Heemkronijk jaar:1980, jaargang:19, nummer:3+4, blz.102 -113
D E H. N I C A S I U S H E Z I U S E N F A M I L I E
door: H. van Rijckevorsel van Kessel
Gedurende de jaren 1877 tot 1886, die ik te Heeze als Kapelaan door- bracht, was ik ontelbare malen getuige van de buitengewone genegenheid en groote vereering der Heezenare jegens hun voormaligen dorpsgenoot den H. Nicasius Hezius, één der negentien Martelaren van Gorcum, dien zij bij voorkeur "onzen H. Nicasius" plegen te noemen. Meermalen betreurde ik het met hen, dat er buiten hetgeen Estius heeft opgeteekend zoo weinig omtrent hun Heilige was bekend gebleven. Men wist nog met zekerheid, dat hij te Heeze, op den uithoek Creijl geboren was. Verder dat de Janssens en de Heziussen altijd zouden beweerd hebben tot zijne familie te behooren, en dat er onder de Janssens altijd zouden geweest zijn, die denzelfden naam en voornaam gedragen hadden. Toentertijde leefden nog de oude Nicasius Jansen, in de wandeling Kaas Janssen genoemd en de oude en de jonge Jan Hezius. In het jaar 1884 verscheen van de hand van Pater Allard S.J. een belangrijke studie over Theodoricus Hezius, waarin ik bevestigd vond, dat slechts weinig bijzonderheden omtrent den H. Nicasius bekend zijn. Ik besloot te onderzoeken, of er nog iets wetenswaardigs omtrent den H. Hezenaar en zijne familie te ontdekken viel. Omtrent het kerkelijk archief van Heeze, vermeldt het memoriale parochiae: "In 1686 huurde zich de pastoor Aegidius van der Voort een huis in de nabijheid van de Sint Antonius Kapel, welk huis in ‘t zelfde jaar met vele oudheden en aantekeningen afbrandde. De pastorie was door den predikant geoccupeerd."
Dit gehuurde huis is waarschijnlijk het derde huis geweest voorbij de kapel naar Straabregh, tegenover stond de kapellerie of kapellaan-woning. Dit huis is in 1686 met vele oudheden afgebrand en volgens den dooderegister is daarin verbrand zekere Petronilla Raassens, vermoedelijk de dienstmeid van den pastoor. Men leest in de chronijk Van Hendrik Godefridus van Moorsel, secretaris van Heeze en Leende en van Someren: "op 18 Juli 1686 is te Heeze bij het afbranden der pastorij verbrand de meid van den pastoor Egidius van der Voort, genaamd Petronilla Raassens". In het kerkelijk archief bleek dan ook weinig of niets te vinden Omtrent het gemeentearchief las ik in genoemde chronijk: "op 27 Augustus 1794 de archieven van Heeze Leende en Zesgehuchten door Antonij Looijmans naar ‘s Bosch gebracht, en op 15 Maart 1795 door Antonij Looijmans weder te Heeze gebracht, voor heen en weder brengen heeft hij getrokken dertig gulden.
Daar kon een onderzoek misschien de moeite nog loonen dacht ik, maar om doorslaande redenen heb ik het ongeordend archief niet doorzocht. Of op het kasteel van Heeze desbetreffende stukken berustten, was mij niet bekend.
Ik besprak mijn voornemen in de beide bloeiende congregaties van jongelingen en jonge dochters, met het gevolg, dat mij van verschillende zijden oude geschriften geschonken werden. Vooral van de familie van Kemenade ontving ik de voornaamste stukken waaruit ik geput heb. Gelukkig, want in 1892 verbrandde haar huis en gingen al hare documenten verloren.Ter wille van de bereidvaardige hulp, toen, en later bij verder onder- zoek mij door de Heezenaren als om strijd verleend, acht ik mij gehouden hun mede te deelen, wat ik voor hunner medehulp mocht ontdekken. Ofschoon mijn onderzoek betrekkelijk weinig succes heeft opgeleverd, zoo houd ik mij toch overtuigd, dat het weinige dat ik mocht ontdekken omtrent hun beminden Heilige en zijne familie, door hun op hoogen prijs zal gesteld worden. Mogelijk kan het leiden tot verdere ontdekkingen.
