Heemkronijk jaar:1979, jaargang:18, nummer:4, blz.117 -121
EEN NIEUW BOEK OVER DE MAKERS VAN GELDROPS ORGEL
door: W. van Leeuwen
Frans Jespers, Ad van Sleuwen, Tot roem van zijn makers.
Een studie over J.J. Vollebreg en Zoon Meester Orgelmakers te ‘s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch 1978.
Er komt steeds meer belangstelling voor Brabantse orgels. Dr. M. Vente's in 1963 verschenen "Die Brabanter Orgel" behandelde vooral de orgelbouw in de 15e, 16e en 17e eeuw toen in België en Nederland enkele Brabantse orgelmakers domineerden.
Na 1648 en in de achttiende eeuw werden weinig orgels gebouwd. In de negentiende eeuw begon een opleving toen de opluistering van de ere- dienst in de nieuw gebouwde en herstelde kerken om grote instrumenten vroeg. Een blad als "de Godsdienstvriend", dat vooral onder de geestelijkheid werd verspreid, geeft veel berichten over ingebruikname van nieuwe orgels, berichten die vaak overgaan in onverbloemde aanprijzingen van bepaalde orgelmakers.
In eerdere publicaties van de auteurs Van "Tot roem van zijn makers" - "Brabants Orgelbezit" en "De Orgelmakers van Hirtum" - is vooral aan de grote groep negentiende-eeuwse instrumenten aandacht besteed. Hier- door hebben we een beter beeld gekregen van ons orgelbezit. Nog niet zo lang geleden werden alleen de grote zeventiende- en achttiende eeuwse instrumenten onder de aandacht van het grote publiek gebracht. De meer recente instrumenten zijn echter veruit in de meer-derheid en lopen meer gevaar te verdwijnen door verwaarlozing van het instrument of verdwijning van de kerk waarin ze geplaatst zijn. Zo verdween het mooie orgel in het klooster Santa Maria te Oudenbosch dat door Graindorge in 1827 vervaardigd was. Het orgel van de Bossche St. Pieter werd gered door overplaatsing naar Oirschot. Het voort-bestaan van het Smitsorgel (1903-1905) van de Tilburgse Goirke-kerk heeft lang aan een zijden draad gehangen en in Den Dungen wil men een soortgelijk instrument van Smits met een onopvallend neogotisch front vervangen door een reconstructie van een ouder instrument uit het Groot-Seminarie te Haaren.
Om dergelijke gebeurtenissen zoveel mogelijk te voorkomen is het goed dat we door publicaties steeds meer weten van de meer recente orgel-cultuur. Het boek van Jespers en Van Sleuwen is in dit opzicht belangrijk: het is in een zeer fraaie vormgeving uitgegeven door de sectie Muziek van het Provinciaal Genootschap.
De orgelmakers Vollebregt en Zoon waren tot dusver slechts in kleine kring bekend, hoewel hun orgels zeer de moeite waard zijn.
Johannes Vollebregt werd in 1793 in Maassluis geboren, kan het orgel- maken o.a. van zijn vader geleerd hebben en vertrok in 1845 met zijn in 1825 geboren zoon Jacobus naar Heusden. Nog in hetzelfde jaar verhuis- de de familie naar Waalwijk, vanaf 1861 woonde men in Vught en sinds 1866 in 's-Hertogenbosch.
Na ongeveer 1865 staat de firma bekend als J.J. Vollebregt en Zoon.
Na de dood van Johannes in 1872 houdt Jacobus het bedrijf in gang: hij bouwt echter geen nieuwe instrumenten meer maar beperkt zich tot onderhoud van orgels rondom 's-Hertogenbosch. Bij zijn dood in 1888 hield het bedrijf op.
