Heemkronijk jaar:1977, jaargang:16, nummer:3, blz.51 -53
K W A L I T E I T V A N D E H U I Z E N I N G E L D R 0 P A A N H E T B E G I N V A N D E 1 9 e E E U W
door: Jean Coenen
Geldrop is, zoals U wel gemerkt zult hebben, arm aan historische gebouwen. Gewone huizen van de wevers of ambachtslui bestaan er vrijwel geen meer. We praten nu over het Geldrop zoals dat voor 1921 was, want de voormalige gemeente Zesgehuchten kent gelukkig wel nog enkele oude boerderijen.
In Oost-Brabant werden aan het begin van de negentiende eeuw voorbereidingen getroffen voor de invoering van het kadaster. De Fransen hadden al zeer veel verbeteringen aangebracht in het oude, uit de middeleeuwen stammende, dorpsbestuur. Keizer Napoleon had ook , graag gezien dat de grondbelasting beter geregeld zou worden. Tijdens het koninkrijk Holland onder koning Lodewijk Napoleon is men hier echter niet meer aan toegekomen. Zo rond 1825 constateren we diverse activiteiten in Oost-Brabant die in verband stonden met de invoering van het kadaster. De landerijen werden opnieuw gemeten, er werden verzamelkaarten gemaakt van de gemeenten etc. Pas in 1832 was men klaargekomen met dit werk. Van die tijd af kende Geldrop ook een goede administratie van de grondbelasting. Juist deze kadastrale gegevens zijn voor historisch onderzoek van groot belang omdat zij ons iets kunnen vertellen over de ouderdom van bepaalde gebouwen, wegen of landerijen. In feite vormen deze gegevens de basis voor elk onderzoek naar de periode vóór 1800.
In verband met de voorbereidingen voor het kadaster werd er in 1825 een onderverdeling gemaakt van de huizen in elk dorp, naar de kwaliteit van het huis. De criteria daarvoor waren overal verschillend. Zesgehuchten bijvoorbeeld kende slechts zes categorieën, waarvan er zelfs twee waren samengevoegd. Naast de opgave van de huizen treffen we ook een omschrijving aan van alle fabrieken in het dorp. De beschrijving van de watermolens en de bierbrouwerij zijn wel de moeite waard om even te vermelden. De waterkorenmolen van de baron van Vliermaal werd aangeduid als:
"Deese waterkoormolen is gelegen op de revier de Dommel bevind zig in een goede staat van onderhoud, van hout gebouwd lokaal hebbende twee paar steenen, deselve word met den watervolmolen en den waterrosoliemolen gezamentlijk verhuurd."
De watervolmolen werd omschreven als:
" de watervolmolen en waterrosoliemolen is in enen goeden staat van onderhoud in een houten lokaal, waarin de oliemolen, die zo wel door het water als door het paard in beweging gebragt. De volmolen is voorzien van twaalf stampers, d'oliemolen van een bank en twee heijen. Enkel werk met den waterkorenmolen gezamentlijk verhuurd."
De brouwerij van Willem van den Heuvel werd omschreven als:
"Deese brouwerij bevind zich in een kleen en slegten staat van onderhoud. Gebouw hebbende een ketel groot 22 vaten, 86 kannen een roer of beslag kuip groot 11 vaten 10 kannen benevens een koelbak en een klein vaatkeldertje zijnde in deese brouwerij geduurende den jaare 1829 gebrouwen ....vaten bier" .
We gaan nu over tot de kwaliteit van de huizen.
Klasse 1: Als voorbeeld werd gegeven het huis van J.G. van Deculeneer:
"Een in de kom der gemeente hecht en goed doortimmerd steenen gebouw of heerehuizing hebbende 3 benedenkamers en ruime keuken met zes wel ingerigten bovenkamers dewijl onder het geheel gebouw een kelder of pakhuis zig bevind".
Geldrop kende één huis van deze kwaliteit. Overigens was J.G.X. Deceuleneer een lakenfabrikant.
Klasse 2: Hier hebben we te maken met een huis van de rentenier J. Verhoeven uit Geldrop:
"een in goeden staat van onderhoud steenen huizingen hebbende twee ruime benedenkamers met een ruimekeuken, beneven drie bovenkamers en een groote dito kamer of overloop dienende voor pakhuis of bergplaats".
Deze beide klassen vormden de buitenklasse.
Vervolgens komen we aan tien soorten huizen van de gewone klasse. We geven de omschrijving en het aantal huizen.