FAMILIE-NAAM VAN DEN H. NICASIUS
In het jaar 1437 moet het er op zekeren dag druk geweest zijn in de herberg van Dircs te Kréél; daar werd verschonken aan wijn voor de som van 5 peteren ende 11 crumst, maken 97 scil 4 pl. Dat was een vertering van aanbelang! Eene som, die toentertijde wel met eene geldwaarde van bijna driehonderd gulden op heden gelijk zal gestaan hebben. Dircs leverde den wijn, en moet dus een flinken voorraad in zijn kelder gehad hebben. De spijzen werden niet door hem geleverd, maar waren van elders aangevoerd. Hetgeen ik hier verhaal blijkt uit de rekening der Burgemeester van Eindhoven over het jaar 1437. Wat of er gaande was? De Hooggeboren Vrouwe van Gaasbeek ging de stad Eindhoven met heel haar gezin voor goed verlaten, en reisde naar Holland om daar hare woning te gaan vestigen, en de Eindhovenaren wenschten de Hoog Geb. Vrouwe bij haar vertrek nog een bewijs hunner dankbaarheid en hoogachting te geven, door Haar uitgeleide te doen tot Heeze en Haar in de herberg van Dirx te Kreijel een kostbaar afscheidsmaal aan te bieden. Ongetwijfeld zullen vele Eindhovensche Notabelen daar een hartelijk afscheid van Haar genomen hebben, en Haar eene voorspoedige reis onder St. Jans geleide en Sint Geertens groete hebben toegedronken. Waarom de reis naar Holland over Heeze gemaakt werd, vind ik niet vermeld. Mogelijk was die weg veiliger of bestond het voornemen om een afscheidsbezoek te brengen aan het kasteel van Heeze.
Laat ik het geheele citaat van den oud-Pastoor Smits "Geschienis van Eindhoven uit Taxandria, negende jaargang aflevering 10, blz. 245", hier letterlijk overnemen: "Rekening der burgemeesters van Eindhoven over het jaar 1437". "Gescenck onser Joffrouwen van Gaesbeke, doen zij tot Hollant wart toech metten wonen met haeren gesinne, tot Dircs van Kreijel in wijn 5 peteren ende 11 crumst, maken 97 scil 4 pl. Dieselne thijt vertert tot spijsen, dat buijten gebracht wart 5 ard.gul. (arnold guldens) ende 6½ crumst, maken 54 scil 1 pl.
Na lang zoeken mocht ik er in slagen den familienaam of juister gezegd den bijnaam te ontdekken van de familie van den H. Hezenaar. Deze was Diericx, en werd ook geschreven Diericks, Dirks en Dirx. Wijl de familie- namen van niet adellijke personen destijds geen officieel bestaan hadden, en zoo wat beschouwd werden als een luxe artikel, zoo vindt men in officieele stukken van dien tijd doorgaans dé familienaam niet vermeld, maar alleen den voornaam met den voornaam des vaders.
De vader van den H. Nicasius heette Jan Diericx, in de officieele stuk- ken wordt hij doorgaans genoemd Jan Adriaens, in eenige Jan Adriaen Diericxzoon. Zijn zoon, de H. Nicasius, heette dus Nicasius Jan Dirkszoon officieel zal hij doorgaans wel genoemd zijn Nicasius Jansen (Janszoon) of Nicasius Hezius. Boven zijn portret, tijdens zijn leven geschilderd, leest men dan ook de woorden "Nicasius Joannis Hezius" (Nicasius Jans- sen van Heeze). De eerste van de familie Diericx, die den naam Hezius heeft aangenomen was Dierick Adriaen Diericxzoon, doorgaans Dierck Adriaens (Theodoricus Adriani filius).
Hij liet den naam Adriaens (Adriani) los, en noemde zich Theodoricus Hesius of Hezius, naar zijne geboorteplaats Hees, doorgaans geschreven Heeze bij Leende. Wanneer of zulks geschiedt is? Ik vind het niet al te gewaagd het jaar 1515 te noemen, als zijnde dit het jaar, dat Theodoricus overging in den dienst van Adriaan Floriszoon van Utrecht, den lateren Paus Adrianus de Zesde. De kiesche Hezius zal het minder gepast gevonden hebben zich toen nog Theodoricus Adriani te noemen. In navolging van hun hoog geroemd oom Theodoricus, hebben de kinderen van Jan Adriaans, of althans de meesten hunner, den familienaam Diericks losgelaten en den naam Heezius aangenomen. Van deze stammen ongetwijfeld de Heziussen af, die van af dien tijd tot heden veelvuldig in officieele stukken en registers van Heeze voorkomen.
Het duurde geruime tijd, vóór die nieuwe familienaam te Heeze algemeen was erkend, en over de verduitsching was men het in het begin niet eens. Sommigen schreven bijv.: Adriaan Hees, anderen: Adriaan van Hees, Adriaan Heeze, eerst later algemeen: Hezius of Hesius, en in de protocollen der scepenenbank van Heeze bleef men de broers van den H. Nicasius gewoonlijk Zoon van Jan Dircks, bijv.: Dirck Jan Dircks noemen.
