Heemkronijk jaar:2006, jaargang:45, nummer:4, pag:68 -73
DE TIENDAAGSE VELDTOCHT, AUGUSTUS 1831
door: Geert van Uythoven
In het vorige nummer van de Heemkronyk heeft Klaasje Douma in een tweetal bijdragen ons een blik gegund in het leven van de bewoners van Heeze en Leende tijdens een interessante periode van hun geschiedenis. Een blik, hoofdzakelijk gebaseerd op lokaal bronnenmateriaal, met name de brieven van Johanna Catharina van Tuyll van Serooskerken. Terecht merkt Klaasje op dat Johanna, alsmede de gehele familie Van Tuyll van Serooskerken protestants was en tot de (inter)nationaal georiënteerde elite behoorde, en niet tot de gewone katholieke plattelandsbevolking. Dit is een zeer belangrijk gegeven. We kunnen er inderdaad van uit gaan dat het beeld dat Johanna in haar brieven schept substantieel afwijkt van de gevoelens van de ‘gewone’ plattelanders, die het volle gewicht van negen jaar (sic!) militaire aanwezigheid en inkwartiering moesten dragen en verdragen. Inkwartiering overigens van protestantse ‘noorderlingen’: de katholieke Brabanders werden gewantrouwd en verdacht van Belgische sympathieën. Niet voor niets werden voor aanvang van de Tiendaagse Veldtocht de Brabantse schutterijen overgeplaatst naar het verre noorden; Groningen, Friesland etc., en vervangen door de noordelijke schutterijen wier betrouwbaarheid in de ogen van de bevelhebbers boven alle twijfel was verheven. In dit licht gesteld zal het de lezer ook niet verbazen dat ik in het vervolg van mijn bijdrage over ‘Hollandse’ in plaats van Nederlandse troepen zal spreken.
Doel van mijn artikel is om Klaasje Douma’s bijdragen in een historisch kader te plaatsen waardoor deze hun terechte interessante en belangrijke waarde voor de historie van ons heem kunnen innemen, alsmede om enkele verdiepingen en aanvullingen toe te voegen.
Een zinloze veldtocht?
Over de Tiendaagse Veldtocht is veel geschreven. Over het algemeen wordt deze gezien als een geslaagde en roemvolle veldtocht. Maar de vraag waarom de veldtocht een succes was wordt niet vaak gesteld en nog minder beantwoord. Want wat was het resultaat, naast veel ellende voor de burgerbevolking en aan beide zijden vele dode en gewonde militairen? Werd het Belgische grondgebied weer ingelijfd bij de noordelijke Nederlanden? Werd één van de Oranjes koning van het nieuwe België? Zou het uiteindelijke resultaat aan de onderhandelingstafel slechter uitgevallen zijn zonder Tiendaagse Veldtocht? Niets van dat alles. Militair gezien was de Tiendaagse Veldtocht in zoverre een succes dat de vers opgerichte Belgische legers zonder veel moeite uit het veld geslagen werden. Iets wat overigens in de lijn der verwachtingen lag. Sinds het begin van de opstand waren de soldaten, toen nog in Nederlandse dienst, door de leiders van de opstand opgewekt tot desertie, gebrek aan discipline, minachting van de commandanten, afkeer van militaire wetten en voorschriften, en haat tegen de zogenaamde willekeur die de soldaten onder de wapenen hield en hen van hun vrijheid en de ‘genietingen van het huiselijk leven’ beroofde. Dit alles keerde zich nu tegen de Belgen. De hogere rangen maakten zich schuldig aan ongehoorzaamheid en zelfs met de aanwezige Franse hulp in de vorm van adviseurs en trainers was het herstellen van de discipline en het oprichten van een leger een proces dat simpelweg veel tijd kostte. Daarbij kwam dat de meest ervaren bevelhebber in het Belgische leger de nieuwe koning Leopold was. Leopold had nog gevochten ten tijde van Napoleon Bonaparte. In Russische dienst had hij tijdens de vrijheidsoorlog van 1813 als commandant van een brigade kurassiers
69
gestreden in de veldslagen van GrootGörschen, Bautzen, Peterswalde en Kulm, alsmede in de driedaagse volkerenslag bij Leipzig. In 1814 vocht hij in de slagen bij Brienne, Arcis-sur-Aube en Fère Champenoise en maakte hij voor Parijs de val van het eerste Franse Keizerrijk mee. Voor het overige waren de officieren, met name in het opperbevel, onervaren.
