Het bouwjaar van de Leendse kerk

Heemkronijk jaar:2007, jaargang:46, nummer:2/3, pag:23 -34

HET BOUWJAAR VAN DE LEENDSE KERK 

door: Max Farjon 

Sinds een goed jaar werk ik aan een project dat beoogt de kerktoren van Leende zo volledig mogelijk in tekeningen vast te leggen. Daarbij probeer ik ook de bouwhistorie te achterhalen. Zo kwam ik er toe om ook de publicaties over het bouwjaar van de toren te bestuderen. Een heemkundige werkgroep heeft in het jaar 1974, toen – naar wordt aangenomen - de kerk 500 jaar bestond, een zeer informatief  ‘geschiedenisboekje’ over Leende1 samengesteld. Daarin komen ook de kerk, haar geschiedenis en de achtergronden waarop het bouwjaar 1474 gebaseerd is, ter sprake. Het boek beschrijft hoe een steen, waarin dat bouwjaar was gebeiteld, tijdens de verbouwing rond 1940 verloren geraakt is. Toen men bezig was met het schrijven van het boek leefde er nog één getuige die de steen kon beschrijven. Dat was Toon Smeets2. Hij is toen namens de werkgroep uitvoerig over de steen ondervraagd, de bevindingen zijn in het boek te lezen. In de loop van 2006 kwam ik ook met Toon Smeets over die steen in gesprek en dat leidde tot een onverwacht resultaat. En passant kwam een vijftal nieuwe historische feiten aan het licht, waarop ik in dit artikel ook nader inga. Van een steen die het bouwjaar vermeldt verwacht je dat die tijdens de bouw is ingemetseld, dus net zo oud is als het gebouw zelf. Maar uit mijn gesprek met Smeets bleek dat de steen op het moment van zijn teloorgang nog geen honderd jaar oud was! Ook dat probeer ik aan te tonen. Toon Smeets was in zijn werkzame leven machinebankwerker. Hij heeft altijd in Leende gewoond. Omdat hij vóór en tijdens de oorlog3 misdienaar was en daarna zelfs hulpkoster was hij natuurlijk een waardevolle getuige. Bovendien bleek hij over een sterke opmerkingsgave te beschikken, iemand met                                                 

1 Dyt gheyt aen der Kyrcken van Leendt. 2 Wilhelmus Antonius Smeets Leende 1926-2007. 3 Tweede Wereldoorlog 1940-1945.

oog voor details. Hij kende als enige ingewijde overlevende de kerkindeling ter plekke, het priesterkoor van vóór 1940, heel goed. En dat was cruciaal voor de gevolgtrekkingen over de verloren gegane steen met daarop het ‘stichtingsjaar’ van de kerk.  
Tijdens onze gesprekken – Toon was voor mij geen onbekende, meer dan vijftig jaar eerder ontmoette ik hem al bij de ouders van mijn vrouw – toonde hij een grote betrokkenheid. Het spijt mij dan ook zeer dat hij zijn inbreng bij dit artikel niet meer kan meemaken, hij is dit jaar op 28 januari onverwachts overleden. Daarom prijs ik me wel gelukkig zijn belangrijke getuigenis nog op tijd te hebben kunnen vastleggen. Toon vertelde in detail hoe de situatie rond het priesterkoor vóór 1940 er uitzag. Dat heb ik in figuur 1 vastgelegd. Ook waar de steen met het jaartal 1474 zich bevond, namelijk in de achterwand van de St.Jozefkapel. Deze figuur is een deel van de plattegrond zoals afgebeeld op pagina 42 van het ‘jubileumboekje’ van onze kerk. Door mijn onderzoek naar de toren kreeg ik ook inzage in een studeeropdracht van architect (nu in ruste) Huub van Bree in Best. De plattegrond in het boek blijkt aan deze studeeropdracht te zijn ontleend. Huub van Bree kreeg op zijn beurt de tekening van een studievriend, een zoon van de Eindhovense architect Cees G. Geenen4. Hij was de man die de verbouwing (uitbreiding met twee zijkapellen) van de Leendse kerk rond 1940 ontworpen heeft. Zoals architecten altijd doen bij een verbouwing tekenen ze zowel de situatie vóór als na de verbouwing.
                                                

4 Ir C.G. Geenen had samen met ir L.R.T. Oskam een architectenbureau in Eindhoven. Na WO II was hij lange tijd de planoloog (stedenbouwkundige) voor de gemeente Leende. 