De Brabantse orgelcultuur wordt beknopt geschetst. In het Brabantse ontstond een zeer gevarieerd orgellandschap doordat er orgelmakers werkten uit België (Delhaye, De Volder, Graindorge, Loret, Schijven), Duitsland (Ibach, Walcker, Rettlar), Limburg (Franssen, Vermeulen-Van Dinter), Gelderland (Gradussen) en natuurlijk uit Brabant (Smits, Van Hirtum, Van Eysdonk-Van Nistelrooy, Derksen van Angeren, Rogier, Van der Aa). De orgels van Vollebregt nemen in dit orgellandschap een belangrijke plaats in.
De werkwijze van Johannes krijgt reliëf doordat de orgelcultuur in Zuid Holland en Noord-Brabant wordt geschetst en veel aandacht wordt besteed aan zijn bouwtechniek (o.a. windvoorziening, klaviatuur, windladen, pijpen). Ook aan de orgelkassen en hun stijl wordt aandacht besteed. De vormgeving daarvan wisselt sterk in tegenstelling tot de kassen van hun collega Van Hirtum. Deze hebben een geheel eigen karakter omdat deze ze vrijwel alle zelf vervaardigde. Vollebregt bouwt vooral na 1852 een aantal kassen zelf in eenvoudige trant. De overige zijn ofwel in een weelderige neobarokke stijl die aansluit bij de Brabantse beeldhouwkunst in de eerste helft van de negentiende eeuw (Gemonde, Best, Kaatsheuvel), ofwel in neogotische trant gebouwd (Warmond, Ouderkerk).
De enige tekening die van Vollebregt bekend is, een onuitgevoerd orgel- ontwerp voor de Hervormde Kerk te Middelharnis, toont eveneens een neobarokke trant. De tekentrant van deze tekening komt naar mijn mening echter sterk overeen met een reeks orgelontwerpen in de collectie van de Bossche beeldhouwersfirma Goossens en moet misschien ook wel aan Goossens worden toegeschreven. Misschien zijn een aantal van de in het boek afgebeelde kassen ook wel door Goossens vervaardigd. De neogotische kassen van Warmond en Noordwijkerhout zouden in dit produktieve atelier kunnen zijn vervaardigd en de neo-barokke (reeds lang gesloopte) kas van Berlicum doet sterk denken aan een ander ontwerp in de collectie Goossens waarvan de plaats niet aangegeven is.
Het hoofdwerk van Vollebregt is het fraaie, relatief gaaf bewaarde, orgel van de Bossche St. Cathrien waarvan het volledige contract in een bijlage is toegevoegd, wat de documentaire waarde van het boek zeer vergroot, hoewel veel van de technische gegevens natuurlijk vooral voor specialis- ten interessant zijn.
Het boek biedt een volledig overzicht van het werk van de Vollebregten en is toch voor leken uitstekend leesbaar, met name omdat elk orgel is afgebeeld en ook de werkwijze van de firma met veel technische opnamen wordt verduidelijkt.
Om een beeld te geven van de inhoud van het werk ga ik nu in het kort in op de geschiedenis van het orgel van de Geldropse Brigidakerk, een sterk gewijzigd instrument, dat exemplarisch is voor de belevenissen van veel Brabantse orgels die door wijzigingen en aanpassingen aan een veranderde muziekpraktijk hun oorspronkelijke karakter maar niet hun waarde hebben verloren (zie pag. 106-109 bij Jespers en Van Sleuwen).
De in 1798 gerestitueerde maar pas in 1823 weer betrokken Brigidakerk kreeg in augustus 1849 een nieuw orgel, uitgevoerd voor f 3.200,- volgens een in januari van dat jaar gesloten contract tussen pastoor J. van Beek en Joh. Vollebregt. De kas was hierbij niet inbegrepen maar werd door een beeldhouwer vervaardigd. Misschien was dit Buijssen uit Boxmeer, bij wie in 1855 door het kerkbestuur ornamenten voor de kas werden aangeschaft. De kas kostte in totaal f 1.900,-, maar kan naar mijn mening ook door een plaatselijke schrijnwerker vervaardigd zijn. Een dergelijke werkwijze, waarbij een timmerman de kas maakt en een beeldhouwer het ornament, kwam in de vorige eeuw meer voor. Jespers en Van Sleuwen noemen een dergelijke werkwijze bij het orgel van de Bossche St. Catharina.