Eén broeder van den H. Nicasius "Lenart Janssen" schijnt den naam Janssen behouden te hebben, en van hem zullen waarschijnlijk de nog bestaande Janssens afstammen. Om de ontelbare Janssens uit een te houden, vind ik omtrent dien tijd, vóór 1600, dikwijls een tweeden naam gebruikt, bijv.: Janssen van Put, Janssen van de Capelle, Janssen van Roij, Janssen van Oirschot, Janssen van Luijt, Janssen van Lil. In de protocollen der scepenbank van Heeze en Leende lees ik het volgende:
"15 februari 1617: ....tegent Laurick diriks alias Schoenmakers".
Deze broeder van den H. Nicasius is dus ongetwijfeld schoenmaker geweest.
1618 28 nov. Hanrich Diriks wonende tot Tongelre als gemachticht van Rut of Jnt. (juvil?) Janssen van Luijk.
1618 12 Dec. .... en marij van hees singulare come en zijn.....
1618 12 Dec. Hanrich Jan Dirks in persoen ... van Jan Wouters onderpand en voor de rente van 3 gulden ‘s jaers ... achtergelaten van wijlen dirck Jan dircks ...
Anthonis Janssen als gemachticht van Lenart Janssen .... van testamente bij Dircken Jan Dircks gemaakt ende op die verclaringe van margriete zijn naegelaten huijsvrouw .... waarop Lenart Janssen dieselne recht is presentert. (Dit zal beteekenen presenteerde of pretendeerde.)
Wijlen Dirck Jan Dircks, als zijnde een gebrekkige broeder van Nicasius Hezius, werd in het testament van Theodoricus Hezius bijzonder bedacht. Hem zal de verplichting zijn opgelegd om na zijn dood die goederen weer te doen terugkeeren aan zijne broeders en zuster. Hij deed zulks ook bij testament gelijk ook margriet zijne wederom bevestigde. Wijl nu Lenart Janssen daarop hetzelfde recht beweerde te hebben als Hanrich Jan Dircks, zoo moet hij den overledene even na bestaan hebben en ook een zoen van Jan Dircks geweest zijn; dus ook een broeder van den H. Nicasius. De familie Diericx hield er ook een alias of toenaam op na, te weten van Lil of van Lill. Het waren vooral tart diericx Willemszoon en eenigen zijner nakomelingen, die dezen alias voerden.
Was de naam Nicasius hem eerst bij zijn intrede in het klooster of reeds bij het H. Doopsel geschonken? In de uitgaven van de Geschiedenis der Martelaren van Gorcum door Estius van het jaar 1867, zegt E.U.J. Rensaars op blz. 202 in eene noot, dat het zijn gevoelen is, dat de H. Heezenaar degene is, die op de promotielijst van het jaar 1539 genoemd wordt Joannes de Heeze (Jan van Heeze). Nog andere redenen heeft hij om te meenen dat Joannes zijn doopnaam en Nicasius zijn kloosternaam geweest is. Ook mijne bevindingen bevestigen deze meening. Ik vind in het Boek der Taeffelen van den H. Geert van Heeze en Leende op blz. 139: Hem den brieft van drie gulden jaerlicks aan Jannen Ariaens luijdt aldus:
"Mij Tielman Ghijben - Jan Zegers - Michiel Vaes - Henrich Loeffs - Jan Wouters - Gerardt Zwoesten - ende Henrich philips scepenen in Heeze ende Leende doen condt eenen ijegelicken, dat voir ons comen is Jan Ariaen diericx soen, (Vader van den H. Nicasius) voermeester Jannen Sijnen soen ende tot profijt desselven meester Jans, ende heeft wittelick ende erffelick vercoft heer peter en peters van Wisfom zoen eenen jaar- licken ende erffelicken chijnt van drie Carolus gulden, den gulden tot tweijntig stuvers gerekent enz. enz. gegeven den drie ende tweijntigste dach februarii int jaer ons heeren 1551. Praesentes Vaes, philips.