 

 

Plattegrond kerkkoor vóór de verbouwing van 1940. Nieuwe sacristie (gebouwd in de jaren 20 van de 20ste eeuw):

1 Bergruimte met kasten

2 Mariakapel met altaar

3 Priesterkoor met hoofdaltaar

4 Plaats houten schot tijdens de verbouwing in 1941

5 Plaats houten schot tijdens de verbouwing in 1941

6 St.Jozefkapel met altaar, het kruisje geeft aan waar de steen met inscriptie in de muur gemetseld zat

7 Sacristie 

8 Oude zuidelijke zijbeuk

9 Oude noordelijke zijbeuk

10 Ingang tot de sacristie, deze is ook te zien op de foto van figuur 1. De priester moest vanuit de pastorie buitenom naar de kerk De letters geven de spitsboogvormige doorgangen aan naar de kapellen en corresponderen met de letters in figuur 5.  

De ondertiteling ‘oorspronkelijk grondplan’ op pagina 42 slaat dus op een grondplan zoals Geenen dat aantrof en hoeft daarom niet de situatie te zijn zoals die er uitzag bij de bouw in 1474. 
Om mijn theorie over het bouwjaar en de stichtingssteen begrijpelijker te maken heb ik onderstaande kroniek opgesteld. Daarin zijn in chronologische volgorde alle hiervoor relevante gebeurtenissen samengebracht. 

Kroniek 1738

De Beijer maakt een afbeelding van de kerk. Ze toont heel duidelijk de situatie van koor en zuidelijke dwarsbeuk. Zie figuur 2.15.
                                                

5 Jan de Beijer, Achttiende-eeuwse gezichten van steden, dorpen en huizen: naar het leven getekend Dl. VI: Noord-Brabant en Limburg. Repro Holland bv Alphen aan den Rijn, jaar 1991, de afbeelding heeft nummer 1210 in het boek.

 

 

 

 1790

Hendrik Verhees maakt een afbeelding van de kerk. Ook hier zijn koor en zuidelijke dwarsbeuk goed afgebeeld. Zie figuur 2.2 6. 
                                                

6 Verhees, Hendrik – Het schetsenboek van Hendrik Verhees/bewerking en tekstverzorging Jan van Laarhoven, jaar 1975. Uitgever: Den Bosch, Merlijn.  

 

 

1828

Van Moorsel7 toont in zijn Kronijk een plattegrond van het dorp. Hieruit is het deel dat de kerk betreft weergegeven. Zie figuur 2.3.

1843

Van Moorsel7 citeert een uitspraak van deken Bartholomeus Kemps8: ‘In 1474 is de kerk van Leende voltooid. Volgens deskundigen is de toren van oudere datum.’ In hetzelfde jaar schrijft het gemeentebestuur in een brief aan de gouverneur: ‘De kerk   dateert van 1474’9. In hetzelfde jaar is er ook een melding van de bouw van een nieuwe sacristie, verdere bijzonderheden ontbreken, zodat het niet duidelijk is waar en hoe die tot stand kwam. In hetzelfde jaar meldt Coppens10: ‘Het eerste kerkgebouw van Leende heeft voor het jaar 1474 opgehouden te bestaan. In genoemd jaar is de parochiekerk, die nog in wezen is, gebouwd en onder aanroeping van den H. opperapostel Petrus ingewijd.’

1844

Citaat uit de dagboeken van Panken11: ‘Dit gebouw dagteekent van den jare 1474. Men vindt ook dit cijfer in het kruiskoor der regter- of zuidzijde, alwaar 2 hoofden op het
                                                

