Heemkronijk jaar:1978, jaargang:17, nummer:2, blz.32 -36
D E F R A N C I S C A N E R S T A T I E T E G E L D R O P
door: Jean Coenen
Indien men iets wil weten over de kerkelijke geschiedenis van Geldrop, dan dient men eerst een van de naslagwerken over het bisdom te raadplegen. Over de parochie Geldrop in de tweede helft van de 17e eeuw treffen we bij Schutjes de volgende aantekening aan;
"Zoo goed mogelijk werd in dien verdrukkings tijd het heil der zielen behartigd en zoodra de pastoor veiligheidshalve in 1662 zich te Handel vestigde, hebben de paters-minderbroeders te Geldrop goede diensten bewezen. Ter sluik moest dit alles geschieden, tot dat de inval der Franschen (1672) meer toegevendheid aanbragt. Men opende op het kasteel weldra eene schuurkerk, die na eenige verbetering tot het jaar 1823 bij de katholieken in gebruik bleef."
In de lijst van pastoors treffen we bij hem een viertal minderbroeders aan van ca. 1665 tot 1710.
Verder komen we niet, evenmin blijkt bij Schutjes uit welk klooster deze minderbroeders kwamen. Doel van dit artikel is om deze leemte iets op te vullen.
D e s c h u i l k e r k t e H e u g t e n.
Een eerste onderzoek in het "Monasticon Batavum" brengt ons iets verder inzake de vroegste periode van de bediening der minderbroeders in de Geldropse parochie. Zoals bekend mag worden verondersteld, was in 1648 bij de Vrede van Munster bepaald dat de katholieke godsdienst was verboden en dat de kerken werden toegewezen aan de protestanten. De parochie Geldrop zat dus sedert 1648 zonder kerk. De pastoor van Geldrop, Hendrik de Bije bleef echter in Geldrop, temeer daar het Geldropse patronaatsrecht toebehoorde aan de landcommanderie van Aldenbiezen (B) en werd uitgeoefend door de commanderie van Gemert. Gemert was namelijk na 1648 omstreden gebied.
Toen pastoor De Bije in 1657 stierf kwam het Geldropse personaat vakant. In 1661 werd echter Joannes Aldenhuijsen uit Gemert tot pastoor aangesteld, maar deze verbleef, zoals veel van zijn voorgangers, te Gemert, alwaar hij rector van de kapel van Handel was. In naam bleef hij pastoor van Geldrop tot zijn dood in 1695. Uit deze tijd dateert ook de processie naar Handel. Toch werd niet Handel de nieuwe bedeplaats voor de Geldropse parochianen. De oudste schuurkerk in de Peel aan de Bolderdijck was de plaats waar de Geldroppenaren naar toe trokken. In het boek over de grenskapellen van pater Domien de Jong troffen we een vertaling aan uit het Weerter memorieboek over deze oude bedeplaats, welke we hier volledigheidshalve laten volgen:
"In mei van dit jaar 1649 zijn er door de Staten van Holland en door die van de Verenigde Nederlanden schrikkelijke plakkaten uitgevaardigd tegen de geestelijken ook tegen die personen die hen binnen het gebied der Staten gastvrij zouden opnemen, hun goddelijke diensten bijwonen, enz. Vandaar is het gebeurd dat de geestelijken zich niet meer in de meierij (van ‘s-Hertogenbosch) durfden te vertonen en nog veel minder daar de mis waagden te lezen. Daarom zijn wij, de minderbroeders van Weert, als eerste van allen ertoe overgegaan de inwoners van Someren, Asten, Lierop, Mierlo, Heeze, Sterksel, Leende, Maarheeze en andere omliggende dorpen voor de eerste keer op Bolderdijck bijeen te roepen met Pinksteren 1649. Daar ter plaatse hebben we op zon- en feestdagen de mis gelezen en gepreekt tot meerdere keren per dag toe. Later hebben we een klein kapelletje opgericht om tenminste de heilige mis binnen te kunnen lezen, en eindelijk is aan genoemde kapel een vrij lang afdak of open schuur bevestigd om de samengekomen gelovigen des winters en bij slecht weer tegen regen, sneeuw en andere weersgesteldheden te kunnen beschermen. Heel vaak kwamen daar 1000 en soms wel 2000 katholieken samen. Later hebben de inwoners van Deurne, Maarheeze, Leende, en Heeze zich van eenzelfde plaats voorzien buiten het gebied van de meierij van ‘s-Hertogenbosch tot groter gemak van hun inwoners. Die van Someren en Lierop blijven met grote ijver naar de Bolderdijck komen gelijk men dat kan waarnemen tot op heden de dag waarop ik dit schrijf, zijnde de 17e augustus 1651."
