Heemkronijk jaar:2004, jaargang:43, nummer:2, pag:31 -36
EEN DIEF ‘VAN DEFTIGE FAMILIE’ UIT LEENDE
door: Sjaak de Waal
In het boek over de geschiedenis van Leende kunnen we lezen dat de misdrijven van Leendenaren tijdens de negentiende eeuw dikwijls diefstal van voedsel betreffen. Van ernstige delicten als moorden in het dorp zijn uit die tijd geen voorbeelden bekend.1 Volgens auteur J. Coenen brak men in “om een pond boter te stelen of enkele kilo’s aardappelen. De diefstallen zijn tekenend voor de armoede in die jaren. Veel van die misdrijven vielen in de periode 1845 tot 1850, toen Nederland werd geteisterd door aardappelmisoogsten en hoge graanprijzen.”2
Een diefstal door inklimming in Lierop
Van bovenstaande bewering is een bevestiging te vinden in het archief van het Provinciaal Hof in Noord-Brabant, 1838-1877. De vonnissenboeken van genoemd archief bevatten elf zaken waarbij Leendenaren betrokken waren. Eén zo’n zaak is die tegen Jan Francis Bax uit Leende.3 Bax bleek bij zijn arrestatie 24 jaar oud te zijn. Hij was geboren in Valkenswaard en arbeider van beroep. Leendenaar Jan Francis Bax werd gedagvaard om op 19 juli 1847 voor het provinciaal hof in ’s-Hertogenbosch te verschijnen. Daar moest
1 J. Coenen, Leende. Geschiedenis van een dorp met een ondernemende bevolking, Leende 1997, blz. 230. Toch werd in de negentiende eeuw de uit Leende afkomstige en ongeveer dertig jaar oude Josephus van Rixtel wegens een steekpartij met dodelijke afloop tot tien jaar straf veroordeeld. Van Rixtel woonde destijds in bij een zekere P. van Asten in Woensel. Op 19 maart 1882 had hij in Stratum of Eindhoven de negentienjarige sigarenmaker J.B. Smulders na een cafébezoek in zijn onderbuik gestoken zodat Smulders was overleden. Het misdrijf is beschreven in K. de Graaff, Moorddadig Brabant . Moord en doodslag in de 19e eeuw, Kempen Uitgevers, Eindhoven Airport, z.j. (2000), blz. 108-111. Zie voor kanttekeningen bij het hier genoemde boek van K. de Graaff het naschrift aansluitend aan dit artikel in de Heemkronyk.
2 J. Coenen, Leende. Geschiedenis van een dorp met een ondernemende bevolking, Leende 1997, blz. 230.
3 Rijksarchief in Noord-Brabant te ’s-Hertogenbosch. Archief van het Provinciaal Hof in Noord- Brabant, inventarisnummer 77 (minuten van arresten), rolnummer 1214, 20 juli 1847.
Bron: Collectie Koninklijk Huisarchief, ’s-Gravenhage
hij zich verantwoorden voor een diefstal in het niet ver van Leende verwijderde Lierop. Er was op 12 april 1847 ’s middags in dat dorp ingebroken bij Joanna van Geldrop, de echtgenote van Pieter Koolen. Joanna was op die dag volgens haar verklaring om één uur met enkele huisgenoten uit haar huis vertrokken na de deuren goed gesloten te hebben. Toen ze een uur later alleen terugkeerde bleek de voordeur van haar huis nog op slot te zijn. Maar na opening van die deur met een sleutel zag ze onmiddellijk “dat op den vloer van haar woonvertrek en daaraan belendende kamer lag een zak, gemerkt PK, waarin zich bevond een handdoek, circa 3 ponden roggemeel, vijf ponden spek alsmede een kindervoorschoot met ongeveer anderhalf pond gesneden brood, twee kniestukken van een varken, ongeveer twee ponden zwaar, alles behalve den handdoek aan haar toebehoorende en bij het verlaten der woning op andere plaatsen in het huis aanwezig
32
geweest zijnde, vanwaar het op den vloer moet gebragt zijn”.