7 Hendrik Godefridus van Moorsel – Kronijk of aantekening der merkwaardige voorvallen binnen de gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen en enkelde welken algemene belangstelling verdienen / door Hendrik Godefridus van Moorsel gemeente-secretaris van Heeze, Leende en Someren, uitgegeven en toegelicht door pater Dominicus de Jong OCR. 
8 Bartholomeus Kemps Leende 1787 – Asten 1863, was 44 jaar pastoor in Asten. 9 Dyt gheyt aen der Kyrcken van Leende, pagina 22. 10 Josephus Coppens – Nieuwe beschrijving van het bisdom van ‘s Hertogenbosch – naar aanleiding van het ‘Katholijk Meierijsch memorieboek’ van A. van Gils, Deel 1: Over hetgene het bisdom in het algemeen betreft. 2: Over het dekanaat der stad ’s Bosch. 3.1: Over de landelijke dekanaten Heusden, Hilvarenbeek, Orthen en Oss. 4:Over die landstreken, die bij latere tijden van het bisdom van ’s Hertogenbosch afgezonderd zijn geworden, Jaar: 1840-1844, uitgever: ’s Hertogenbosch: Demelinne – citaat op pagina 104. 11 Peter Meurkens – De dagboeken van P.N. Panken 1819-1904: memorieboek van een Brabantse schoolmeester / P.N. Panken. Deel: 1e bd: 1819-1858, Jaar: cop. 1993, uitgever: Eindhoven: Kempen Uitgevers. Het citaat is te vinden op pagina 54 van deel I en is gedateerd 1844

.
onderdeel eens pilasters afgebeeld zijn. Hierbij staat: Al te werch’.

1853

Volgens een kerkrekening uit die tijd: ‘de stenen pelare bezet en alle muren der kerk afgekapt en opnieuw bepleisterd en bezet’.12

1856

Pastoor Theodorus de Hoog13 laat twee nieuwe altaartjes installeren14. Waarschijnlijk werden ze toegewijd aan Maria en St.Jozef omdat in de opsomming van Bannenberg en Juten15 (die voor Leende tot 1566 lopen) wel altaren worden genoemd maar niet met deze namen. We mogen aannemen dat pas na 1798, toen de katholieken van Leende weer in het bezit van hun kerk kwamen, gedacht kon worden aan zaken zoals het stichten van een nieuw altaar.

1857

Pastoor Theodorus de Hoog noteert op een los blaadje: ‘1857 Kapel gebouwd voor de congr Kost 600.’ Volgens emerituspastoor Ad van Loon16 was de aanleiding hiervoor de oprichting van de St.Jozefcongregatie in het jaar daarvoor17. Ik ben van mening dat dit vrijwel zeker slaat op het St.Jozefaltaar (nummer 7 in figuur 1). Emerituspastoor Ad van Loon, met wie ik dit besprak, meent dat hiermee een gebouwtje aan de noordzijde van het priesterkoor bedoeld is. Hij baseert dit op een mededeling uit 1889 waarin pastoor Essens de sloop van dit gebouwtje meldt en als reden daarvoor geeft: ‘om haar bouwvalligheid; daarenboven is zij doelloos omdat de oefeningen voor de H.Familie en de Congregatie steeds gehouden worden in de Kerk, en de catechismus der
                                                

12 PAL I-6 Memoriale 1812-1969, pagina 38 (PAL staat voor Parochieel Archief Leende, zoals ingedeeld door emerituspastoor Ad van Loon). 13 Theodorus de Hoog Nieuwkuijk 1800-1862, pastoor in Leende van 1853/9. 14 PAL I-6 Memoriale 1812-1969, pagina 39. 15 Juten en Bannenberg hebben in de jaren ’20 en ’60 van de 20ste eeuw de inhoud van de 15de- en 16de-eeuwse registers van een aantal dekenaten in het Bisdom Luik samengevat en gepubliceerd. 16 Ad van Loon Breda 1925, pastoor in Leende van 1969-1993. 17 PAL map 6, nr 40 en 46

kinderen in het Liefdehuis’18. Ik bracht daar tegen in dat er geen ander document is dat het bouwjaar van de St.Jozefkapel meldt en dat het door hem bedoelde gebouwtje van oudere datum dan 1857 moet zijn omdat het moeilijk voor te stellen is dat een gebouw in 32 jaar bouwvallig wordt.

1861

Pastoor Johannes Nicolaas Smits19 laat een nieuwe sacristie bouwen. De architect was Carl Weber20. Deze uitbouw, zuide

lijk van het koor, is op de foto ontvangen door Wim Pompen21 duidelijk te zien. Zie figuur 2.4 voor plattegrond. 

