Heemkronijk jaar:1970, jaargang:9, nummer:2, blz.9 -10
Enige merkwaardige palen gevonden bij de Coeveringse Put te Geldrop.
door: A. Jansen
In de loop van 1969 en 1970 zijn in de omgeving van de Coeveringse put een drietal houten palen gevonden. Twee ervan zijn voor een nader onderzoek bewaard gebleven, de derde ging tijdens de werkzaamheden helaas verloren. De palen (zie foto) zijn ongeveer 160 en 170 cm. lang. Een is min of meer rond en heeft een diameter van 10/15 cm. De tweede heeft een achtkantige vorm en een doorsnede van 18 cm. De bovenkant van deze paal laat ons nog juist de uitsparing zien, van een pen-gatverbinding. Hierdoor weten we, dat aan de paal een dwarspaal verbonden was. Beide palen zijn over een lengte van plus minus dertig cm. aangepunt. De kapsporen zijn nog duidelijk waar te nemen. De ronde paal (op de foto onder) is minder goed geconserveerd als de achtkantige.
Wij vragen ons af waarvoor deze palen gediend kunnen hebben? Er zijn verschillende mogelijkheden, maar door gebrek aan gegevens valt er niets met zekerheid te zeggen. Allereerst denken we natuurlijk aan de watermolen of watermolens die verschillende geschiedschrijvers te Geldrop melden. Van Oudenhoven (1649, blz. 37): "Tot Geldrop hebben de Heeren alsnoch eenen voor-treffelijcken Water-moelen bestaende in een coren off alderhande sorten van Graen-moelen, ende eenen volle ende olij-moelen dienende seer wel tot de Wollen-Laken-Makerije." Hanewinkel zegt in Naschrift achtste brief (Reize door de Majorij van 's Hertogenbosch, 1799, blz. 57): “lk vergat u te melden dat te Geldrop twee groote moolens zijn, die door het riviertje de Rul of kleine Dommel gedreven worden. Zij staan aan beide zijden van deze beek, de eene dient tot het maalen van graanen, de andere is een olie- en volmolen; deeze laatste heb ik met oplettendheid en met genoegen beschouwd, wijl in deezen molen te gelijk door éénen man deeze beide zaaken, het olie slaan en het vollen, eigenlijk vullen, werden waargenomen.
A.J. van der Aa (1843, dl. 4; blz. 507-509) zegt: " 1 lakenvolmolen op de Rul" en verder "voorts had de Heer eenen prangwatermolen op den Kleinen-Dommel." Dezelfde auteur zegt in zijn Aardrijkskundig woordenboek van 1832: "Men heeft er eene Roomsche kerk en twee groote molens, die door het riviertje de Rul of Kleine Dommel gedreven worden; de eene is een graan- en de andere een olie en volmolen, waarin het olie slaan en het vollen of vullen slechts door éénen man verrigt wordt.
“ In het Geldropnummer van de Heemkronyk (jrg. III, blz. 61-65) stelt C.J.A. van Helvoort dat er officieel maar één molen is geweest die aan beide kanten van de rivier een schoepenrand had. Wij geloven dat dit nog een strijdvraag is die alleen door een wat uitgebreider onderzoek te beantwoorden is.
Vervolgens is er de mogelijkheid, dat de palen gediend hebben voor een brug. We kunnen ons ook nog voorstellen dat er aanvankelijk een doorwaadbare plaats in de Dommel was, waar dan later een brug is gekomen.
Over de naam "Koevering" publiceerde pater Wiro Heesters (Heemschild, jrg. II; nr. 3; blz. 37-38)
een artikeltje zonder daarbij Geldrops' Coevering te vermelden. Een oude vorm van deze naam zou zijn Coveringhe; wat samengesteld is uit cove en enghe. Het zou dan precies hetzelfde betekenen als huisakker of heesakker.
In Raadhuisklanken (nr. 24, juli 1970) werd de geschiedenis van dij stukje Geldrop in de laatste anderhalve eeuw behandeld.
De hoge ouderdom van Coevering mag blijken uit een groot aantal vondsten in de vorm van aardewerkscherven: ijzertijd, Romeins, Merovingisch. Ook uit de late middeleeuwen en daarna zijn tal van vondsten gedaan (zie hiervoor Archeologisch nieuws in het Nieuwsbulletin van de K.N.O.B. 1969; blz. 113-114).
Er blijft nog heel wa e onderzoeken, waarvoor de medewerking van iedereen nodig is. Vooral bij de Coeveringse put is dat nodig, omdat daar de werkzaamheden in volle gang zijn of binnenkort zullen aanvangen. Meldt alle vondsten, hoe klein ook, aan. Ze kunnen de al verkregen gegevens wellicht aanvullen.
Meer gegevens over de Geldropse watermolen vindt u nog in het welbekende proefschrift van dr. F. Verhagen.