrees nu nog voor meer troubels als te vooren, want Pompen met de sijne sullen te schielijk voortgaen: die van Leenderstrijp seggen, dat sij het er niet sullen bij laeten gelijk sij an meer ander aen dese kerk ook seggen, hier syn tot nog toe weijnig of geen troubels geweest, en daer souden ook geen troubels komen als Adriaen Pompen 100 uure van hier woonde: hij legt de schult op een ander en hij met sijn familie, Mak &c. doen het self: hij is bij mij een vals man.
De pastoor heeft drie zijner parochianen met bovenstaand schrijven naar de vicaris gezonden met een briefje verder dat deze drie mannen Joannes van Engelen, Phi1ippus van Laarhoven en Andreas Heesterbeek betrouwbaar zijn en voor de goede zaak zullen pleiten, maar het heeft niet kunnen baten. Wanneer en hoe de grote kerk tenslotte toch is overgegaan, is mij niet gebleken. Schutjes zegt in zijn geschiedenis van het bisdom, dat er grote vreugde heerste onder de katholieken van Leende toen zij 28 september 1798 weder in hun eeuwenoude kerk de knie mochten buigen en het heilig sacrificie der Mis konden bijwonen. Uit een brief van pastoor van Gastel aan de vicaris van 8 januari 1801 blijkt wel dat men de kerk aan het herstellen is, maar het schuurkerkje schijnt toch nog wel in gebruik. De pastoor vraagt of het goed is dat hij van de f 400,-- waarover hij beschikt er 200 afdraagt aan de kerkmeesters en toezieners der grote kerk, want hij heeft ook nog geld nodig voor het onderhoud van zijn strooien kerkje en zijn woning. Krachtens art. 6 der additionele artikelen van de staatsregeling kan de overdracht toch wel in september 1798 hebben plaats gehad.