Uit dezen brief blijkt, dat Jan Ariaen diericxzoon, ook Jan Adriaens ge- naamd, eenen zoon had, die als Jan bekend stond in zijne geboorteplaats, en tot tweemaal toe meester Jan genoemd wordt door de scepenen in 1551. Dat meester zal wel moeten beduiden magister artium, meester in de schoone Kunsten, volgens Petrus opmeer was hij ook Baccalauren en Licentiaat in de godgeleerdheid. Volgens P.F.X. de Ram had Hij den graad van Bacalaurens in de godgeleerdheid behaald, en bereidde zich voor tot den graad van Licentiaat, als Hij plotseling de wereld verliet, om zich te begeven in het Klooster der Reevlatten te Leuven. Petrus Petri van Wisfom was niemand minder dan Petrus Heezius, de huiskapelaan van Theodoricus Hezius, een van de uitvoerders van zijn testament. Uit het testament van Petrus Hezius blijkt, dat hij dien koop sloot voor vijftig Carolus guldens, die bestemd waren tot profijt van Jan Jan Dirckszoon. (Petrus Hezius overleed op den 10en april 1558).
De hoogachting die hij Theodoricus Hezius nog na diens dood toedroeg, blijkt uit eene clausule van zijn testament: Similiter tribus sororibus quandum domini mei, magistri Theodorici Hezii patroni mei observantis- simi lego singulis pro memoriale unum florenum philippe (aan elk der drie zusters van Theodoricus Hezius vermaakte hij ter gedachtenis eenen philips gulden.)
Of Nicasius, die toen 29 jaren oud was, die gelden nodig heeft gehad voor zijne intrede in het klooster, is mij niet bekend.
Verder blijkt uit de eerstvolgende lijst van de familie Diericx, dat de naam van Jan daar haast in even groote eer gehouden werd als de naam Nicasius, doorgaans verkort tot Casijn en Sijnen (van Cazijn).
Zoo had bijv. Heijlwich henrich aerdt dircks weduwe (of deze Heijlwich, die met hare nakomelingen deze beide namen in zoo hooge eer hielden, misschien eene zuster, of tantezegster van de moeder van den H. Nicasius geweest is? Ik heb zulks niet kunnen ontdekken) eenen zoon die Jan en eenen die Nicasius heette. Die Nicasius noemde zijnen zoon Jan, en deze Jan noemde zijnen zoon Nicasius, en die Nicasius zijnen zoon Jan. Dat werd dus gelijk blijkt uit het daarbijgevoegd citaat van 6 Juli 1651: Jan sone Cazn Jan Sijnen alias Dirx".
In een liber defunctorum van het Parochiaal archief van Heeze, dat begint na de tijden van vervolging, als het oude reeds lang verloren zal zijn geweest, misschien verbrand op 18 Juli 1686, las ik bovenaan het volgende:
Liber defunctorum
Mr. franciscus Hezen
Jan Heeze
philiph Heeze
Henrich Hensen
Onder den naam van Mr. frans Heexen, priester, die een zoon van Ariaen Heezen zal geweest zijn, staat als ik mij wel herinner eene schrap, waaronder op de eerste plaats Jan Heeze genoemd wordt, waarna nog 2 andere namen. Die namen schijnen de eenige geweest te zijn, die men zich nog herinnerde van het oude doodenboek.
Nicasius Hezius werd geboren op het Kasteel van Heeze, zoo las ik in een Fransch werkje, dat handelde over de martelaren van Gorcum. Dat klonk geheel vreemd in mijne ooren! Nicasius, zoo leert de overlevering, is geboren te Heeze op den uithoek Creijl of Krèèl, en niet op Kasteel bij de Eijmerickstraat. Geen enkele uithoek van Heeze heeft deze eer ooit aan Creijl betwist.
Neen, de H. Nicasius was niet de zoon van een Kasteelheer, maar de zoon van een braven, eerzame landbouwer, gelijk de Heezenaren zich hun beminden Heilige altijd hebben voorgesteld. Zij behoeven niet te vreezen deze glorie aan hun stand onttrokken te zien.
De H. Nicasius was lid van eene familie die vele geestelijken, die schepenen, armmeesters en burgemeesters heeft opgeleverd, die hoogst weldadig was, gelijk blijkt uit hare vele schenkingen, maar nergens ontdekte ik iets dat bevestigde dat Hij de zoon van een Kasteelheer zou geweest zijn, en als ik zijnen vader Jan Adraens zoo gemoedelijk Jan Ariaens zie noemen, dan zeg ik: de vader van den H. Nicasius is nooit geen kasteelbewoner geweest. Zijn zoon Jan Jan Dircks, later de glorie van Heeze, is niet op het Kasteel, maar op eene boerderij op den uithoek Kreijl geboren.
