Een pijpaarden beeldje en anders bodemvonsten uit Leenderstrijp.

Heemkronijk jaar:1977, jaargang:16, nummer:1, blz.4 -8

EEN PIJPAARDEN BEELDJE EN ANDERE BODEMVANDSTEN  UITLEENDERSTRIJP

door: Drs. W.H.Th.Knippenberg

Op de plaats waar thans de boerderij staat van Jos Cardinaal, Strijperstraat 20, moet vroeger een ander gebouw hebben gestaan. Bij het bouwen van de nieuwe boerderij ín 1973 werden in de bodem op regelmatige afstanden sporen gevonden van grote donkergekleurde vierkante paalkuilen; het zijn aanduidingen van staande houten gebintstijlen van een vaarmalige schuur of boerderij.  Daar volgens verstrekte mededelingen tussen 1973 en 1821 (de oudste tot nu toe bekende gegevens) ter plaatse geen gebouw heelt gestaan, dateren de paalkuilen dus zeker van vóór 1821. Waarschijnlijk is aak een oude put, die op het erf werd gevonden, van dat gebouw afkomstig. Welke funktie dit gebouw heeft gehad en wie de eigenaar was is (nog) niet bekend.  Verder onderzoek lijkt gewenst, daar in enige kuilen op het erf talrijke scherven e.d. zijn gevonden, die minstens tot de 16e eeuw terugvoeren.

In de bodem onder de huidige boerderijj werden in 1973 o.a. gevonden: een afslag van vuursteen (prehistorische schrobber?), twee fragmenten van een tufstenen handmolen, en verscheidene scherven van Rijnlands steengoed en raadgebakken aardewerk k met bruin laadglazuur. Tot deze laatste groep behoren o.a. een steelpan met holle steel' waarin een houten handvat gestoken kon worden, drie papkommetjes, die alleen aan de binnenzijde bruin geglazuurd zijn (een ervan met twee oren), een geglazuurde potdeksel en fragmenten van een geglazuurde vergiet. '

Bij de grondwerkzaamheden vaar het inkuilen van mais werden na 1973 enige afvalkuilen ontdekt. Hierin lag o.a. een bijna gave drie-orenkan van grijs steengoed grotendeels met bruin glazuur overdekt; vreemd is dat de ronde bodem in de voet ontbreekt, zodat men bijna gaat denken aan een gebruik als trechter. Deze fraaie kan is onversierd maar vertoont in vorm en grootte veel overeenkomst met soortgelijke kannen uit Raeren bij Aken, uit de tweede helft van de 16e eeuw (Steinzeug, nr. 352-354).

Uit een afvalkuil kwam in 1975 een bijna volledig bewaarde konisch toelopende drinkkruik, met geprofileerde voet en mondrand en met een aangezet bandoor.  Deze kruik van steengoed met bruingrijs glazuur is 16 cm. hoog; de voet heeft een doorsnede van 10 cm, de mondrand van 7,5 cm. 0p de kruik staan in laag reliëf drie opgelegde halffiguren', drie vorsten met gezichten en profil.  Karel V , naar rechts kijkend,  is afgebeeld met twee kronen, de keten van aaneengeregen vuurslagen van de Orde van het Gulden Vlies rond de hals, en in zijn handen een wereldbol (de rijksappel) en een scepter. Links en rechts van hem zijn afgebeeld het Sint-Andreaskruis met afgeknotte balken, de vuurslag en een vlammende vuursteen; vuurslag en vuursteen behoren bij de Orde van ’t Gulden Vlies en zijn, evenals het schuinkruis symbolen ven het huis van Bourgondië. Naast Karel V en naar hem kijkend is een tweede gekroonde vorst afgebeeld, blijkbaar Philips II, de zoon van Karel V. Hij draagt geen baard, heeft om zijn hals de keten van de Orde van het Gulden Vlies en in zijn handen een scepter en een opgeheven zwaard. Rechts en links van hem bevinden zich een staande leeuw en een gekroonde dubbelkoppige adelaar. Toen Karel V in 1555-1556 afstand deed van zijn wereldmacht, werd deze verdeeld. Philips II (1556-1598) kreeg Spanje met de buiten-Europese koloniën, Napels, het graafschap Bourgondië, de Nederlanden (leeuw !) en alles wat Karel in Duitsland (adelaar) nog aan gezag had overgehouden. Van de derde vorst is slechts het onderste gedeelte bewaard gebleven. Hij draagt evenals Philips in zijn handen een scepter en een opgeheven zwaard; waarschijnlijk is het Ferdinand, de broer van Karel V, die in 1556 de keizertitel erfde.