In 1651 hadden de inwoners van Heeze, Leende, Geldrop, Tongelre, Nuenen, Maarheeze en Sterksel een grenskapel gebouwd in de omgeving van de Grashut op Weerter grondgebied. Dit is de kerk, die we bij Poell aantreffen, als zijnde gebouwd in 1654. Gezien de tekst van het Weerter memorieboek is een datering van 1651 aannemelijker. De kapel werd meestal onder Heugten gerekend, hoewel zij op de grens met Weert lag. Momenteel treffen we daar het grenskerkmonument aan, dat gebouwd werd op de fundamenten van de oude schuurkerk, die tijdens een opgraving werden blootgelegd.
D e e e r s t e m i n d e r b r o e d e r t e G e l d r o p.
Zoals inmiddels duidelijk zal zijn werden de diensten verzorgd door de Franciscaner minderbroeders uit Weert. Volgens David de Kok oefenden de minderbroeders de zielzorg uit in 58 dorpen. De bron van deze bewering troffen we in een artikel van pater Lisens aan: Verslag over de Statiën der minderbroeders van de Nederduitse provincie 1653: "E conventu Werthensi tres sacerdotes dominicis et festis serviunt quiquaginta octo pagis, suis pastoribus destitutis".
Zo rond 1660 verlieten de Geldroppenaren de grenskapel bij Weert en bleven voortaan in hun eigen parochie alwaar zij werden bediend door de franciscaan Franciscus van Eijnatten. We weten niet veel over hem. Hij stierf te Geldrop op 10 september 1670. Volgens het Weerter necrologium was hij diverse jaren in Geldrop een goed pastoor geweest.
Hoe stond de Duitse orde nu tegenover deze minderbroeders? in feite was er niet veel veranderd, want in het verleden woonde de persoon (= pastoor) van Geldrop ook niet in zijn parochie. Deze liet het geestelijk ambt vervullen door een deservitor (= plaatsvervanger). Bij de opvolger van Van Eijnatten zien we duidelijk dat deze zich beschouwde als deservitor, maar toch waren bij hem enkele gevoelens dat hij door Gemert niet als zodanig werd erkend. Hij liet zich terloops daarover uit in een persoonlijke brief inzake de tienden van Geldrop.
P a t e r P e t e r G r i e t e n.
De periode na Van Eijnatten bleef zeer moeilijk. Pater Grieten durfde zelfs in het doopboek zijn naam niet te vermelden. Een enkele keer treffen we aldaar de initialen F.P.G. aan (= Frater Petrus Grieten). Schutjes vermeldde hem pas in het jaar 1705. Hij was echter al veel eerder pastoor te Geldrop. Bij David de Kok zien we hem over de jaren 1671-1673 vermeld als leider van de broederschappen van de Rozenkrans en van het koordje van St. Franciscus. In een opsomming van missionarissen in het archief van de Oud-Bisschoppelijke Clerezie treffen we Peter Grieten te Geldrop aan op 29 mei 1672. We vinden hem aldaar eveneens vermeld in 1677. Ook in een brief van pater Aegidius de Glabbais aan Petrus Codde, de bij Rogier zo vaak vermeldde apostolisch vicaris, van 29 juli 1692, zien we als missionaris te Geldrop Petrus Grieten. Eveneens werd in die brief melding gemaakt van Petrus Bolle, missionaris te Heeze. Ook uit een geheel andere bron vernemen we iets over de aktiviteiten van pater Grieten. In 1687 was te Geldrop geboren als dochter van juffrouw Tita de Hornes: Maria Joseph Anibal alias Mortella. Zij was ondergestopt bij de hoevenaar van het kasteel en deze moest met haar verdwijnen. Vele jaren later keerde zij terug en eiste haar rechten op, daarom werd door pastoor Henricus Bardoull in 1730 verklaard dat zij te Geldrop op 27 februari 1687 door pater Peeter Grieten "van het order van de minderbroeders" was gedoopt.