Waar of dan wel het geboortehuis van den Heilige gestaan heeft? Daar- over waren sinds gewissen tijd de gevoelens verdeeld. Als pastoor Stephanus Gust, een groot vereerder der H. Marteleren ven Gorcum, die hunne plechtige Heiligverklaring in 1872 te Rome bijwoonde, ook in Heeze het derde eeuwfeest van hun martelaarschap hoogst luisterrijk wenschte te vieren, meende hij die quaestie tot eene gelukkige oplossing te brengen door den aankoop van een stukje grond, dat hem door een hoog bejaard man, die te Maarheeze woonde, als de juiste plaats was aangewezen. Derwaarts begaf zich, na afloop der kerkelijke plechtigheden, de gansche Parochie, om God te danken en hunnen Heilige ter eer, het jubellied uit te galmen: "O dierbare plek! waarop Hij werd geboren" enz., dat tot opschrift droeg: 1572 - 1872, Feestzang op het derde eeuwfeest den 9 Juli 1872, gezongen ter plaatse, weer de H. Nicasius van Heeze geboren is. Ofschoon de Heezenaren de bedoeling van hun beminden Herder op hoogen prijs stelden, toch werd over het algemeen, de aangekochte plaats niet als de ware huisplaats beschouwd. Omdat niemand voorheen die plaats els de geboorteplaats van den H. Nicasius had hooren vernoemen en toen pastoor Gast enkele jaren later die zoogenaamde huisplaats liet omgraven, om er een boschje hakhout aan te leggen, en er onder den grond evenmin als boven den grond eenig bewijs gevonden werd, dat daar vroeger een huis zou gestaan hebben, werd het als eene uitgemaakte zaak beschouwd, dat pastoor Gast zich vergist had in zijne keuze.
De dichtst bijwonende landman zeide mij dan ook; Mijnheer kapelaan, ik heb bij het omgraven van den grond goed toegezien, maar het is zeker, dat daar nooit een huis gestaan heeft.
In het boek der Taeffelen van den H. Geert van Heeze en Leende bl. 183 vond ik een stuk van het jaar 1576 waarin sprake is van "eenen shijns van 3 gulden te heffen en te boeren in en vuijt een stuck groesen geheijten die Weerdt, gelegen in der prochien van Heeze tusschen erffenis die een zijde marten Henssen, die ander zijde frans Zwoesten, streckende met den een einde aan erffenis Lijntken Wrijs Michiels dochter en met den anderen zijnde aan Jan diericks erve". Vermeenende dat deze grensaanwijzing mogelijk eenig licht kon verschaffen in deze quaestie, gaf ik daarvan kennis aan Jan Wijffelaars, die zich terstond bereid verklaarde, om met Henricus Janssen, de zaak te onderzoeken. Beide kloeke mannen, familieleden (de eerste van moederszijde) van den H. Hezenaar, gingen al spoedig tot het onderzoek over, en toen zij zich herinnerden, Paulus Wijffelaars Z.G. (gestorven in 1884 op 66 jarigen leeftijd) dikwijls te hebben hooren verhalen: "dat hij als kind te Creijl op zekere plaats met zijn grootvader hout had gehakt, en dat deze hem toen gezeid had: "op deze plaats heeft de woning van den H. Nicasius gestaan" werd die plek opgezocht, en na bekomen verlof van den eigenaar op die plaats een onderzoek ingesteld.
Concorvantiam cum originali attestor.
H. van Rijckevorsel van Kessel. Pastor in Groot-Linden, olim Cacellanus in Heeze. Groot-Linden 28 Maye 19ii.
Al spoedig ontdekte men sporen eener oude huisplaats: enige oude steenen en wat kalk, waarschijnlijk overblijfselen van den afgebroken kelder. De onderzoekers meenden de indeling van den platten grond van het huis nog te kunnen nagaan. Het lag met het front aan den grooten weg, destijds en ook nu nog een zandweg, en lag dus naar den tegenwoordigen grintweg gekeerd. Het woonhuis lag het verste van de Heezer kerk verwijderd; dan volgde de stal, waar men nog kon waarnemen, dat de staldeuren ook aan den grooten weg lagen; dan kwam de schuur en ten slotte het zoogenaamde hool, de bewaarplaats van turf. Het was dus indertijd eene boerenwoning, die niet van steen, maar van fitselwerk moet geweest zijn. Zulke huizen werden oudtijds op balken gebouwd, en zoo vond men hier éénen balk nog onverteerd terug. Bij het opnemen van dezen balk kwamen vijf zilveren, maart spaansche munten te voorschijn van de grootte ongeveer van een gulden of halven gulden, die echter op ééne uitzondering na, zover vergaan waren, dat zij met een stukje papier moesten beplakt worden om ze bijeen te houden. Hier schijnen de spaansche matten nog al eens gerold te hebben. De vinders hadden de beleefdheid die munten aan mij af te staan. De onderzoekers stonden er van te zien dat zij ter plaatse, waar de kelder geweest is, zoo vele in één geloopen banden of reepen vonden, en besloten hieruit, dat die boerenwoning door brand zou vernield zijn. En ik vind het niet al te gewaagd om met al die in een geloopen banden en reepen te besluiten, dat er meerdere tonnen en vaten in dien kelder verbrand zijn en dat hier niet alleen eene boerderij maar ook een herberg geweest is. De kleine uithoek Kreijl zal in den ouden tijd, evenals nu, geen twee herbergen geteld hebben, de ligging was destijds uitstekend geschikt voor eene herberg. Zulks is geheel veranderd door den aanleg van den grintweg van Geldrop naar Heeze, die eene andere richting genomen heeft en waarlangs die plaats niet meer te bereiken is. Het verdient opmerking dat later juist voor die huisplaats, op slechts 300 maten afstand, langs den grintweg weer eene herberg gebouwd is, die er nog staat en "de Hensel" genoemd wordt.
