Heemkronijk jaar:2007, jaargang:46, nummer:1, pag:13 -15
EEN GRAFHEUVEL BIJ HET VOORMALIGE TURFVEN IN STERKSEL
door: Jan Broertjes
In 1939 maakte John van Oss, nu woonachtig in Canada, de volgende aantekeningen: Bij ontginningswerkzaamheden in 1939 kwamen wij op de fundering van 2 hutten langs de Turfvenweg ± 50 m ten oosten van de boerderij laatst bewoond door Grard Louwers en halverwege tussen de Turfvenweg en het Turfven. De twee hutten lagen ± 12 m uit elkaar, twee zuiver dubbele cirkels diameter ± 6 m met een onderbreking aan de zuidzijde. De bouwplaats was waarschijnlijk ontgraven tot de harde, ijzerhoudende zandlaag. Ten zuiden van het Turfven in het bouwland vond ik vuursteenmesjes.
Deze resten van hutten moeten ± 12.000 jaar oud zijn. Deze mensen leefden verspreid in de bossen, leefden van klein wild, vruchten, wortels, noten enz. in het microlytisch tijdperk. Latere permanente bewoning was langs beekjes en rivieren. Iets anders is mij opgevallen in het Turfven. Het ven was bijna opgedeeld in 2 helften door een hogere rug. Op deze rug was een heel bijzondere grondformatie van hele dunne, scherp afgetekende laagjes, wat zand en sterk humushoudend materiaal. Laagjes van ± 3 mm dik met een totale hoogte van 1.20 m tot 1.50 m.
14
Volgens mij zijn deze laagjes opgebouwd in een periode van overmatige regen in herfst en winter en een zeer droge zomer. De regen voerde de afslipbare deeltjes in het ven. In de zomer verdampte het water en de westenwind blies eerst de humusdeeltjes in de hogere rug die begroeid was met heide of laag struikgewas en later zanddeeltjes. Deze periode moet zo’n 120 – 140 jaar geduurd hebben. Ik moet nog iets anders vermelden. Bij het bouwen van het huis van Frits de Louw kwam bij het graven van de fundering zogenoemde kloostermoppen naar boven. Gebakken steen van 40 bij 20 bij 10 cm dik, het moet de plaats zijn waar het
zogenoemde Convent stond.1 De twee hutten waar van Oss over schrijft hebben volgens mij een heel andere geschiedenis. In de steentijd leefden hier rondtrekkende groepen, die als nomaden leefden. Zij maakten tenten van stokken en huiden die aan de voet werden vastgehouden door stenen. Deze stenen worden soms op een steentijdlocatie in een cirkel teruggevonden. Van paalsporen uit die tijd, en
1 Dit moet nader worden onderzocht.
15
dan spreek ik over meer dan zesduizend jaar geleden, is maar zeer weinig bekend. Waar het hier om gaat zijn vrijwel zeker paalsporen die deel hebben uitgemaakt van een grafheuvel uit de bronstijd (2000-800 vóór Christus). De doorsnede binnen de palen is ± 5 m en de afstand tussen de cirkels is ± 60 cm. De doorsnede van de palen ligt tussen de 8 en 10 cm. Er zijn allerlei vormen van grafheuvels bekend als het gaat om paalsporen. De afbeelding laat een schema zien zoals dat door Glasbergen2 in 1954 werd opgesteld en nu nog steeds gehanteerd wordt volgens Theunissen3.
2 Glasbergen, W. 1954, Barrow excavations in the Eight Beatitudes, The Bronze Age cemetry between Toterfout & Halve Mijl, North Brabant. II. The Implications, Palaeohistoria 3, 1-204. 3 Liesbeth Theunissen, Midden-bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen, 1999.
In dit geval gaat het om een dubbele rij palen om een opgeworpen zandheuvel. De zandheuvel werd gemaakt van heideplaggen. In de heuvel werden de crematieresten bijgezet en zo ontstond een grafmonument. Vaak komt er een aantal bij elkaar voor. In dit geval zijn er bij toeval twee ontdekt.
Lang bleven deze heuvels in het landschap zichtbaar en zullen jaren in de prehistorie als een rituele plaats dienst hebben gedaan. Geleidelijk raakte de heuvel in verval en bij ontginning van het gebied werden de heuvels geslecht voor wat er nog van over was. Ze komen vaak voor op de wat hogere zandgronden en op zandruggen. In dit geval lagen ze op een zandrug in en omgeven door het Turfven, als het ware op een schiereiland.
16