Het orgel van de heilige Brigidakerk in Geldrop (1)

Heemkronijk jaar:2006, jaargang:45, nummer:1, pag:3 -6

HET ORGEL VAN DE HEILIGE BRIGIDAKERK IN GELDROP (1) 

door: Jan Broertjes  

De bouwer van het orgel

De geschiedenis van het orgel gaat over vele eeuwen. Er waren verschillende orgelbouwers in binnen- en buitenland. Een van deze orgelbouwers was Vollebregt, van wie hier een korte levensgeschiedenis volgt. 
Jacob Jacobus Vollebregt trouwde op 22 januari 1758. Op 23 september 1761 kreeg hij een zoon Jacobus. Deze Jacobus vestigde zich in Hillegersberg en verhuisde in 1789 naar Maassluis. Hij was instrumentmaker. Hij kreeg negen kinderen. Één daarvan is Ioannes (Johannes), de latere orgelmaker  die werd geboren op 21 mei 1793. In 1800 vestigde Jacobus zich in Vlaardingen  waar hij in het bevolkingsregister te boek stond als orgelmaker. Hij overleed in 1813 in Vlaardingen. De zoon Johannes trouwde in 1818 en ging toen wonen in Schiedam. Tussen 1819 en 1821 verhuisde hij naar Rotterdam. In 1826 of 1827 trok hij naar Vlaardingen. Hier stond hij ingeschreven als schrijnwerker. Daarna verhuisde hij naar Schiedam en stond daar ingeschreven als meester-schrijnwerker. Daarna vertrok hij naar Overschie. In 1839 woonde hij in Rotterdam als lijstenmaker. Hij bleef daar en bekwaamde zich als orgelmaker. Begin 1845 verhuisde Johannes met zoon Jacobus naar Brabant en wel naar Heusden.  Daar adverteerde hij dat hij orgelmaker was. In 1846 verhuisde hij naar Waalwijk. Het jaar daarop verhuisde hij naar de Keizerstraat in ’sHertogenbosch. In 1849 kreeg hij opdracht een orgel in Geldrop te bouwen. Daarna verhuisde hij met zijn zoon in 1861 naar Vught) om later weer terug te keren naar ’sHertogenbosch. In 1872 overleed Johannes. Zijn zoon Jacobus overleed in 1888. 

De kerk

Na de stormramp van 27 december 1627, waarbij tijdens de vroegmis de kerk grotendeels vernield werd – er vielen  honderden slachtoffers – , werd de kerk weer opgebouwd en van een nieuwe torenspits  voorzien. Het lijkt onwaarschijnlijk dat deze kerk een orgel bezat, er is althans nergens melding van gemaakt. Nog geen twintig jaar na het herstel van de kerk namen in 1648 de protestanten het gebouw in bezit en verhuisden de katholieken noodgedwongen naar een schuurkerk. Deze stond op het terrein van het kasteel van Geldrop. Ofschoon de katholieken in 1798 “hunnen aanspraak op de kerk deden gelden, is dezelve eerst den 5 Junij 1823 door hen betrokken”.1  

Het orgel

In 1848 is er voor het eerst sprake van een orgel. In een brief aan de bisschop verzocht Joannes van Beek, pastoor van Geldrop, een orgel te mogen aanschaffen. “Illustrissime ac Reverendissime Domine, De Zeer Eerwaarde Heer Deken van Eindhoven heeft mij verzocht Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid uit zijnen naam het volgende voor te stellen: de kerk van Geldrop heeft behoefte aan eene nieuwe vloer en geen orgel, in het een en ander kan voorzien worden met 4,000 gulden ten laste der K. op te nemen, of zulks zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid ook zouden behagen goed te keuren en toe te staan. De redenen van voorstel zijn: de gezegde 4,000 gulden worden door een goed huisgezin van Geldrop voorgeschoten tegen 4 percent met het zekerste vooruitzigt, dat dezelve bij afsterven aan de kerk geschonken worden, hierbij is de kerk, die hoegenaamd geene andere reparatien noodig heeft in geene deelen belast en heeft een jaarlijks inkomen van 12,00 fl. 
                                               