Ik vind het gansch niet onwaarschijnlijk dat op die oude huisplaats eens de herberg gestaan heeft van Dirx te Kreijl uit het jaar 1437, waar de Hoog Geboren Vrouwe van Gaesbeek zoo heerlijk onthaald werd bij haar afscheid en haar vertrek naar Holland.
De uitslag van bovengenoemd onderzoek is geweest: dat het te Heeze als zeker wordt aangenomen, dat op die plaats het huis gestaan heeft, waarin de Heilige Hezenaar geboren en opgevoed is. Ook is zeer waarschijnlijk in datzelfde huis zijn oom Theodoricus Hezius geboren; want ook deze is op den uithoek Cruijl geboren, gelijk blijkt uit het opschrift van den secretaris van het Armbestuur, die boven een artikel uit het testament van Theodoricus Hezius schrijft: Articulus en testamento Theodorici de Crèel convito anno 1534 in mense fabruaris die 13. Motarius fuit petrus pelgrams.
Dit plakje grond dat steeds dierbaar zal blijven aan het katholieke Heeze staat thans (1911) bekend als perceel gemeente Heeze sectie A no 2321. Gelukkig is dit plakje grond aan een groot gevaar ontsnapt van te worden doorsneden en ontoegankelijk gemaakt door den aanleg der spoorlijn Eindhoven - Weert, welke thans in aanbouw is (1911). Het blijft onaangeroerd liggen op ongeveer tachtig meters afstand ten Westen dier spoorlijn.
Laat ik hier melding maken van een tweede onderzoek, dat terstond op het eerste volgde. Van Jan Wijffelaars, die het onderzoek leidde, ont- ving ik tijding: dat zeer velen zich aanboden om gratis te helpen zoek- en, en dat ik goed zoude doen, met van die gunstige stemming gebruik te maken, voor het geval er nog graafwerk te verrichten was. Gaarne maakte ik van die gelegenheid gebruik om zonder groote onkosten een onderzoek in te stellen naar de schriftuurlijke nalatenschap van Paus Adrianus den Zesden.
Het was mij bekend, dat Theodoricus Hezius, de geheimschrijver en ver- trouweling van genoemden Paus, spoedig na diens dood Rome verliet, met zich nemend al de stukken, die op het pontificaat van Adrianus betrekking hadden. Op den 12 Februari van het jaar 1575 schreef Paus Gregorius XIII aan Gerard van Groesbeek, bisschop van Luik,: "Zekere Theodoricus, geheimschrijver van Paus Adrianus VI heeft Rome verlaten en heeft met zich meegenomen al de schrifturen, op diens pontificaat betrekkelijk, en waar deze zich bevinden weten wij niet. Wij hebben ze echter ten hoogste noodig, want dagelijks geschiedt het, dat wij iets moeten weten uit de gebeurtenissen van zijn tijd en pontificaat, en dit wel in aangelegenheden, die zwaarwichtig zijn en betrekking hebben op ‘t algemeen welzijn en de belangen Gods.
Gij zult eene ons zeer welgevallige taak vervullen, zoo gij alle zorg besteedt aan ‘t nasporen en ons overmaken dier geschriften, en wij ver- zoeken U zoo dringend mogelijk dit te doen. De door U besteede moeite zal ons des te aangenamer zijn, naarmate wij het gemis dier schriften meer gevoelen. Gegeven te Rome, onder den visschersring, 12 Februari 1575, in ‘t derde jaar van ons pausschap, XVI Jaarg. Dl. XXII: "van een zoo rechtschapen en rechtaardig man als Hezius was, mogen wij echter met alle recht veronderstellen, dat hij, in afwachting van gelukkiger tijden, voornemens was de medegenomen papieren aan hare natuurlijke bestemming terug te geven.
