Heemkronijk jaar:1978, jaargang:17, nummer:1, blz.4 -7
E E N R U M O E R I G E V E R K O O P V A N B O M E N T E N B E H O E V E V A N D E B O U W V A L L I G E K E R K V A N G E L D R O P.
door: Jean Coenen
Het 17e eeuwse Geldrop was niet zo groot. In het dorp lagen zo‘n honderd woningen. Een klein groepje van negen huizen lag nabij de kerk. Daar lag in 1697, het jaar waar wij het nu over gaan hebben, de herberg "de Croon", die gedreven werd door Frans Dircx Vlas en verder woonden er enkele aanzienlijke families zoals Van Rijsingen, Heuvelmans, Van Son, Van Leeuwen, Serumva en Van den Heuvel.
Temidden van deze huizen lag de aloude kerk van Geldrop. Sedert 1648 werd deze kerk bediend door een predikant, ten behoeve van een zeer kleine protestantse gemeenschap. Het kerkgebouw werd onderhouden door twee kerkmeesters, die ook de gelden beheerden. Deze kerkmeesters konden wegens een gebrek aan protestanten zelfs katholiek zijn.
In 1697 waren de voornaamste protestanten: predikant Theodorus van den Broeck, sekretaris Walteri en de koster/schoolmeester, welke laatste geen ambt in het Corpus van Geldrop, waartoe de kerkmeesters ook behoorden, mocht uitoefenen.
De protestantse gemeente had in 1648 een eeuwenoude kerk overgenomen. Deze was reeds sterk vervallen. Het was de taak van de kerkmeesters haar voor instorten te behoeden. In 1688 leenden de kerkmeesters Aert Matthijs Booms en Arien Frans Bogers het bedrag van f. 100,- van Perijneken Gerits. Zij verklaarden toen:
"Alsoo de kercke van Geldrop groote reparatie was onderworpen ende ser vervallen was soo dat de kerckmeesteren geen raet wetende uijtte de kerckerenten deselve te connen opmaecken ofte repareren."
Toch was dit niet voldoende want in 1692 werd verklaard:
"De kerk van Geldrop is sedert 1670 ter oorsaecke van geduirige oorlogen, als door overstierige winden ende orcanen soodanigh van alle zijden vervallen en afgeworpen, dat te vreesen staat deselve wel geheel mogt ter inder storten."
De protestantse gemeente was financieel niet in staat om hier iets aan te doen. Zij deden daarom voortdurend een beroep op de Commanderie van Gemert, die vóór 1648 het patronaatsrecht over de Geldropse kerk bezat (in feite ook na 1648), om de kerk te laten opknappen. Uiteindelijk hadden de protestanten de kerk van hen ontnomen, zodat we kunnen begrijpen dat de commandeur zo‘n verzoek in eerste instantie terzijde legde.
Toch moest er iets gebeuren. De kerk zou men met andere middelen moeten restaureren.
In 1697 meenden de kerkmeesters Aert Matthijs Booms en Arien Frans Bogers een nieuw middel te hebben gevonden. Binnen de muur van het kerkhof, dat rondom de kerk lag, stonden grote eikebomen. Zij zouden de bomen rondom de kerk laten omhakken, nadat deze bij opbod waren verkocht. De bomen werden dus niet vóór de verkoping omgehakt. Overal in het dorp verschenen aanplakbiljetten, die de openbare verkoping aankondigden. Uit diverse dorpen kwamen timmerlieden naar Geldrop om daar goed hout te kopen. Diezelfde dag, 2 april 1697, kwamen ook diverse Geldroppenaren naar de verkoping, die niet van plan waren om daar hout te kopen. Wat er toen gebeurde vertelden twee kandidaat- kopers uit Woensel, namens de kerkmeesters van Geldrop:
"Dat sij op dijnsdagh geweest sijnde den tweeden deser maent April 1697 sijn gegaen naer Geldrop omme aldaer te coopen eenige eijcken bommen staende op den kerckhoff aldaer hebbende bij die occasie gesien dat veel mannen vrouwe en kinderen te samen rotten slaende op ketels maecken de groot rumoer inthimiderende de lieffhebber ofte copers der boome om die te coopen, met veele drijgende ende affschrickende woorden, ende want de deponenten des niettegenstaande eenige boomen waeren coopende vielen de samen gerotte lieden des te heviger uijt met dese ofte diergelijcke woorden gij lieden denoterende daer mede de coopers en sult de coragie niet hebben om die om te houden veel min thuijs te brengen."
Al met al veel herrie om enkele bomen en dat in een tijd waarin milieugroepen nog niet bestonden. Het zal ook duidelijk zijn dat het ook niet zo zeer om de bomen zelf ging. Zelfs de schepenen van Geldrop stonden aan de zijde van de opstandige inwoners. Dit is heel bijzonder, omdat de schepenen bij eed moesten verklaren de protestanten te beschermen tegenover de katholieken. Blijkbaar was deze aktie van de katholieken niet van godsdienstige aard. In het raadhuis van Geldrop werd op 14 juni 1697 een vergadering over deze kwestie gehouden. Daaruit bleek wat de reden van deze aktie was. De kerkmeesters hadden niet het recht om de bomen op het kerkhof te verkopen, want deze waren niet van de kerk maar van de gemeente. Voor de kerkmeesters leverde de verkoop achteraf dan ook niets op dan een ruzie.
Het probleem van de bouwvallige kerk bleef. Dit blijkt uit een verklaring van 1704:
"Dat onse parochiekercke alhier tot Geldrop door outhijt ende storm van wint soodanigh aen glasen, dack ende muren is vervallen ende ontrampeneert datt men daer inne voor geen regen, hagell, sneeu off onweer is bevrijt off droogh can sitten."
Het blijkt dat in de tussenliggende periode toch een en ander is gerepareerd door de commandeur van Gemert. In 1704 vond er weer een hoognodige reparatie plaats. Het konflikt rondom de bomen is dus een fase uit de lijdensweg van de Geldropse kerk, die vanaf 1511 tot het einde van de 19e eeuw op instorten heeft gestaan en gedeeltelijk instortte gedurende die periode.
Bronvermelding:
Rijksarchief Noord-Brabant. Archief van de commanderie Gemert,
Geldrop. No. R 186 pak 2 no. 42 d.d. 14 juni 1697 en no. 47a d.d. 1692.
Gemeentearchief Eindhoven. Notarieel archief. N 1243, 10 opril 1697 verklaring van inwoners van Woensel en 8 juni 1697 verklaring van inwoners van Tongelre.
Gemeentearchief Geldrop. Rechterlijk archief. Geldrop R 41 16 september 1688 fol 11v/12, eventueel ook fol. 83 maart 1693.
Geldrop R 42 14 juni 1697 fol. 47v/48
Geldrop R 42 29 september 1703 fol. 110/v
Geldrop R 42 7 maart 1704 fol. 124/v
Verpondingsboeken over de jaren 1690 en 1700. .