1 L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het Bisdom ’sHertogenbosch, 1872, Deel III, pag. 674. 
4

2˚ = de organist wordt aan de kerk gegeven, het is de zoon van den Meester te Geldrop, die zich te Rolduc daarteoe heeft bekwaam gemaakt. 3˚ = dat, wanneer het orgel mogt volgen, de vloer door de gemeente zal worden bekostigd. Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid zal wel gelieven te antwoorden bij gelegenheid, waarmede ik mij verpligt zal achten, die ben en altijd blijven zijns Doorluchtige Hoogwaardigs Allerootmoedige Dienaar. J. van Beek, Pastoor. Geldrop den 15 november 1848.” 2 In januari 1849 kon de orgelmaker opdracht gegeven worden tot het maken van een nieuw orgel voor de kerk van Geldrop. De opdracht werd gegund aan de orgelmaker Johannes Vollebregt uit Den Bosch. Het contract is bewaard gebleven: Contract wegens het bouwen van een nieuw Orgel in de R.C. Kerk te Geldrop tusschen den Weleerwaarden Heer Pastoor J. van Beek ten eenre en den Heer Js = Vollebregt en Zoon Orgelmakers te S’Bosch ter andere zijde. 

Artikel 1

Dispositie3 groot manuale

N 1.  Praestant 8+ Voet in het front van gepolijst engelsch tin, de groote met opgeworpe Labiums evenals Zevenbergen – opgeworpen. (het kruisje na Prestant 8 verwijst naar een aantekening in de kantlijn:)  + en 16 voet diskant Praestant.

,, 2. Boerdon 16 voet de onderste octaafe, hout        beste specie

,, 3. Holpijp 8 voet de onderste octaaf hout beste specie

,, 4. Octaaf 4 voet specie

,, 5. Fluit 4 voet specie

,,6. Quint 3 voet specie

,,7. Octaaf 2 voet specie

,,8. Mixtuur  3 sterk specie uit 2 voet

,,9. Trompet 8 voet Bas specie Hooze en koppe mahonyhout

‘’ 10. Trompet 8 v diskant specie 

Positief
                                               

2 Bisschoppelijk archief ’s-Hertogenbosch, dossier Geldrop. 3 Aanleg of inrichting.

,, 11. Praestant 4 voet engelsch tin in het front

,, 12. Roerfluit 8 voet, het onderste octaaf hout Rest specie  (aanvankelijk stond hier Holpijp. Dit is doorgestreept en in de kantlijn is Roerfluit erbij geschreven)

,, 13. Gemshoorn 4 voet specie

,, 14. Nachthoorn 2 voet specie

,, 15. Viola da Gamba 8 voet engelsch tin

,, 16. Fluitravaer 8 voet diskant mahonyhout

,, 17. Flagelet 1 voet specie

,, 18. Sollitional 8 voet

,, 19. Afsluiting manuaale

,, 20. Afsluiting positief

,, 21. koppeling pedaal

,, 22. koppeling Klavier

,, 23. Ventiel

,, 24. Kalkantenklok

,, 25. Nihil 

Artikel 2.De Specie der pijpwerken zal bestaan uit 1/3 engelsch tin en 2/3 lood. Iedere pijp moet Zijne behoorlijke dikte hebben, en iedere stem Zijn eigenaardige intonatie en alle pijpen zoo geplaatst dat zij allen een ruime uitspraak hebben. 

Artikel 3. Twee handklavieren van groot C tot 3 gestreept f ingesloten, de lange toetsen yvoor en de kruistoonen masief ebbenhout, het pedaal van groot c tot 1 gestreep t c ingesloten van goed wagenschot met geslagen ijzeren veeren. 

Artikel 4. Drie blaasbalken met stevige ribben voorzien zoo dat dezelve niet kunnen trekken, de ventielramen moeten met schroeven aangebragt worden, om gemakkelijk binnen in de balken te kunnen koomen. De monden moeten ook zoo ingerigt worden, dat dezelve gemakkelijk kunnen behandeld worden. 

Artikel 5. De windladen zullen van best wagenschot vervaardigd worden, met kopere veeren en losse ventielen, en zoo ingerigt worden, dat het pijpwerk ruim kan staan en men er gemakkelijk bij kan koomen, de ventielen van zacht wagenschot met dubbel kalfsleer voorzien.
 5

 

 

Artikel 6. De welramen en welken zullen van greenenhout, de koppels van eikenhout zijn met kopere stiften voorzien en zoo ingerigt dat het zich gemakkelijk laat regeren. 