Klasse 1: "Een in de kom der gemeente gelegen huizinge met vier benedenkamers, een ruime keuken in goeden staat van onderhoud waar in thans logement en tapperij gehouden wordt".
In Geldrop stonden twee huizen uit de eerste klasse.
Klasse 2: "Goede burger woonhuizen met vier à vijf zo groote als kleine vertrekken".
Het Geldropse dorp kende acht van dit soort huizen.
Klasse 3: " Goede burger woonhuizen doch van minder omvang en geriefelijkheid dan die der voorige klasse".
In het dorp lagen elf huizen van deze klasse.
Klasse 4: " Woonhuizen met drie à vier vertrekken bezonder geschikt voor nering doende lieden." Ook de neringdoenden woonden blijkbaar in het dorp. ( 16 huizen )
Klasse 5: " De gebouwen van deze klasse gelijken aan die der vorige klasse maar op eenen min voordelige stand geleegen".
Op Groot-Braakhuizen lagen twee van dit soort huizen. Geldrop kende er zestien.
Klasse 6: " Goede landbouwers ambachtslieden en kleine winkelierswooningen".
Braakhuizen vier, Geldrop eenentwintig.
Klasse 7: ‘Iets mindere kwaliteit’. Braakhuizen tien, Geldrop eenendertig.
Klasse 8: " Geringe landbouwers en dagloonerswooningen in kleine omvang en in geen goede staat van onderhoud".
Braakhuizen kende er 21, in Geldrop lagen ze verspreid over het hele dorp.
Klasse 9: " Slegten woonhuizen, meerendeels slegts gedeelte van steen, door geringe handwerklieden bewoond".
Het is typerend voor het gehucht Braakhuizen en enkele straten in het dorp dat zij grotendeels bestonden uit dit soort huizen. Dit verklaart ten dele waarom er nog zo weinig oude gebouwen bestaan. Uiteraard mogen we sloopwoede van deze eeuw niet vrijspreken. Het is nog opvallender dat 1/3 van Groot en Klein Braakhuizen bestond uit huizen, die tot klasse 10 behoorden. Deze werden kortweg omschreven als "hutten". Gezien de beschrijving van klasse 9 kan dit niet veel zijn geweest. Voor Zesgehuchten werden de hutten omschreven als "hutten van leem veelal slechts Gene deur en venster hebbende". Een groot deel van de Langstraat en vooral de Heggestraat bevatte dit soort huizen. We mogen aannemen dat hier de dagloners woonden die de arbeidskrachten waren in de, in die tijd opkomende, Geldropse textielindustrieën. Een belangrijke factor voor de opkomst van de industrie is namelijk de arbeidskracht. Het blijkt dat diverse fabrikanten huizen bezaten in de klassen 8-10. Deze verhuurden zij klaarblijkelijk aan hun werknemers.
Wat is nu het beeld van Geldrop dat wij uit deze gegevens kunnen halen?
Braakhuizen, het landbouwgebied van Geldrop, bevatte zeer slechte armoedige huizen, die terecht werden aangeduid als hutten. Een arbeider die niet eens zo'n hut bezat, mogen we daarom ook aanduiden als een arme man. De huizen in Geldrop waren over het algemeen iets beter. Daar woonden de werklieden. Vele wevers werkten in die tijd nog thuis. Zij hadden vaak een eigen huis. Dit soort wevershuizen met een grote weefkamer stonden tot voor kort nog in Geldrop. Als we ze vergelijken met de beschrijving hierboven, moeten ze behoord hebben tot de klassen 4 à 5.
Het "groot" van Geldrop woonde op de Heuvel of nabij de kerk. Aan de hand van de verzamelkaart van 1828 zouden we zelfs een verdeling kunnen maken van het Geldrop uit die jaren naar de kwaliteit van de huizen. Hieruit zouden we kunnen concluderen welke de goede straten waren in Geldrop. Dit beeld van Geldrop zal waarschijnlijk niet ver afwijken van het beeld zoals dat in de "Raadhuisklanken" ( het informatieblad van de gemeente Geldrop ) werd geschetst over de 14e eeuw. Diverse straten blijven gelijk. De huizen waren natuurlijk anders van vorm, maar de stand van de straten zal niet sterk afwijken. Er zal waarschijnlijk alleen een verschil zijn met de Wiel- en Molenstraat, die m.i. in die dagen beter stonden aangeschreven.
Kortom, het Geldrop van 1825, zou in onze ogen erg armoedig aandoen.