Het Nederlandse leger vertoonde een ander beeld. De opperbevelhebbers, inclusief de deelnemende leden van het Huis van Oranje, hadden allen hun sporen verdiend in oorlogstijd. De soldaten zelf, alhoewel voor een groot deel onervaren (met name de vrijwilligers en de schutterijen), waren gemotiveerd en hadden over het algemeen een goede training gehad. De gevechten die dan ook werden gevoerd, in veel boeken met de weidse naam ‘veldslagen’ aangeduid, waren in feite niet meer dan schermutselingen die naar Napoleontische maatstaven niets voorstelden. Dat neemt niet weg dat de gesneuvelden en gewonden wèl echt waren!
Aan de Tiendaagse Veldtocht kwam echter een abrupt einde. Toen midden in de ‘slag bij Leuven’ de Nederlanders op het punt stonden de laatste georganiseerde Belgische troepen in de pan te hakken, gaven de Franse en Britse ambassadeurs Koning Willem I te verstaan dat zijn acties veroordeeld werden en een sterk
Frans leger (dat overigens al enige tijd voor dit geval gereed stond) de grenzen inmiddels had overschreden. Langzaam trokken de Nederlandse troepen weer naar het noorden, op de voet gevolgd door de Fransen, maar vooral niet te snel want ook dezen hadden weinig lust om in een openlijk conflict te worden betrokken. En al riepen de Nederlandse militairen om het hardst dat ze de Fransen ook wel eens een lesje zouden leren, koning Willem I wist maar al te goed dat de praktijk anders was en dat de gok te groot was om er zijn kroon voor op het spel te zetten. Er ontstond nu een status quo die zou duren tot 1839: toen pas was koning Willem I bereid de zelfstandigheid van de nieuwe Belgische staat te erkennen. Voor hem zelf was het toen te laat: niet meer begrepen door zijn eigen volk, dat al die jaren de lasten van een gemobiliseerd leger met alle bijkomende kosten en inkwartiering had moeten verdragen, moest hij aftreden en de kroon overgeven aan zijn zoon, koning Willem II.
Blijft nog steeds de vraag te beantwoorden over het waarom van de Tiendaagse Veldtocht. Het antwoord is echter heel simpel: om tegemoet te komen aan de gekrenkte eer van de Nederlanders en de gekrenkte trots van de Oranjes. We moeten niet vergeten dat de 19e eeuw de eeuw van het nationalisme was. En nationalisme vroeg om identificatie van gemeenschappelijke doelen en een gemeenschappelijke vijand. Het vroeg ook om de creatie van helden die vereerd konden worden en als voorbeeld dienen. Wie kent niet de geschiedenis van Van Speijk die zich met kanonneerboot en al opblies om te voorkomen dat deze in handen van de Belgen viel (“dan liever de lucht in!”)? En die van generaal Chassé die de citadel van Antwerpen pas na twee jaar overgaf, na een geregeld beleg door Franse troepen? Heldendaden die geen enkel tactisch of strategisch doel dienden, maar met bloed de eer en toekomst van onze natie veilig stelden. In dit licht gezien was de Tiendaagse Veldtocht zeker niet zinloos, maar de prijs was wel erg hoog.
70
De Tiendaagse Veldtocht in en nabij de Kempen: een samenvatting
De veldtocht begon op 2 augustus 1831 maar pas op 4 augustus werden de grenzen feitelijk overschreden. Het Nederlandse Mobiele Leger bestond uit drie divisies en een zwakke reserve. De 1e en 2e Divisie stonden onder directe leiding van koning Willem I en trokken op in de richting van Antwerpen en Brussel. Tegenover hen stond het Belgische Scheldeleger onder het opperbevel van koning Leopold. De 3e Divisie, zo’n 8.600 man aan troepen, was bij het begin van de veldtocht in en rond Eindhoven gelegerd1 en stond onder bevel van generaal Meijer. Zijn aanvalsdoel was het Belgische Maasleger (divisie-generaal N.J. Daine, circa 15.000 man).