Deze kruik lijkt, wat vorm en grootte betreft, op Keulse kruiken uit de 16e eeuw (Steinzeug nr. 305) en moet, gezien de afbeeldingen, wel gedateerd worden rond 1560. Aan de 16e eeuw herinnert ook een klein fragment, een medaillon van bruingeglazuurd steengoed met een masker, omgeven door vlammen; op halsranden van 16e-eeuwse kannen uit Raeren komen ook zulke maskers voor (Steinzeug nr. 364 en plaat IV). Tenslotte is ook een fragment gevonden van steengoed met eikebladeren; ook deze versiering komt voor op 16e-eeuws steengoed uit Keulen of Frechen bij Keulen (Steinzeug, p.10 en nr. 255-268). 

Overigens zijn in de afvalkuilen ook enige scherven gevonden van zwart- grijze ongeglazuurde en met de hand gevormde kogelpotten, die vanaf 1200 tot 1500 in gebruik waren als kookpotten. Deze scherven kunnen ouder zijn dan het steengoed, maar omdat nog geen voetjes of randen van dit aardewerk zijn gevonden, is een nadere datering niet mogelijk. Moeilijk te dateren is ook het roodbakkende aardewerk met bruin loodglazuur, dat evenals de kogelpotten en het steengoed tot het alledaagse gebruiksaardewerk behoorde. Het hardgebakken en met zoutglazuur bedekte steengoed uit Keulse en Rijnlandse pottenbakkerijen was uitermate geschikt voor kruiken en kannen en voorraadpotten; dit steengoed is zo hard dat men er zelfs met staal geen krassen op kan maken en het zoutglazuur, kenmerkend voor steengoed, is er zo ingebrand, dat de glazuurlaag nooit los kan laten. Het is begrijpelijk, dat dit sterke en glanzende en niet-poreuze steengoed in zeer grote hoeveelheden over de rivieren vanuit Keulen naar de Nederlanden werd vervoerd. Dit steengoed deugde echter niet voor de kachel. Voor kookpotten e.d. gebruikte men het zachtgebakken aardewerk van roodbakkende klei, dat poreus was en daarom aanvankelijk alleen aan de binnenzijde en later ook aan de buitenzijde voorzien werd van een laagje bruin loodglazuur. Dit aardewerk is in onze streken in gebruik geweest van 1600 tot 1900 in onnoemelijke aantallen, zodat het overal in oude woongebieden gevonden wordt.

Bekende pottenbakkerijen van dit aardewerk waren er te Bergen op Zoom, waar grote komforen, steelpannen en schotels, alles onversierd, werden gemaakt, en te Tegelen, waar eveneens steelpannen, vergieten, kruiken, kannen en schotels werden gefabriceerd (De Kleyn, p. 43 en 51). Meestal is al dit materiaal bedekt met bruin loodglazuur; groengeglazuurd aardewerk, dat bijvoorbeeld te Tegelen zeer weinig werd gebakken (De Kleyn, p. 42), zal eerder van Friese makelijk zijn. Te Leenderstrijp zijn nog geen borden of vuurtestjes of vloertegels of versierd aardewerk gevonden, die enige datering mogelijk maken. De enige versiering op een paar scherven is een aaneengesloten band van duimindrukken op de hals van bruingeglazuurde en groengeglazuurde schalen; dergelijke versieringen zijn ook gevonden te Heusden (thaans in museum gemeentehuis aldaar).

Aardewerk, dat zeker ouder is dan 1500 zoals het gele ongeglazuurde aardewerk met roodachtige strepen of penseelstreken van Pingsdorf bij Keulen en van Brunssum en Schinveld in Zuid-Limburg, is uit Leenderstrijp nog niet bekend, zodat voorlopig de bodemvondsten te plaatsen zijn tussen 1500 en 1800. Van de vele stukken verroest ijzer, o.a. een plat oud hoefijzer, die in de afvalkuilen lagen, is thans nog niet veel te zeggen.

Een zeer merkwaardige vondst is het beeldje van het staande Kind Jezus van witte pijpaarde; het staat op een hol hoekig ovaal voetstuk ( 8 x 7 cm.) en is met het voetstuk 23,5 cm. hoog. Dergelijke beeldjes werden in twee vormhelften gebakken, die met een laagje pijpaarde tegen elkaar gezet werden; de voegen zijn bijna altijd duidelijk zichtbaar. De "heiligenbakkers“ of "beeldedruckers" van de 15e en 16e eeuw werkten blijkbaar met vaak afgesleten vormen bij deze serie-artikelen; de beeldjes zien er meestal wat primitief uit.