Artikel 7. Het abstractuur moet zoo ingerigt worden dat het geen rammeling verwekt met koperen abstractehaken en behoorlijk omworden. 


Artikel 8. De windladen moeten met kopere schroeven voorzien zijn, de kanalen moeten ruim genoeg zijn om behoorlijken wind door te laten. 


Arikel 10. Balken, stellingen, heffers, stoters, blansen zijn voor rekening van de orgelmakers. 


Artikel 11. Dit alles voor de som van tweeendertig honderdguldens /f3200/. Aldus gedaan te Geldrop den 16 januarie 1849. De orgelmaker staat tien achtereenvolgende jaren in voor die gebreken welke door slecht hout of arbeid zouden kunnen ontstaan, het stemmen uitgezonderd, hetgeen een jaar gratis door de Heeren Vollebregt zal worden onderhouden. Doch dit alles te verstaan na door deskundigen bij de aflevering en het stellen van het orgel te zijn goedgekeurd, welke plaatsing zal moeten gebeuren omme Augustus van het lopende jaar 1849. Js = Vollenbregt & Zoon J. van Beek, pastoor.” 


In dit contract is later bijgeschreven: 


“Hierop reeds betaald de somma van dertien honderd guldens (1300) de 13 julij 1849. Js= Vollebregt & Zoon. Nog ontvangen 650 dus totaal een endertig honderd gulden den 26 Augustus 1849 J.J. Vollebregt De geheele som ten volle voldaan den 15 Novemb 1850 J. Vollebregt & Zoon.” 4 


De schrijnwerker J. Beuijssen uit Boxmeer maakte de kast ornamentiek en beeld(en?):
                                               

4 Parochiearchief Sinte Brigida te Geldrop.


“Boxmeer den 8 julij 49. Wel Eerwaarden Heer! Ik ben zoo vrij unE. te verzoeken of ik zoo vrij mag zijn om bij unE. te disponeeren in twee wissels 


                ene groot   f 540

en den anderen groot f   71 

                       samen  f 611 

                verschotten f   18    

                                    f 635 
Zoo unE. dit naar genoegen mag zijn zal unE. mijn veel verpligten om mijn omgaande post of aan mijne knegt die u deze overhandig te bezorgen wat tijd die ik mag afgeven. Ik stel het in de verkizing, het komt op enige dagen zelfs op geen weken op aan, het is maar om de betaling gemakkelijk te doen. In vertrouwen unE. over een en ander zult u te vreden zijn, denkelijk koom ik in het korte deze week of in het eerste van die komende naar het werk zien. Wagtende op het berigt van den meesterknegt die begin van het werk is. Het verlangen hierover is, omdat ik deze dagen aan die heere moet schreiven en bestellen zoo gaat dat in een moeiten en het is voor beiden aangenaam. In vertrouwen Erw. UnE. aan mijn verzoek zult voldoen Waarmeden ik zijn unE. Dankbaren Dinaar J. Beuijssen”.5 Op de achterzijde van deze brief tekende Beuijssen voor ontvangst van 595 gulden “voor de nieuwen orgelkast” op 20 julij 1849. In het register van ontvangsten en uitgaven staat op 14 September nog een post: “aen J:Buys tot slot van reekening weegens de orgelkast f 74,15”  6 In datzelfde kasboek is in 1855 genoteerd: “Julij 15. Aan J. Vollebregt & Zoon, Orgel gezuivert en gestemt f 53,02. Jacobus van Gestel, voor arbeid bij ’t stemmen van ’t Orgel f 2,70” 7. Uit deze periode dateert ook het handschrift van G.H. Broekhuyzen, waarin de dispositie van het orgel van Geldrop is opgenomen: “Gelderop, Provintie Noord-Braband. Het orgel in de kerk der r.cath. gemeente aldaar is gemaakt en voltooid in 1844 door j. Vollebrecht en Zoon. Mr orgelmaker te ’s-Hertogenbosch.
                                              