't Gebeurde ongelukkig niet, en alle pogingen om, nà Hezius overlijden, den zoek geraakten schat later weder te vinden, schijnen vruchteloos gebleven te zijn. Hoedanig, in bijzonderheden, de uitslag geweest is van Gerard van Groesbeek's nasporingen, en wat hij geantwoord mag hebben aan den Paus, is ons ongelukkig niet bekend; dat antwoord zou ons wellicht het spoor kunnen aanwijzen".... Waren ze hem (Hezius) afhandig gemaakt, of had hij ze in verzekerde, gelijk hij meende, bewaring gesteld? Wie zal het beslissen?
Laat ik hier mededelen, hoe of ik mij die zaak voorstelde. Paus Adrianus zal om zeer gewichtige redenen aan zijnen vertrouwling hebben opgedragen, om na zijnen dood al zijne geschriften in veiligheid te brengen, en die eerst na een bepaalden tijd aan hunne bestemming weer te geven. Daarom zal Hezius zoo spoedig mogelijk de stad Rome verlaten hebben, en naar zijn vaderland zijn teruggekeerd, om den hem toevertrouwden schat in veiligheid te brengen. En waar zou hij die veiliger geborgen hebben dan in zijn eigen huis, dat hij te Heeze bezat op den uithoek Strabrecht, en dat zeer waarschijnlijk door zijne ongehuwde zuster Lucia bewoond werd. Daar, zoo giste ik, zal Hezius die geschriften in den grond verborgen hebben. Maar waar was die woning van Hezius, waar hij voorheen bij het bezoeken zijner familie zijnen intrek zal genomen hebben, gelegen? Uit zijn testament blijkt wel dat hij te Heeze een eigen huis bezat, dat na zijnen dood aan den meest biedende moest verkocht worden; maar niet, waar of dit huis stond.
Het geluk diende mij; Al spoedig ontdekte men met zekerheid die oude huisplaats met behulp van de volgende acte, die ik in een schepenboekje vond. En zulks kostte weinig moeite, omdat het daar genoemde straatje nog altijd den naam Noulandstraat droeg en ook het waterslootje nog bestond. Het vierkant perceel bouwland in quaestie was in weiland veranderd, was 105 meters lang en ruim 70½ meter breed. Ik laat het stuk hier volgen:
"Hem Lucia Ariaen diericks dochter cum tutore heeft erffelijck vercocht der onder mechtelden Jans Wouters van Meel dochter eene jaerlijcken chijns van drie Karolus gulden van tweijntich St. (stuivers) het stuck te betaelen op lichtmis dach, én dijen te heffen én te boeren in én vuijt een stuck eckerlants gelegen in der prochie van Heeze tot Strabrecht, groot omtrent 43 loepensack (twee en derde lenpens) tusschen erffenis die een zijde aen heulwich henrick aert dircks wedue mette kijnderen erve, - die ander zijde aen eene gemeijne waterlaet, - deen eijnde aen huijs én hoff toebehoren meester diericke van Heeze - dander eijnd aen die noulantsstraet los én vrij. Actum et festes ut supra én deze penninge zijn coeme van peter bouwen wege den los vijftich gulden gelt gevalueert ut supra 1 vierdel jaers te voeren op te zeggen (8 Octobr anno 54 (1554) pres vaes phs (procesentibus vaes et philips).