Op de voorzijde van het te Leenderstrijp gevonden beeldje zijn op het voetstuk onder een parelrand drie rechthoekig ingedeelde vakken gedrukt, gevuld met onduidelijke rozetten en noppen; op de achterzijde zijn slechts twee dergelijke vakken ingedrukt. Beeldjes van het staande en naakte Kind Jezus zijn typische produkten van de laatmiddeleeuwse vroomheid en zij waren veel gezocht in de Nederlanden en in Duitsland. Beroemd zijn de notehouten beeldjes uit Mechelse ateliers van het einde van de 15e en het eerste kwart van de 16e eeuw. Deze houten beeldjes waren gepolychromeerd; het Kind maakt meestal met de rechterhand een zegenend gebaar en houdt in zijn linkerhand een granaatappel of een wereldbol met een kruis. Het krullend haar en de glimlach op het gezicht behoren bij deze lieve beeldjes (Leuven, 1971, p. 422-423, 426-432). Het is begrijpelijk dat men zulke devotiebeeldjes ook in pijpaarde ging namaken, om ze binnen ieders bereik te brengen. De heiligenbakkers te Utrecht, waar men op het terrein van een voormalige beeldjesindustrie honderden resten heeft teruggevonden, maakten zowel grote als kleine pijpaarden beeldjes (2 - 9 cm.; 18 - 26 cm.). Het Kind Jezus; staand en naakt, met zegenende rechterhand, een wereldbol met kruis in de linkerhand, en om de hals een kralensnoer waaraan een kruisje hangt, is bij deze serieprodukten een gewild artikel (Utrecht 1928, nr. 3516 - 3545); soms houdt het Kind in zijn rechterhond een duif tegen zijn borst (Utrecht 1928, nr. 3546 - 3561). Al deze beeldjes dateren uit de tweede helft van de 15° eeuw. Dergelijke beeldjes werden ook gemaakt in pijpaarde te Keulen, reeds in de 14e eeuw, en te Kampen in de 16e eeuw.

In de verzameling van het museum te Utrecht bevindt zich slechts één groot exemplaar van het Kind Jezus, met zegenende rechterhand en de wereldbol in de linkerhand, hoog 23,5 cm. uit de tweede helft van de 15e eeuw (Utrecht 1928; nr. 3516). Het beeldje Uit Leenderstrijp is even groot; daar echter de onderarmen ontbreken, is het niet zeker, dat zij dezelfde stand hadden als het Utrechtse beeldje, al is dit, gezien de vorm van de bovenarmen, wel waarschijnlijk. Op het beeldje zijn nog bruine verfsporen bewaard van een brede band om de hals, aan de voorzijde uitlopend in een punt, waarop een donkerbruin kruisje schijnt afgebeeld te zijn. Het lachend gezichtje, iets naar links geneigd; en de negen krulletjes op het voorhoofd komen ook voor bij fragmenten van beeldjes van het naakte staande Kind Jezus, die te Den Dungen in de bodem van het voormalige klooster op Eikendonk zijn gevonden; de grootste vergelijkbare stukken aldaar zijn echter van rood aardewerk en niet van witte pijpaarde zoals te Leenderstrijp. 

Het is nu verder wachten op nieuwe afvalkuilen. Dan blijft nog de vraag, wie die kuilen heeft gegraven en wie de eigenaar was van deze grond, die zo vele verrassingen in zich bergt.

Literatuur:

Gisela Reineking - Von Bock, Steinzeug, Kunstgewerbemuseum der Stadt Köln, Katalog Band IV, Köln 1971 (= Steinzeug; meer dan 900 afbeeldingen; uitstekend boek).

Verzameling H.J.E. van Beuningen "Verdraaid goed gedraaid", Museum Boymans - van Beuningen, Rotterdam 1973.

J.de Klein, volksaardewerk in Nederland (1600 – 1900), Zeist 1965 (= De Klein); vooral over over roodbakkend aardewerk met loodglazuur).

Aspecten van de laatgotiek in Brabant. Kataloog tentoonstelling Leuven 1971 (= Leuven 1971).

Centraal Museum Utrecht, Catalogus van het Historisch Museum der stad, 1928 (= Utrecht 1928).

De Eikendonk te Den Dungen (gestencild verslag van de opgravingen 1967 - 1971), 1972.

W..H. Th. Knippenberg, Pijpaarden beeldjes I - XI, in Brabants Heem 15, 1962 - 25, 1973.

Ga terug