Bij het doorzoeken van haar huis ontdekte ze bovendien in een zijkamertje een vreemdeling “bij haar bekend als bedelaar”. Tijdens de rechtszitting identificeerde Joanna de verdachte Jan Francis Bax uit Leende als de ‘bedelaar’ die ze in haar huis had aangetroffen. De ‘bedelaar’ was ervandoor gegaan, terwijl Joanna zag dat hij “het huis uitloopende eenig spek en de snede mik medenam”. Op de vraag hoe de verdachte haar huis, waarvan de voordeur toch goed afgesloten was, had kunnen binnenkomen, verklaarde Joanna tijdens de rechtszitting “dat in een raamtje in den muur harer woning ter hoogte van den beganen grond van omstreeks een el door haar zoontje reeds vroeger eene ruit gebroken was, waardoor den wervel waarmede dit raamtje van binnen sluit, kon geopend worden”. Joanna kon echter niet zeggen of het raam bij haar terugkeer naar huis al dan niet gesloten was geweest. Ook twee andere getuigen legden verklaringen af. Zij waren op het bewuste tijdstip in de buurt van Joanna’s huis geweest en hadden gezien dat “een manspersoon schijnbaar de vlugt voor hen nam; dat zij hierdoor kwaad vermoeden krijgende en tevens van de eerste getuige vernemende dat er iets was voorgevallen, dien persoon zijn achtervolgd.”
Ze hadden de voortvluchtige te pakken gekregen; het was de persoon die terechtstond: Jan Francis Bax uit Leende. Hij had bij zijn aanhouding gezegd: “In godsnaam, laat mij toch los. Ik ben van deftige familie en heb het uit honger gedaan.” De twee getuigen verklaarden voorts dat de verdachte “onderweg zijne hand onder den kiel bragt alsof hij naar zijn mes tastte, waarop korte oogenblikken daarna een mes achter hem op den grond gevonden werd”. Joanna Koolenvan Geldrop herkende dit mes vervolgens als haar eigendom. Zo kwam de diefstal Leendenaar Jan Francis Bax duur te staan. Zijn actie had hem geen buit opgeleverd, want de getuigen verklaarden dat “op den weg langs welke de beschuldigde geloopen was, eyeren alsmede eene snede mik en eenig spek zijn gevonden, welk laatste juist overeenkwamen en paste aan het ten huize van Koolen achtergeblevene spek en mik”. De waarde van de gestolen goederen werd op acht gulden geschat.
De woorden wervel en deftig
Voor de procureur-generaal stond vast dat de verdachte de ten laste gelegde daad van diefstal in een bewoond huis door inklimming had gepleegd. Hij eiste onder meer dat Bax, de verzachtende omstandigheid van de geringe waarde van het gestolene in aanmerking genomen, zou worden veroordeeld tot “eene correctionnele gevangenisstraf”. Per slot van rekening achtte het provinciaal hof de diefstal van de genoemde zak en voorschoot, het spek, meel, brood, mes en de eieren uit het huis van Peter Koolen in Lierop door Jan Francis Bax overtuigend bewezen. Behalve “dat het wettig bewijs is geleverd dat de dader door inklimming de woning zou zijn binnengekomen”. Op 20 juli 1847 volgde het vonnis in deze zaak. Jan Francis Bax werd toen veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Ook moest hij de proceskosten ten bedrage van 47 gulden en 7 cent betalen. Het gestolen goed werd uiteindelijk aan de eigenaar teruggegeven.
33
Waarschijnlijk heeft de verklaring van Joanna van Geldrop dat zij niet wist of het raampje van haar huis open of dicht was tijdens de diefstal tot vermindering van de straf voor Jan Francis Bax geleid. De dader had niet ingebroken, maar was het huis binnengeklommen. Joanna’s zoontje had vóór de diefstal een ruit in dat raam laten sneuvelen, zodat “den wervel waarmede dit raamtje van binnen sluit, kon geopend worden”.