De Reserve of ‘Marsch-Divisie’, ruim 5.000 man aan troepen die over het algemeen minder goed getraind waren, stond onder bevel van generaal Cort Heijligers. Deze troepen waren aan het begin van de veldtocht gelegerd rond St.-Oedenrode en trokken na aanvang van de vijandelijkheden naar Eindhoven om de plaats van de 3e Divisie in te nemen. Bij de Reserve bevond het 2e bataljon van de eerste Afdeeling NoordHollandsche Schutterij uit Amsterdam (majoor J.W. Kerkhoven, 986 man) zich, zoals aangegeven in de bijdrage van Klaasje Douma, het 2e bataljon. Cort Heijligers had een drieledige opdracht. Hij moest de linkerflank van het oprukkende mobiele leger dekken, de gemeenschap met ’s-Hertogenbosch verzekeren, en de Belgische troepen nabij Hasselt ‘in echec’ (in bedwang) houden nadat het Belgische Maasleger door generaal Meijer van hier was verdreven. Toen de 3e Divisie goede vorderingen maakte trok het grootste deel ook verder naar het zuiden en nam posities in te Valkenswaard, Lommel en
1 Stafkwartier in Eindhoven. Van deze troepen waren de Groningse Jagers (Luitenant-kolonel C. van Valkenburg, 120 man) ingekwartierd in Leende; het 2e bataljon van de 3e Afdeeling Utrechtse Schutterij (Majoor J. Glenewinkel, 630 man) in Geldrop en Stratum; en de 17e Afdeeling Infanterie (Kolonel H.A. de Hardt, staf en twee bataljons, in totaal 1608 man) in Heeze (staf), Heeze en Leende.
Hamont. Op 6 augustus ontving Cort Heijligers bevel om met het gros van deze troepen zelfs nog verder zuidwaarts, naar Helchteren en Houthalen op te marcheren. Op dezelfde dag kwam hij hier in gevecht met het vrijwel volledige Maasleger! Het voert te ver om hier in detail nader op in te gaan. Volstaan wordt met te vermelden dat generaal Daine in de gelegenheid was om de troepen van Cort Heijligers volledig in de pan te hakken maar van de gelegenheid geen gebruik maakte. Wellicht dat hij twijfelde door de onverschrokken houding van Cort Heijligers en zijn troepen? Nu bleef het gevecht onbeslist. Op 7 augustus volgde het gevecht bij Kermt tussen het Belgische Maasleger en onderdelen van de Hollandsche 3e Divisie en Cort Heijligers’ Reserve. Dit zou uiteindelijk het bloedigste gevecht van de hele veldtocht worden. De Belgen bleven meester van het slagveld maar de Hollanders waren geenszins verslagen. En generaal Daine, nu vrijwel omringd door Hollandse troepen, had geen andere keuze dan om op 8 augustus de terugtocht te bevelen. Achtervolgd door de Hollanders kwam het weer tot een gevecht bij Hasselt waarbij de Belgische terugtocht ontaardde in een vlucht. Hasselt moest worden ontruimd en de Hollanders maakten veel buit en namen 300 man krijgsgevangen welke op transport werden gezet naar ’sHertogenbosch (vgl. de bijdrage van Klaasje Douma, p. 50).
De Belgische inval in Brabant
Aan de Belgische inval, waaraan Klaasje Douma in haar bijdrage reeds aandacht schonk, is met name in de lokale geschiedschrijving meer gewicht gegeven dan deze feitelijk verdiende. Van een poging om Eindhoven in te nemen was geen sprake; Eindhoven was in die periode niet voorzien van verdedigingswerken. Van een ‘inname’ kon alleen hierom al geen sprake zijn, hoogstens van een ‘bezetting’. Maar juist vanwege de afwezigheid van verdedigingswerken zou zo’n Belgische bezetting van korte duur zijn.