De oude huisplaats werd onderzocht, waarbij velen behulpzaam waren, en ik ontving tijding, dat het bleek, dat het geheele terrein reeds vroeger doorzocht en omgraven was, wel anderhalve meter diep. Nu vonden wij, zoo luidde het verslag, in de weefkamer van het huis, toebehoorende aan Jacobus Valkenburg en bewoond door Driek Deelen, op 40 centimeters binnen de nu staande achtermuur eene steenen muur, waarvan de stof of kalk buitengewoon sterk was, die wij geheel afgebroken hebben, daarnaast op een halven meter diepte de steenen vloer, waar de harde steenen nog goed inlagen, en goed onder de vloer gezocht tot het einde, daar hij 3½ meter lang was en 3 meters breed, vinden wij in den hoek 60 centimeters onder den vloer een dicht-geslagen gemetseld waterput met een groote plavuis gesloten. Wij hebben dezelve nog 60 centimeters nagegaan, stond vol water". Op mijn schrijven dat het vroegere onderzoek door den Prins Bisschop van Luijk zal geschied zijn in het jaar 1575, en dat hetgeen zij voor een waterput hadden aangezien, de bewaarplaats zal geweest zijn, waarin de schrifturen van Paus Adrianus zijn opgeborgen geweest, onting ik daarover nog de volgende berichten: "Het was een sterke, geheel op zich zelve staande bergplaats, zorgvuldig gesloten, 60 centimeters onder den vloer. Zij was 85 centimeters lang 60 breed 75 hoog. Rond den oven is nooit de grond gebroken, ook nooit in dien kelder. Geheel afgebroken tot den vloer toe, er is geen bewijs te vinden, dat er iets in geweest is. Die oven of bergplaats was van boven met de steenen telkens verder vooruit dicht geslagen, en op den eenen kant de groote blauwe plavuis. Het was van onder sterker van steen dan van boven. Duidelijk was te zien, dat die steenen bewaarplaats eens met die plavuis is toegemetseld geweest.
Wat het huis van Theodoricus betreft, die was afgebroken, toen er in 1575 gegraven is, tot aan het huis van Jacobus Valkenburg. En dat ge- deelte, wat onder het huis van Valkenburg gevonden is, schijnt bij na- gaan toen al overbouwd te zijn geweest; omdat het aan het huis gehoord heeft en niet onderzocht is". Aldus Jan Wijffelaars.
Ik ben van gevoelen, dat Theodoricus deze bewaarplaats heeft doen bouwen. En, dat daarin de geschriften van Paus Adrianus gerust hebben, valt hieruit op te maken, dat duidelijk bleek, dat het oventje met eene plavuis was toegemetseld geweest.
Dat de Prins Bisschop van Luijk bij zijn onderzoek niet geslaagd is, schrijf ik hieraan toe, dat de buitenkelder van het oude huis toen reeds overbouwd is geweest en binnenkelder was geworden van het nieuwe huis van Lucia Dierix, in hetwelk zij den H. Nicasius meermalen zal ontvangen hebben en waarin zij in 1563 stierf, of althans de laatste H. Sacramenten ontving, die haar werden toegediend door den Pastoor van Heeze Michiel Michiels, zoon van Jan Michiels. Ten tijde dat ik te Heeze verbleef, bestonden daar nog een paar dergelijke buitenkelders; men ging er binnenshuis in, maar de kelder lag buiten het huis. Ik vermoed, dat de Pauselijke geschriften bij den dood van Lucia of later, mogelijk bij gelegenheid van het onderzoek in 1575, bij een ander familielid in eene dito bewaarplaats onder den kelder zijn overgebracht, en dat later de bewaarder, misschien door den dood verrast, zijn geheim mede in het graf zal genomen hebben. Mijn besluit was om alle verdere onderzoek daarnaar te staken. Maar zie, daar vind ik in een oud handschrift, ge- titeld: Commentarius, ac Protocollum rerum judicialirum in judicis de Heze, Leende et septam vicis conscriptum per arnoldum Melchioris a secratis ejustam judicii van het jaar 1603 - 1610, eene acte van deeling van het jaar 1607, 12 october, die mij van besluit deed veranderen en eene laatste poging deed wagen. Het betrof eene deeling tusschen drie kinderen van wijlen Adriaan Heeze en Heijlken zijn wittige huijsvrouw. Deze Adriaen Heezen was een broeder van den H. Nicasius en liet na 2 dochters, heijlken gehuwd met Mathijs Anthonis, alias Mathijs Coensen, en Marijken, gehuwd met Jan Jan Peterszoen en éénen zoon Mr. Frans Heesen, die als Pastoor van Wespelaer gestorven is in het jaar 1623. De nagelatene goederen hunner ouders werden in drie deelen gezet 1e de schuur etc. 2e Het woenhuijs mitter stallen ende verkenkoeije mitten houdt daer bij staende deen zijde die voorschreven schuer metten erffne, dander zijde streckende oijck van de haechstraete lijndrecht totter straeten achter die braeck .... 3eHet backhuijs van der plaetschen te doen metten driesen buijten den kelder oijck lijndrecht van de haegestraet totter straeten achter die broeck etc.
Bij accorde zijn gebleven aan Mr. franssen met mathijs anthonis de twee laatste cavelen. Huis en kelder waren spoedig gevonden op Ginderover. Het huis werd bewoond door een zekere van de Mortel, maar toen men in den kelder aan het graven ging, dreigde de bedstede boven den kelder gelegen, in te vallen, en zag men van verder onderzoek af.