Een wervel is een woord voor een draaihoutje als eenvoudig sluitmiddel voor deuren, vensters enz.: de wervel op de deur doen. Wervel komt van werven (draaien). De betekenis is dus: een draaiend iets. Wervelen kan snel draaien betekenen, als iteratief (d.w.z. werkwoord van herhaling) van werven (draaien), zoals trappelen een iteratief van trappen is. Hoewel het weinig
voorkomt, betekent wervelen echter ook gewoon: met een wervel sluiten. In het Brabants dialect wordt een wervel overigens nog een vrel of vrelleke genoemd. Een uitdrukking met dit woord is bijvoorbeeld te vinden in het boek De Brabantse Spreekwoorden van H. Mandos & M. Mandos-van de Pol. Daar staat onder wervel: As ge er de vrel ophoudt, kan er den bok nie in. Als je er de wervel ophoudt, kan er de bok niet in.4 Deze uitdrukking is bedoeld als waarschuwing aan kinderen en volwassenen. Als bron van deze
4 H. Mandos & M. Mandos-van de Pol, De Brabantse Spreekwoorden: uitdrukkingen in Brabant gebruikt en opgetekend, Waalre 1988, blz. 593.
34
uitdrukking wordt in het boek met Brabantse spreekwoorden opgegeven: Heeze (EOB) ’78. EOB is hier een afkorting van Enquête Omroep Brabant en ’78 staat voor het jaar 1978. Toen de vluchtende dief werd vastgegrepen riep hij: “In godsnaam, laat mij toch los. Ik ben van deftige familie en heb het uit honger gedaan.” Het woord deftig mag in dit verband bij ons merkwaardig gebruikt lijken, maar moet hier niet worden opgevat als tot een aanzienlijke stand behorend of statig. Deftig komt tegenwoordig gewestelijk nog voor in de betekenis van fatsoenlijk of net. In Vlaamse kranten als De Gazet van Antwerpen stonden vroeger geregeld personeelsadvertenties waarin een ‘deftige meid’ werd gevraagd, met andere woorden: een fatsoenlijke of nette huishoudster-werkster.
Achtergrond van de dader
De dader was afkomstig uit een arbeidersgezin. Dit gegeven was dankzij het in 1998 over de Leendse familie Bax verschenen boek gemakkelijk te achterhalen.5 Jan Francis Bax blijkt het oudste kind geweest te zijn van “verver” of huisschilder Petrus Franciscus Bax, gedoopt op 31 maart 1794 in Leende, aldaar overleden op 27 februari 1866, en van Maria Anna van Asten, gedoopt in Leende op 15 juli 1795, aldaar overleden op 27 februari 1860. De ouders van de dader waren op 22 juli 1821 in Leende getrouwd. Het echtpaar heeft een periode in Valkenswaard gewoond. Daar is hun zoon Jan Francis toen geboren, net als de andere kinderen, op de jongste na. Als diens beroep staat “verver” genoteerd, evenals bij zijn vader. Een jongere broer, Wilhelmus Laurentius (1828-1891), blijkt trouwens ook huisschilder te zijn geweest. Jan Francis Bax
5 Werkgroep Genealogie Leende van Heemkundekring De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten, Bax, zes eeuwen thuis in Leende en Leenderstrijp. Genealogie van de familie Bax oorspronkelijk afkomstig uit Leende, Geldrop 1998, blz. 102, nr. XV-k. De gegevens over de familie Bax die hierna in dit artikel volgen zijn eveneens aan genoemd boek ontleend. Zie daarvoor blz. 66, nr. XII-d; blz. 76, nr. XIII-f; blz. 89, nr. XIV-h.