71
Delen van het Belgische Maasleger bevonden zich tijdens het begin van de Tiendaagse Veldtocht in Roermond, op dat moment in bezit van de Belgen. Op 6 augustus vertrok kolonel J.J.L. van den Broeck2 met circa 1.500 man en vijf kanonnen van hier naar Weert, met de opdracht om de gemeenschap van Cort Heijligers met Eindhoven te bedreigen. Deze troepen bestonden hoofdzakelijk uit drie bataljons van het 3e Regiment Jagers, dat was samengesteld uit vrijkorpsen en het bataljon Vrijwillige Jagers onder bevel van Mellinet. Deze troepen waren niet voltallig, onvoldoende gekleed en onvoldoende uitgerust. Het waren minder getrainde en minder gedisciplineerde troepen, niet geschikt voor het slagveld, maar wél bruikbaar om de vijandelijke achterhoede te verontrusten en zijn verbindingslijnen te bedreigen, waardoor deze genoodzaakt werd troepen in te zetten ter beveiliging van zijn achtergebied. Kolonel Van den Broeck werd later nog versterkt met enkele afgesneden troepen van generaal Daine en een deel van de Belgische bezetting van Venlo, wat het totaal op circa 2.500 man bracht. Omdat op dit moment, zoals we gezien hebben, de Reserve van Cort Heijligers actief deelnam aan de gevechten kon deze op dit moment weinig tot geen troepen missen om kolonel Van den Broeck te verdrijven. Deze wist zich dan ook geruime tijd in de omgeving van Weert te handhaven. Pas op 12 augustus werden de Belgen door de Hollandse Brigade Busch uit Weert gemanoeuvreerd,
2 Oud-officier van de garde van Napoleon.
waarna kolonel Van den Broeck zich met zijn hoofdkwartier in Meijel vestigde en van daaruit patrouilles (‘benden’ genoemd in de meeste Hollandse bronnen) uitzond om de omgeving te verontrusten. Belgische patrouilles vertoonden zich in Maarheeze, Leende, Moostdijk, een gehucht iets ten noorden van Meijel, Neerkant en Heijtrak. In Deurne, Liessel en Asten werd contributie gevorderd. In militair opzicht waren de activiteiten van kolonel Van den Broeck zonder betekenis en Eindhoven is nimmer serieus bedreigd geweest.
De relatie tussen de Oranjes en de Van Tuyll van Serooskerkens
De Van Tuylls van Serooskerkens hebben een lange historie van dienen als officier in de Nederlandse legers, meestal onder de Oranjes. Dit was ook tijdens de Tiendaagse Veldtocht het geval. Klaasje Douma constateert (p.47) dat ‘men contact had met leden van het opperbevel’. Dit is in dit kader een understatement als men weet dat luitenantkolonel Vincent Johan Reinier baron van Tuyll van Serooskerken3 diende als adjudant van de opperbevelhebber van het Mobiele Leger, Zijne Koninklijke Hoogheid de kroonprins van Oranje. Een adjudant van de opperbevelhebber was in die tijd een belangrijke persoon. Dit waren ervaren, betrouwbare officieren die de opperbevelhebber hand- en spandiensten verleenden, adviseerden en zelfs in staat moesten zijn autonoom op te treden om uit naam van de opperbevelhebber opdracht te geven aan zelfs divisie- en brigadecommandanten. Ook werden adjudanten vaak belast met uitvoerende opdrachten. Zo kreeg luitenant-kolonel Van Tuyll van Serooskerken op 8 augustus, na het gerucht dat Hasselt was ontruimd door de Belgen, opdracht om vergezeld van een
3 Baron Vincent Johan Reinier van Tuyll van Serooskerken, geboren 4 november 1792 te Utrecht, overleden 24 november 1840 te Parijs. Gehuwd 21 november 1822 te Brussel met Johanna Magdalena Ringeling, dochter van Jan Hendrik Ringeling and Susanna Antoinette Thuret.
72
trompetter vooruit te rijden en de stad op te eisen. Hij vond de poort open, reed binnen en ontmoette burgemeester baron De Cécil, twee schepenen en deken Vaesen. Dezen deelden hem mede, dat de laatste Belgen van het Maasleger de stad hadden verlaten en smeekten de stad te sparen. Op voorstel van luitenant-kolonel Van Tuyll van Serooskerken volgden zij hem en boden de prins van Oranje de stadssleutels op een zilveren schaal aan.