Eveneens werden diens opvolgers vermeld. Veel horen we aanvankelijk niet over pater Grieten, de reden vinden we in het necrologium waarin werd verklaard dat hij vele malen in gevaar is geweest vanwege kettervervolgingen in de Meierij van 's-Hertogenbosch. Hij bleef ondanks dat pastoor en werd zelfs jubilaris in de orde. In de rekeningen van de kerk treffen we jaarlijks betalingen van f 200,-. Mogelijk was dit zijn salaris. Toen in 1695 pastoor Aldenhuijsen stierf werd deze opgevolgd door Everard Cilles, die ook rector van Handel was en die zijn ambt te Geldrop liet uitoefenen door Peter Grieten. Pater Grieten stierf te Geldrop op 2 mei 1708. Zij opvolger Eustachius Verbeeck stierf reeds op 30 maart 1710 te Geldrop. Hij was voor hij in Geldrop kwam vele jaren lector in de theologie geweest. Pastoor Bardoull noemde hem ook. In 1710 verscheen er een in Geldrop verblijvende Duits-ordens priester namelijk Wilhelmus Thijssen uit Epen. De uitoefening van het missiewerk door de Franciscanen was voor Geldrop daarmee beëindigd. In 1709 en 1710 treffen we wel nog een pater Henricus Effelt te Geldrop aan, maar hem mogen we als laatste beschouwen.
V a n H o r n e e n d e m i n d e r b r o e d e r s.
Het jaar 1710 mogen we beschouwen als het einde van de missiestatie te Geldrop. In feite speelde deze periode zich af tijdens de vervolgingen. Toch kende Geldrop een schuurkerk en wel op het kasteelterrein. De heer van Geldrop was zelf namelijk ook katholiek. De Van Hornes woonden echter te Mechelen. Zij hadden een bijzondere band met het minderbroedersklooster te Weert, niet alleen omdat de stichter een Van Horne was. In 1667 nam vrouwe Maria Monincx, de vrouw van Werm en weduwe van jonker Henrick van Horne, de broer van de heer van Geldrop in haar testament de volgende bepaling op: "ende hare licham eerlijck naer haren staedt begraven te worden inde kercke des convents der paters van de minderbroeders buijten de stadt Weerdt".
R o n d t r e k k e n d e m i n d e r b r o e d e r s.
Na 1710 moet Geldrop regelmatig bezocht zijn door Franciscanen. We horen daar vrij weinig van, omdat zij zich moesten verbergen. Op 7 juli 1735 werd te Geldrop gearresteerd Didacus Constans “minnebroeder van ‘t convent tot Weert" ten huize van Nicolaes Goossens. Hij was gekleed in een blauwe kiel en vorderde aalmoezen, hetgeen bij plakkaat van 14 april 1649 verboden was. Die zelfde dag legden de weduwe Aart van Leeuwen en Jan haar zoon een verklaring over deze man af. Didacus Constans was in het klooster te weert bierbrouwer. Hij was door het klooster uitgezonden met allerhande religieuse artikelen. Verkleed als een boer met een zak op zijn rug was hij zo ook aangekomen bij de weduwe Van Leeuwen. In de zak werden onder andere de volgende voorwerpen aangetroffen: "cleijne boekjes en kussentjes, soogenaemde paternosters en beeltjens". Hij werd gevangen gezet om vervolgende verhoord te worden.
Enkele maanden later verscheen er wederom een minderbroeder uit Weert in Geldrop: Godefridus van Dijk.