woonde op de Klein Kerk in Leende. Hij is ongehuwd overleden op 28 juni 1902, eveneens in Leende. Hij groeide op in een gezin met negen kinderen, van wie er één, Jacobus, slechts negen maanden in leven bleef. Ook een andere broer, Peter Johannes (18301835), en een zus, Maria Gertruida (18331835), hebben maar kort geleefd. Van de volwassen geworden broers van Jan Francis Bax weten we dat Godefridus (1823-1855) in Leende is overleden en huisschilder Wilhelmus Laurentius (1828-1891) in Antwerpen. Van zijn volwassen geworden zussen weten we alleen dat Jacoba (geboren in 1826) en Gertrudis (geboren in 1835) uit Leende zijn vertrokken: Jacoba in 1874 naar Antwerpen, Gertrudis in 1865 naar ’s-Hertogenbosch. De jongste zus, Petronella, was in 1839 te Mierlo geboren en woonde naderhand in het Limburgse Baexem. De kinderen uit het huwelijk van Peter Franciscus Bax en Maria Anna van Asten, van wie de veroordeelde Jan Francis Bax dus het oudste kind was, hebben in Leende voor zover bekend geen nakomelingen gehad. De veroordeelde was inderdaad ‘van deftige familie’. Zijn betovergrootvader was in 1727 getrouwd met Justina of Judoca Beliën uit Leende. Deze vrouw kwam uit een familie waarvan de leden in Leende generaties lang “verver” (schilder) en “glasmaker” (glaszetter) zijn geweest; ze genoten een behoorlijke welstand. Waarschijnlijk is het vak van schilder en glaszetter door het huwelijk van Justina of Judoca Beliën in de familie Bax gekomen. De overgrootvader van de veroordeelde Jan Francis was glaszetter-glazenier, tevens schilder, en verrichtte gedurende de periode 1783-1786 in die hoedanigheid onderhoudswerkzaamheden aan de kerk van Leende. Diens zoon Johannes Bax (17651841), huisschilder en wever, volgde zijn vader op. Van hem is bekend dat hij in de kerk van Leende, samen met Jan Beliën, ramen inzette en oude ramen repareerde. Ook voerden Johannes Bax en Jan Beliën samen schilderopdrachten uit in de kerk van Valkenswaard.
35
Zijn kleinzoon Jan Francis was dan wel schilder van beroep, maar heeft, vermoedelijk door de tijdsomstandigheden, niet in zijn levensonderhoud kunnen voorzien. Misschien heeft hij zich als oudste van het gezin genoodzaakt gevoeld om er bedelend op uit te trekken. Gedreven door honger liep hij in de val en kreeg hij na zijn arrestatie drie jaar gevangenisstraf. Heeft deze affaire ook de loop van zijn latere leven beïnvloed? Wie de stukken in de zaak van Jan Francis Bax leest kan slechts begrip opbrengen en medelijden krijgen met deze beklagenswaardige ‘dief’, die ruim een eeuw geleden op bijna tachtigjarige leeftijd ongehuwd in Leende is gestorven.