1873 Schutjes meldt: ‘de aanwezige kerk dagteekent van 1474, zoals een steen, vroeger boven het St-Joseph altaar ingemetseld, behelst: afgewerckt 1474.’22 

1916/17

Verhoging priesterkoor en pilaren weer ontmanteld.23

1941

 Uitbreiding kerk met nieuwe zij- of dwarsbeuken.24

1974 

Een werkgroep onderzoekt het verleden van Leende en de kerk ter gelegenheid van het 500-jarig bestaan van de kerk. De bevindingen worden in een boek vastgelegd. De leden van de werkgroep zijn: Sjef van den Zanden, Mary Verhagen-van Draanen, Steef Mulder, Jan Leemans, Geert Hut, Jan Aerts in samenwerking met A.F.N. van Asten. Tijdens dit onderzoek bleek Toon Smeets de enige nog levende persoon te zijn die achter
                                                

18 PAL map 8, 12 Liefdehuis was het toen nieuwe klooster van de Zusters van Liefde uit Tilburg. 19 Johannes Nicolaas Smits Eindhoven 1809-Leende 1889, pastoor 1859-1911. 20 PAL III-5 pastoor Smits, pagina 9. 21 Wilhelmus Antonius Pompen Leende 1934, amateurfotograaf en verzamelaar van foto’s over Leende. 22 L.H.Schutjes – Geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch / door Kerkelijke geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch, Jaar 1870-1881, uitgever: St.Michiels-Gestel: Boekdrukkerij van het Bisdom van ’s-Bosch. Het citaat is te vinden op pagina 680. 23 PAL III-7 pastoor Steenbekkers, pagina 8. 24 PAL III-8 pastoor De Wijs, pagina 12.

het St.Jozefaltaar een steen met het jaartal 1474 heeft gezien.25 

Tot zover de gedocumenteerde gebeurtenissen. Wat duidelijk uit de hiervoor vermelde kroniek blijkt is dat de stichtingssteen op een plek zat die er bij de bouw in 1474 nog niet was. De situaties in figuur 1 laten zien dat er van de latere bouwsels niets te bekennen valt. Maar wanneer is die plek dan wél ontstaan? Kijkend naar mijn kroniek ligt het meest voor de hand om daar de kapelbouw van 1857 voor aan te wijzen, maar dan zitten we met een paar vreemde zaken. Vier jaren later wordt namelijk een nieuwe sacristie rond de kapel gebouwd. Is het dan niet waarschijnlijker dat sacristie en kapel tegelijkertijd zijn gebouwd? In de bron die de verbouwing van 1861 meldt wordt alleen over de nieuwe sacristie gesproken. Als de St.Jozefkapel gelijktijdig was gebouwd dan verwacht je toch dat dat zeker ook genoemd zou zijn. Een tweede merkwaardigheid is de Lvorm van de sacristie. Als je iets nieuws bouwt kies je toch niet zo’n onhandig grondvlak. Het lijkt er dus toch op dat de kapel er al stond toen de sacristie er tegenaan en omheen gebouwd werd. Om hier meer zicht op te krijgen vroeg ik Toon Smeets zo nauwkeurig mogelijk de kapel te beschrijven. Aan de hand van een foto van het priesterkoor vóór de bouw van de nieuwe dwarsbeuk (figuur 5) en een reconstructieschets (figuur 4) ontstond een goed beeld van hoe het geweest zou kunnen zijn. De spitse toegangspoorten tot beide kapellen zijn op de foto nog juist te zien. Ik heb ze met een stippellijn op de voorgrond geaccentueerd. Smeets gaf aan dat in de rechter zijwand een glas- en loodraam zat met een voorstelling van het Heilig Huisgezin in Nazareth. Dit versterkt de stelling dat de kapel gebouwd is vóór de sacristie, want een glas- in loodraam in een binnenmuur is niet erg zinvol. Het meest waarschijnlijk is dus dat in 1857 de                                                  

25 Pagina 23 van het boek Dyt gheyt aen der Kyrcken van Leendt
 

 

        

 

 

 

 

 
                                                                    

  

 

 

 