  5 Gemeentearchief Geldrop 6 Ibid. 7 Ibid.
6

Heeft 18 stemmen, twee handclavieren, aangehangen pedaal drie blaasbalgen.” In het handschrift van Broekhuyzen staan veel onjuistheden. De grootste fout in de aantekeningen over Geldrop is wel het niet vermelden van de Octaaf 4 voet op het Manuaal8. Dit register  was nog niet geheel origineel aanwezig. Het orgel was echter nog steeds niet voltooid. Dat wil zeggen, het snijwerk aan de kast was nog niet uitgevoerd. Daartoe gaf het kerkbestuur op 6 November 1855 J. Beuijssen opdracht: “Het aanbestellen der ornamenten voor den Orgel. J. Buis Zn Boxmeer”.9 Daarna  in 1856 betaalde het kerkbestuur aan Beuijssen “voor een beeld en ornamenten aan ’t orgel f 290,50”.10 Tot 1864 verzorgde Vollebregt de jaarlijkse onderhouds- en stembeurten. Er ontstonden echter problemen met de Trompet 8 voet van het Manuaal. In het notulenboek van de kerkbestuursvergaderingen is daarover opgetekend: “6 October 1863. In aanmerking genomen dat het register de trompet, telkenmale ontstemt is, van het kerkorgel, wordt er besloten om eene begrooting aan de vragen, om het te doen verbeteren, terwijl de thans bestaande te zwak bevonden wordt, en al zoo gedurig onkosten veroorzaakt, bij ontvangst van dusdanige begrooting, zal daarvan eene nadere beslissing dienaangaande genomen worden.” En enige maanden later: “12 April 1864. Ingevolge notulen van oct-1863 is door de vergadering goedgekeurd het bestellen van de register de Trompet voor het orgel voor f 151,= aan de Heeren – Gebr. Fransen te Horst” 11. In de daarop volgende jaren vond er geen regelmatig onderhoud meer plaats. Af en toe werd er een orgelmaker uitgenodigd om stembeurten en reparatiewerk te verrichten. In 1868 betaalde het kerkbestuur f 200,- voor een nieuwe blaasbalg De naam van ’n orgelbouwer is hierbij niet vermeld. In 1871 ontving de  orgelmaker Gradussen f 72,80 voor
                                               

8 Handklavier. 9 Parochiearchief. Notulenboek Kerkbestuur. 10 Parochiearchief. Rekening en verantwoording. 11 Parochiearchief. Notulenboek.


reparatiewerk en stemmen. Daarna, op 20 april 1877, betaalde het kerkbestuur f 72,- aan Frans Smits (II) voor twaalf dagen werk aan het orgel12. Op 13 juni van datzelfde jaar kwam Frans Smits nog eens terug. W.Jos Rappers kreeg eind December 1878 f 34,23 voor “herstellingen aan het orgel” 13 . In de daarop volgende jaren vond er weer regelmatig onderhoud plaats. Door welke orgelmaker is niet vermeld. Inmiddels had het kerkbestuur besloten een nieuwe kerk te bouwen, echter met behoud van de oude toren. Op 23 januari 1887 kwam in de vergadering van het kerkbestuur het orgel aan de orde: “… Zijn Eerw. den Heer Vollebregt, heeft gesproken, over het uitbreken van den Orgel, welker kosten door hem geraamd worden op pm f 50,= behalve kost en hulp, van arbeiders, wordt goedgekeurd daartoe overtegaan,…”14 Het Vollebregtorgel wordt opgeslagen en voor de noodkerk werd een bedrag van f 155,- een (“Amerikaans orgel, fabriek Bell”) harmonium aangeschaft.15 De bouw van de nieuwe kerk werd gegund aan de uit Keulen afkomstig architect Ch. Weber (1820-1908) te Roermond. Zijn latere werk is overwegend in een zogenaamde neoromano-gotische stijl gerealiseerd. Dit vindt zijn oorsprong in  de uitvoerige studie, die hij maakte van de romano-gotische Munsterkerk te Roermond.16 Nadat de oude kerk was afgebroken werd de alleenstaande toren tijdens een hevige storm op 30 oktober 1887 grotendeels verwoest waarop het kerkbestuur besloot ook de toren geheel weg te nemen. De nieuwe kerk van Ch. Weber kon in 1891 worden gecontracteerd. 


Wordt vervolgd
                                               

12 Smitsarchief Universiteit Utrecht. Rekeningboek H7. 13 Parochiearchief. Kasboek en uitgaven. 14 Parochiearchief. Notulenboek. 15 Volgens kwitantie, Parochiearchief Geldrop. 16 H.P.R. Rosenberg, De 19e-eeuwse kerkelijke Bouwkunst in Nederland, ’s-Gravenhage, 1972.
 7

 

Ga terug