NASCHRIFT
In noot 1 van het hiervoor geplaatste artikel is sprake van een steekpartij met dodelijke afloop. De uit Leende afkomstige J. van Rixtel had op 19 maart 1882 sigarenmaker J.B. Smulders zodanig gestoken dat Smulders kort daarna overleed. Een beschrijving van deze zaak is te vinden in K. de Graaff, Moorddadig Brabant. Moord en doodslag in de 19e eeuw, Kempen Uitgevers, Eindhoven Airport, z.j. (2000), blz. 108-111. In verband met mijn onderzoek voor bovenstaand Heemkronyk-artikel kan ik het niet laten om enige opmerkingen over genoemde uitgave te maken. Het boek van historicuscriminoloog K. de Graaff wordt jammer genoeg ontsierd door tal van slordigheden en allerlei fouten. Wat te denken van een twijfelachtige zin als: “Voor het gerechtshof stond de schuld van de dader met alle getuigenverklaringen en het sporenonderzoek vast” (blz. 111), waar de lezer in plaats van het woord dader toch minstens het woord verdachte zou verwachten? Ook blijkt uit de beschrijving niet duidelijk waar het misdrijf precies heeft plaatsgevonden; een plaatsnamenindex vond de auteur zeker overbodig in zijn boek. Het moet evenwel in de buurt van de textielfabriek van Robert von der Nahmer in Stratum geweest zijn. De Graaff noemt dit bedrijf
hardnekkig de fabriek van “Robert en Nahmer” (blz. 109 en 144 bij: (pag. 110)), hoewel op het als illustratie afgebeelde briefhoofd van deze fabriek bij de beschrijving van het misdrijf in het boek duidelijk te lezen is “Robert v.d. Nahmer” (blz. 110). In zijn beschrijving noemt De Graaff de dader trouwens nu eens “Van Rixtel”, dan weer “Rixtel”, zonder het voorvoegsel “van”. Het gewonde slachtoffer had na een confrontatie met Van Rixtel, die door de marechaussee was opgespoord en gearresteerd, nog gezegd: “och man, al zag ik je niet, van je spraak alleen zou ik je herkend hebben en ook aan die spraak moet ik zeggen dat jij mij den steek hebt toegebragt en niemand anders, ik moet nu toch sterven”. Op deze uitspraak geeft auteur De Graaff het volgende commentaar: “Kennelijk had Van Rixtel die uit Leende afkomstig was met een ander accent of in een ander dialect gesproken dan de mensen uit Eindhoven en omgeving” (blz. 110). Zou de omgangstaal van arbeiders uit Stratum of Eindhoven destijds nu zó opvallend afgeweken hebben van die van Leende, welke plaats daar toch niet zo ver vandaan ligt? Of had het slachtoffer de dader vooral herkend aan zijn manier van spreken, zijn woordgebruik en intonatie?
36
Wie de gang van zaken in de archiefstukken nog eens precies wil nagaan staat voor een dilemma. Nergens in zijn beschrijvingen van de zaken geeft auteur K. de Graaff een bronvermelding. Zelfs het archief waaruit hij zijn gegevens geput heeft wordt niet met name genoemd! Een klein aantal vindplaatsen is slechts indirect te achterhalen voor wie de “Bron van de illustraties” (blz. 144) raadpleegt. Daar wordt de herkomst van de afbeeldingen in het boek - ingeval ze kopieën van archiefstukken betreffen - summier genoemd. K. de Graaf kan in het voorwoord van zijn boek Moorddadig Brabant. Moord en doodslag in de 19e eeuw dan wel opmerken: “Om de leesbaarheid te vergroten heb ik, zo min mogelijk noten toegevoegd” (blz. 5), veel lezers die bepaalde aspecten van de beschreven zaken nader willen bekijken worden erdoor het bos ingestuurd. De Graaff heeft trouwens helemáál geen noten toegevoegd! Het is gemakkelijk om te
schrijven: “Voor de rest kan ieder alle zaken terugvinden in het Rijksarchief in ’sHertogenbosch” (blz. 5). Maar wáár in dat rijksarchief? Zoek het maar uit! K. de Graaff bedankt aan het eind van zijn voorwoord het archiefpersoneel als volgt: “De medewerkers van dit archief ben ik erkentelijk voor het vele sjouwwerk dat zij moesten verrichten om alle dozen en boeken naar mij te brengen…” Had hij maar noten toegevoegd met een vermelding van de geraadpleegde stukken bij de desbetreffende zaken. Nu moet de onderzoeker steeds gissen welke dozen hij geraadpleegd zou kunnen hebben. Iemand die nog eens op een bepaalde zaak wil terugkomen kan zo het archiefpersoneel opnieuw laten sjouwen met al die dozen in de hoop dat veel dozen niet vruchteloos zullen worden aangevraagd om de gegevens te achterhalen die in de veelheid van de stukken te vinden moeten zijn.