St.Jozefkapel gebouwd is. Vier jaar later werd er nog eens een sacristie omheen gebouwd en ontstond de situatie volgens figuur 1. De opeenvolgende aanbouwen zijn te zien in figuur 3.Dat er zo kort op elkaar op dezelfde plek twee ingrijpende verbouwingen plaatsvonden valt enigszins te verklaren doordat het onder twee verschillende pastoors gebeurde. Pastoor De Hoog bouwde de kapel en zijn opvolger Smits bracht de sacristie tot stand. Toon Smeets gaf ook aan dat hij de steen met het jaartal 1474 voor het eerst zag nadat het St.Jozefaltaar verwijderd was. Dat was in 1940, toen men aan de uitbreiding met twee nieuwe dwarsbeuken begon. Voordien was de steen volledig afgedekt door een opstand op het altaar. Niemand kon hem zien, dus ook Schutjes en zijn berichtgevers niet. Er moet duidelijk geen overleg geweest zijn tussen de man die over de positie van de steen besliste en degene die het nieuwe altaar bestelde. Toon Smeets heeft de steen ook getoond aan andere misdienaars en aan kapelaan Janssen26. De misdienaars zijn naderhand niet om een  bevestiging gevraagd en zijn nu overleden, en kapelaan Janssen kon het zich niet meer  herinneren toen hem omstreeks 1972/3 daarnaar gevraagd werd. Het staat nu vast dat de kapel in de tekening uit 1828 van gemeentesecretaris Van Moorsel  nog niet aanwezig was. Het jaar kan echter ook niet vroeger liggen dan 1844, het jaar dat schoolmeester Peter Panken uit Westerhoven in zijn dagboek belangrijke waarnemingen over het stichtingsjaar opschreef, wanneer hij weer eens te voet naar Leende was geweest om de kerk ‘af te zien’. Hij beschrijft namelijk een situatie die duidelijk anders is dan na de bouw van de kapel. Hij noteerde op 9 juni 1844: ‘Dit gebouw dagteekent van den jare 1474. Men vindt ook dit cijfer in het kruiskoor der regter- of zuidzijde, alwaar 2 hoofden op het onderdeel eens pilasters afgebeeld zijn. Hierbij staat: Al te werch’
                                                

26 Martin Janssen, kapelaan in Leende van 1938-1943, werd later pastoor in Sambeek.


Zou de tekst erop kunnen duiden dat het jaartal 1474 was afgebeeld op de pilaar op de hoek van priesterkoor en (oude) dwarsbeuk, zie kruisje in de situatie in figuur 3. Hier moet vermeld worden dat het dagboek van Panken pas in 1993 voor het eerst gepubliceerd werd en dat dus de schrijvers van het ‘jubileumboek’ deze belangrijke aanwijzing nog niet in hun beschouwingen van zo’n twintig jaar eerder konden betrekken. Nu dringt als vanzelf de volgende gang van zaken zich op. De bouw van de kapel viel ongeveer of helemaal samen met het afkappen en opnieuw bepleisteren van de muren in 1853. Het opschrift dat Panken zag kon men met goed fatsoen niet uitsparen en men besloot een nieuw stichtingsmerk te maken. Men liet een blauwe hardsteen maken en deze voorzien van de tekst ‘afgewerkt 1474’. Men nam die over van het opschrift op de pilaar. Het oude opschrift ‘Al te werch’ was mogelijk niet goed meer te lezen, het pleisterwerk was er immers slecht aan toe, en misschien door Panken niet correct weergegeven. De insiders wisten wel wat er gestaan had. De nieuwe steen metselde men in tijdens de bouw van de kapel en men voorzag niet dat hij eigenlijk te laag zat om zichtbaar te blijven nadat het altaar erin geplaatst was. Zie positie y in figuur 3.2 en 3.3. Deze gang van zaken is pure speculatie, maar spoort wel met een paar aanwijzingen: de tekeningen van De Beijer, Verhees en Van Moorsel, die tot aan 1828 geen kapel tonen, en de niet meer te certificeren waarnemingen van Panken en Smeets. Maar stel eens dat de steen toch wel in 1474 ergens ingebouwd was en bij de kapelbouw een nieuwe plek heeft gekregen. Dat dit onwaarschijnlijk is zal uit het volgende blijken. We verdiepen ons in de verdwenen steen zelf. De verbouwing die in 1940 begon betekende veel sloopwerk. Het wegbreken van muren tussen de ruimten die tot dan toe in gebruik waren als sacristieën (oud en nieuw), kapellen en bergruimte. Dat slopen gebeurde in twee fasen, omdat het besluit tot uitbreiding in zuidelijke richting pas genomen werd toen 