P.W. Hoenselaars maakte daar de kas en het oksaal terwijl het ornament door F.J.R. Donkers werd gemaakt. De tekening van dit orgel, ten tijde van de publicatie van dit boek nog niet bekend, bevindt zich in de al genoemde collectie Goossens in het Noordbrabants Museum te 's-Hertogenbosch.
Het instrument bleef echter niet onveranderd. De Trompet voldeed niet en werd in 1864 door Franssen uit Horst vervangen door een nieuwe. Deze leverde in 1867 ook een nieuwe blaasbalg en in 1871 werkte Gra- dussen nog aan het instrument.
Toen in 1887 de kerk gesloopt werd demonteerde men het orgel. Van de oude kerk zou de toren in de nieuwe opgenomen worden, zoals een tekening van de architect Weber - nu in het Prentenkabinet van het Provinciaal Genootschap - toont. De toren stortte echter een jaar later in.
In 1894 werd het orgel naar de in 1891 geconsacreerde nieuwe kerk overgebracht door Smits die voor f 1.930,- ook nog een nieuw mechaniek en een vrij pedaal leverde. Twee jaar later leverde de beeldhouwer Custers uit Eindhoven een nieuwe kas. In deze kas staat het orgel ook nu nog in twee delen opgesteld, links en rechts van het grote roosraam in de westgevel van de kerk.
Deze opstelling lijkt sterk op die van het nieuwe Smitsorgel in de Goirke-kerk in Tilburg. In beide gevallen wordt het westraam overhuifd door een houten, in de kas opgenomen, boog.
De kas van Custers is gehouden in de stijl der kerk, de laat-romaanse overgangsstijl van Keulen en het Rijnland. Linker- en rechterkas zijn symetrisch en vertonen vlakke pijpenvelden met rondbogen. De stijlen ertussen hebben pinakels. Links en rechts van het verbindende houten tongewelf bevinden zich twee smalle velden met blindtraceringen. Het geheel is in lichte tinten voornamelijk lichtgeel, geschilderd.
Een belangrijke wijziging onderging het instrument in 1927 toen de Rot- terdamse orgelmaker Valckx en Van Kouteren het geheel ombouwde met gebruikmaking van veel bestaand materiaal. De tractuur werd volgens een degelijk pneumatisch systeem vernieuwd.
De auteurs geven precies aan welke registers nog van het Vollebregt- orgel afkomstig zijn. Door de gunstige akoestiek van de kerk klinken deze registers erg goed. Bij de geplande herstelling van het orgel bevelen ze dan ook aan dit materiaal tot uitgangspunt te nemen. Hopelijk leidt dit dan echter niet tot vervanging van het overige pijpwerk. Maar al te vaak worden bij restauraties - vooral van gebouwen - latere fasen en onder-delen weggerestaureerd die als minderwaardig worden beschouwd. Zo lijdt dan een historisch geheel schade terwille van een grotendeels verdwenen toestand die men nu prefereert.
Bij veel orgels verdwijnt dan de pneumatische en electropneumatische overbrenging die een minder goede speelaard aan het instrument geeft, maar een interessant staaltje van orgelbouwtechniek uit het recente verleden kan zijn.
Door het bestaan van een documentatie, waartoe het hier besproken werk een goede aanzet is, wordt het ondoordacht slopen, wijzigen en restaureren hopelijk tegengegaan. Ook het recentere orgelbezit is een goede zorg meer dan waard en voorzichtigheid bij ingrijpende veranderingen lijkt geboden.
Jammer dat dit boek in slechts kleine kring verspreid lijkt te worden: ik heb het nauwelijks in de boekhandel aangetroffen.