Op 9 augustus, na berichten dat Tongeren door de Belgen was ontruimd, zond de prins van Oranje luitenant-kolonel Van Tuyll van Serooskerken met enkele ruiters daarheen en verder in de richting van Luik tot verkenning van het Maasleger. Terugkomend in Hasselt op 10 augustus rapporteerde de luitenantkolonel dat hij tot op 35 kilometer van Hasselt geen vijand had ontmoet, en dat hij op grond van mededelingen van de bevolking en andere tekenen er zeker van was dat vanwege de ontredderde toestand van het Maasleger van die zijde voorlopig geen gevaar viel te duchten. Vanwege deze bevindingen van luitenantkolonel Van Tuyll van Serooskerken besloot de prins van Oranje om alle Hollandse troepen te concentreren en de operaties richting Leuven voort te zetten. Dit leidde uiteindelijk tot de omsingeling van het Belgische Scheldeleger en het hierop volgende staakt het vuren.
Er diende overigens nog een Van Tuyll van Serooskerken in het Mobiele Leger, als vrijwilliger: de 2e luitenant volontair N.N.K. baron van Tuyll van Serooskerken, toegevoegd aan de staf van Zijne Koninklijke Hoogheid prins Frederik der Nederlanden.
Naschrift
Zonder iets af te willen doen aan de waardevolle bijdragen van Klaasje Douma in de vorige Heemkronyk, wil ik toch graag een tweetal onjuistheden rechtzetten die hier in zijn geslopen.
Op pagina 50 wordt ‘tirailleurs’ verduidelijkt als ‘ongeregelde schutters’. Dit is niet correct. In deze periode was het tirailleurgevecht juist tot een kunst verheven, waarbij de geweerschutters in paren, in een verspreid gevecht de vijand zoveel mogelijk afbreuk moesten doen. Hierbij was het optreden van de individuele schutters zeer specifiek vastgesteld en tot een echte ‘drill’ geworden. Een juiste uitleg voor het optreden ‘en tirailleur’ is het ‘geregelde gevecht in verspreide orde’. Voor het ongeregelde gevecht bestond een andere naam: ‘en debandade’.
Eveneens op pagina 50 wordt, in de vertaling van de brief van Johanna Catharina van Tuyll van Serooskerken, een fout gemaakt doordat gesproken wordt over ‘het Belgische mitrailleurvuur’ bij Leuven. In deze periode werden namelijk nog geen mitrailleurs of machinegeweren gebruikt; dit zou pas plaatsvinden tijdens de Boerenoorlogen rondom de eeuwwisseling van de 19e en 20e eeuw. Vermoedelijk is deze fout gemaakt door de vertaalster barones M.M.H.M. van Tuyll van Serooskerken-Halewyck de Heusch, die het woord ‘mitraillade’ als zodanig heeft vertaald. De originele betekenis van dit woord is echter ‘schrootvuur’, hetgeen in dit geval ook is bedoeld. Gerefereerd wordt namelijk aan een bekend incident (de ‘kanonnade van Leuven’), waarbij ruim na het sluiten van een staakt het vuren een teleurgestelde Belgische officier (d’Eenens) een veertigtal kanonnen deed losbranden op de Hollandse troepen, waarbij een aantal doden en gewonden vielen.
Korte bibliografie
Voor deze bijdrage is gebruik gemaakt van informatie uit vele bronnen. Het voert te ver om deze hier alle op te noemen. Belangrijke literatuur over de Tiendaagse Veldtocht, nog niet genoemd door Klaasje Douma, is het volgende: - Anoniem, Verklaring der kaart van den tiendaagschen veldtogt, waarop de verschillende divisiën en korpsen, benevens de roemrijke overwinning der
73
oud-Nederlandsche troepen, de positie en de vlugt van het Belgische leger, en de stand der Fransche hulpbenden, bij den wapenstilstand, door bijzondere kleuren zijn aangewezen, Amsterdam 1832. - Anoniem, Journaal der Krijgsverrichtingen in den 10-daagsen Veldtogt, Amsterdam 1856.
- W.E. van Dam van Isselt, De Jagers van Van Dam (1830 tot 1839), Amsterdam s.d. - F. de Bas, Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd, 4e deel, Schiedam 1913.