men al begonnen was met de uitbreiding noordwaarts. Vandaar dat er een tijdelijk schot op 6 (zie figuur 1) geplaatst is. Toon Smeets kon deze situatie nog goed beschrijven. In de muur achter het St.Jozefaltaar zat dus de steen met het opschrift ‘afgewerckt 1474’. Bij de sloop is de steen niet bewaard gebleven. Zoekgeraakt of vernield? De werkgroep voor de Torenfeesten heeft in 1973 nog pogingen gedaan om de steen te achterhalen. Ze heeft bij de aannemer en alle personen die aan de sloop en de bouw hebben meegewerkt navraag gedaan. Toon Smeets heeft de steen meerdere malen opgemerkt en wist zoveel details dat het nog mogelijk was een reconstructieschets te maken. Naar zijn schatting was de steen ongeveer 50 centimeter breed en was het materiaal van blauwe hardsteen. Hetzelfde materiaal waar de pilaren van gemaakt zijn. Toon weet ook nog dat de tekst in ‘kleine’ letters (niet in hoofdletters) boogvormig was afgebeeld. Aan de hand van zijn beschrijving heb ik een reconstructietekening gemaakt en daarvoor een middeleeuws lettertype gekozen (figuur 6). Toen ik deze tekening aan Toon liet zien wees hij me direct op het foute lettertype. Die moest precies zo zijn als in het boek van de werkgroep Torenfeesten was weergegeven. Dus een modern lettertype en beslist niet een type in middeleeuwse stijl. Daarop heb ik een tweede reconstructie gemaakt (figuur 6) gemaakt. Als we ervan uitgaan dat de verloren steen voorzien was van een tekst in moderne stijl kan deze niet uit de tijd van de kerkbouw stammen. In de vijftiende eeuw werd dat lettertype niet gebruikt. Deze conclusie past wonderwel in de hiervoor beschreven bevinding dat de steen op een plaats zat die pas na 1844 is ontstaan. Deze bevindingen steunen voor een deel op het geheugen van één persoon. In dat verband haal ik een tekst aan die voor kwam in een artikel (van Ad Bergsma in de Volkskrant van 15.7.2006) over herinneringen: ‘Een herinnering lijkt niet op het afdraaien van een oude archieffilm maar is een actieve reconstructie. Nieuwe kennis
dringt in het verleden binnen. Zo vult het geheugen vage 

Figuur  6  Reconstructies van de stichtingssteen van de kerk (naar een beschrijving van Toon Smeets).  

 

 

herinneringen aan en construeert het overgangen en details die in de oorspronkelijke versie niet voorkwamen.’ Zou hier ook sprake van dit verschijnsel kunnen zijn? Bijvoorbeeld de  aanhalingstekens? Ze zijn niet ter sprake gekomen vóór 1974, toen Toon zijn herinneringen ophaalde voor de Torencommissie. Zijn ze misschien in zijn geheugen terecht gekomen nadat het boek uit was en daarin de steentekst tussen aanhalingstekens verscheen? Dáár hadden ze een functie, het was een citaat uit Schutjes, die overigens zelf geen aanhalingstekens gebruikte. Daarentegen scheppen de beschrijving van de gebogen tekst en de ruw behakte vlakken rond de tekst een zeker betrouwbaarheidsgehalte. 

De aanhalingstekens op de steen zouden hier overigens wel degelijk een functie kunnen hebben. Men wilde tonen dat het een aanhaling was uit het verleden, dat het niet de oorspronkelijke weergave betrof. Daar duidt ook de c op vóór de k in ‘afgewerckt’. Deze c was in de Middeleeuwen gangbaar in combinatie met de k. Zou men de tekst bij de bouw van de kapel voor het eerst bedacht hebben dan zou er geen c gebruikt zijn omdat die in combinatie met de k in de 19de eeuw nauwelijks nog toegepast werd. 
Alles overziende kunnen we vaststellen dat de persoonlijke waarneming van meester Panken in 1844 de meest betrouwbare getuigenis is omtrent het bouwjaar van onze kerk. Alle andere meldingen, inclusief het jaartal op de verloren steen, zijn daarvan afgeleid en afkomstig van andere, anonieme waarnemers die zagen wat Panken had gezien. De steen zoals beschreven door Toon Smeets geeft op zijn minst een globale indruk van de werkelijkheid. Maar die werkelijkheid is een stuk minder belangrijk geworden nu we weten dat hij op het moment van de teloorgang minder dan honderd jaar daarvoor werd gemaakt en geplaatst. 
Als nevenproduct van deze studie zijn nog enkele andere zaken gebleken. Ze hebben niets van doen met het onderwerp van deze studie, maar zijn de moeite waard om vast te leggen.  •

* De hartlijn van het priesterkoor ligt een halve muurdikte verschoven ten opzichte van de hartlijn van de kerk en wel in zuidwaartse richting. Dat blijkt heel duidelijk uit de tekening van architect Geenen, figuur 1.