D e m o o r d o p G o d e f r i d u s v a n D i j k.
Op 4 november 1735 verscheen Godefridus in Geldrop en klopte aan bij het huis van de weduwe Hendrik van Rijsingen. Haar zoon Antonij deed open en liet hem binnen. Antonij had net een boterham gesneden en had het mes nog in de hand. Volgens de verklaring van Godefridus van Dijk gebeurde er toen het volgende: "ende dat hij pasient alsdoen bekomen heeft een steek ontrent een handt breed boven de navel van sijn buijk, zonder dat hij konde seggen of gemelde Antonij van Rijsinge hem die wonde hadde toegebragt dan of het door duijvelskunst was geschiedt". Direkt wordt de drossaard erbij gehaald en de dokter, die hem nog levend aantroffen. Antonij van Rijsingen vluchtte met behulp van Evert Janse Smits, die op Hulst woonde, en die later verklaarde dat hij van Antonij in de herberg de Puth op drie uur afstand van Mechelen had afscheid genomen. Diezelfde dag nog stierf Godefridus van Dijk en op 5 november 1735 vond een onderzoek plaats door de doktoren. Op 7 november 1735 kwam het dorpsbestuur bijeen. Zoals verklaard werd begon "het dode lighaem te ruijken" en er moest nu besloten worden of en waar hij begraven zou worden. Uiteindelijk werd besloten hem maar zo snel mogelijk te begraven. In het begraafregister werd de volgende dag geschreven: “8 november 1735 Goedevridus van Dijck uijt het klooster van Weert doot gesteken". Het zal niemand verwonderen dat hiermee de bemoeienissen van de Franciscanen met Geldrop ophielden.
C o n c l u s i e.
In tegenstelling tot de datering van David de Kok, die in het "Monasticon Batavum" sprak over een Franciscanerstatie te Geldrop van 1660/65 - 1730 zouden we liever willen spreken over een Statie van 1660 - 1710, waarbij dient te worden opgemerkt dat Geldrop nog tot 1735 werd bezocht door rondtrekkende vermomde Franciscanen.
Literatuur:
Rogier, J.L. Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de zestiende en zeventiende eeuw. Amsterdam/Brussel,1964
Jong, Dom.de Grenskapellen voor de Katholieke inwoners der Generaliteitslanden. Tilburg, 1963.
Schoengen, M. Monasticon Batavum. Deel I. De Franciscaansche orden. Amsterdam, 1941.
Kok, D. de Monasticon Batavum. Deel I supplement. Amsterdam, 1942.
Bruggeman, J. Inventaris van de archieven bij het metropolitaan kapittel van Utrecht van de Roomsch Katholieke kerk der 0ud- Bisschoppelijke Clerezie. ‘s-Gravenhage, 1928.
Poell, G.M. Beschrijving van het hertogdom Limburg. Weert, 1851.
Schutjes, L. Geschieden is van het bisdom 's-Hertogenbosch. Deel I-V. St. Michielsgestel, 1870-1876.
Beermann, V. Stad en Meierij van ‘s-Hertogenbosch van 1648-1672. Helmond, 1946.
Archivum Franciscanum Historicum. 1935.
Neerlandia Seraphica, 1929, 1934, 1935.
St. Franciscus, 1909.
De Godsdienstvriend, 1859.
Bronnen:
R.A.Noord-Brabant: Archief commanderie Gemert. Geldrop R 186.
Rechterlijk archief Geldrop R 10 d.d. 1-09-1735
R 39; fol.106-110; 06.07.1667. R 60; 24..04.1724.
R 60; fol. 143v-144v; 17.11.1730. R 61; fol.25-28;
4/7.07.1735. R 61; fol.35-38v; 5/19.11.1735.
Geldrop D.T.B. 25 08.11.1735; idem D.T.B. 3; 1670.
Gemeentearchief Geldrop: Kerkarchief no. 2 alsmede Oud administratief archief Geldrop 340, 07.11.1735. Bronnenuitgave van het necrologium van Weert. Liber Recommendatus.