• De twee traveeën boven het priesterkoor, elk met vier spitsbogen – in figuur 5 nog goed te zien – zijn bij de verbouwing in 1940/1 tot één travee teruggebracht. Dat was noodzakelijk door de wijde doorgang naar de nieuwe dwarsbeuken. Er is dus aan de stenen overkapping van het priesterkoor zeer ingrijpend verbouwd.

• In figuur 2.3 (van Van Moorsel) is aan de noordzijde van het priesterkoor in de hoek met de dwarsbeuk een kleine uitbouw te zien. Nergens is melding van een uitbreiding in de jaren ervoor. Dus mogelijk is het bij de bouw in 1474 al een onderdeel van de kerk geweest.

• Jan Maas27, een van de kerkgidsen, wees me op twee mannenkopjes die zich onder de oostelijke spitsbogen van het kruiskoor bevinden (figuur 7). Volgens oud-medewerker Van Berk van het Diocesaan Bouwbureau, zouden die architect Carl Weber (Keulen 1820-Roermond 1908) en pastoor Willem Steenbekkers (Alem 1867-Leende 1934) kunnen voorstellen. Weber had in 1880 op die manier zijn sporen in de kerk van Best nagelaten, aldus emerituspastoor Ad van Loon. Dat van Steenbekkers (pastoor van 1911-1934) kan kloppen. Hij was aan het bewind toen het priesterkoor verhoogd werd in 1916, waarbij de spitsbogen vernieuwd zijn. Hét moment dus om de kopjes daar te plaatsen. Maar hij had wel een veel ronder gezicht. Architect was toen echter Jos Cuijpers (Roermond 1861Meerssen 1949) – degene die honderd jaar geleden ook de supervisie had over de versteviging van de torenfundering, en niet Weber. Die was betrokken in 1861 bij de bouw van de nieuwe sacristie. Dus Steenbekkers en Weber zijn het vrijwel zeker niet. Een andere oorsprong ligt meer voor de hand. Panken meldde in 1844 de aanwezigheid van twee hoofdjes ook al, zie kroniek. Ze bevonden zich in de nabijheid van het jaartal, dat ze misschien wel flankeerden. Waarschijnlijk zijn ze tegelijk met het jaartal geplaatst en zouden ze heel goed de bouwheer en bouwmeester kunnen
                                                

27 Johannes Henricus Maas Leende 1925 

voorstellen. Van beiden is de naam echter niet meer bekend. Bij het verwijderen van het jaartal en de 
bijbehorende tekst zijn de kopjes verplaatst of verloren geraakt. Dat 
         

 

 

  
     

laatste ligt niet zo voor de hand, ze zouden eerder na wat omzwervingen in het kruiskoor terecht gekomen  kunnen zijn. Er is hier wel iets       merkwaardigs aan de hand. De twee gezichten lijken veel op elkaar en ze zijn ook wel heel stevig met lover omlijst. Het rechtse hoofd heeft zelfs een snor die overgaat in een tak. Misschien was het om beschadigingen te maskeren en dat zou op hoge ouderdom kunnen wijzen. Het zijn leuke bespiegelingen, maar niet meer dan dat. De werkelijkheid zal wel nooit aan het licht komen.

• Het glas-in-loodraam in de St.Jozefkapel, door Toon Smeets beschreven als dat van de H.Huisgezin, werd tijdens de sloop ergens
opgeslagen. De pastoor redde uit de beschadigde ramen de afbeeldingen van Maria (moeder) en Jozef (vader) en liet die tot zelfstandige panelen verwerken. Ze sieren nu het bovenlicht van de achterdeur in de pastorie (figuur 8). 

Opmerking tot slot Een eerdere versie van dit artikel heb ik voorgelegd aan Jan Aarts in Heeze en Jan Leemans in Leende, beiden medeauteur van het boekje Dyt gheyt aen der Kyrcken van Leendt. In gesprekken daarna merkte Leemans op dat het hem onwaarschijnlijk voorkomt dat er ooit een steen met opschrift geweest is, wel dat er een jaartal op de muur heeft gestaan. Zoiets kan toch niet verloren raken, was zijn enige commentaar.  
 

Ga terug