Heembescherming

Heemkronijk jaar:1981, jaargang:20, nummer:1, blz.30 - 44

HEEMBESCHERMING

 door: Frans Sluijter

Alvorens tot mijn onderwerp te komen wil ik twee dingen opmerken.

In de eerste plaats ben ik er dankbaar voor dat de redaktie mij heeft uitgenodigd U iets te vertellen over een aangelegenheid die mij na aan het hart ligt. Zoals U ongetwijfeld weet houd ik mij ook wel met gemeentepolitiek bezig. In die aktiviteit kom ik veel tegen dat mij aan het denken heeft gezet, althans meer dan ik vroeger al deed, over de bescherming van ons heem.

In de tweede plaats wil ik er met nadruk op wijzen dat mij enige werkelijke deskundigheid eigenlijk ontbreekt. Dat ik desalniettemin mij net gedraag alsof ik wel deskundig ben ligt niet aan mij. Daarvoor moet ik de verantwoordelijkheid geheel en al afwentelen op de redaktie, die zodoende zeer grote, door mij zeer op prijs gestelde risico's heeft genomen.

Eeuwenlang heeft niemand zich om de bescherming van ons heem bekommerd. Dat was ook niet nodig. Het heem was vrij statisch De veranderingen in de landbouw voltrokken zich uiterst langzaam. De tradities in de bouw waren hecht. U kent allemaal wel het liedje van wijlen Wim Sonneveld "Dorp van mijn jeugd". Hij beschrijft daarin op de hem onnavolgbare wijze hoe het dorp zijner jeugd werd gemoderniseerd en daarmee verwoest. Hoe de gesel van de doorzonkamer er neer streek, de bomen werden omgehakt en men dus op de goede weg was:

                         "maar blijkbaar leefden ze verkeerd.

                         Het dorp is gemoderniseerd.

                         Nu zijn ze op de goede weg.”

Je kunt het zo op Heeze betrekking laten hebben en, gelukkig in aanzienlijk mindere mate, op Leende.

We lezen in de niet zeer oude kronieken, dat Heeze tot in de dertiger jaren een grote aantrekkingskracht op schilders had. Nu hebben we één plaatselijke kunstenaar en die loopt in de contraprestatieregeling.

De schilders zijn dus verdwenen. En als U om U heen kijkt, verbaast U dat dan? Werkt de Geldropseweg inspirerend? Is de Nieuwendijk een voorbeeld van Brabantse schoonheid? En als U gaat wandelen op de Hulsbroeken, en U kijkt in de richting Leende, is daar de blootgelegde aaneenschakeling van achtergevels met schuurtjes een aanblik die om kunstzinnige interpretatie vraagt? Ieder van ons zal weinig moeite hebben om deze voorbeelden naar willekeur uit te breiden.

We moeten ons ook niet inbeelden dat het ons alleen is overkomen. In de Randstad is het vaak veel erger. In ons land is eigenlijk alleen een provincie als Friesland tamelijk goed gespaard. Ook in het buitenland kunnen ze er wat van. Op een recente reis naar Zwitserland die me langs de Rijn voerde, zag ik nog een markant voorbeeld. Niet ver van de Lorelei is een prachtig zijdal. Vanuit de trein op de rechteroever heb je er een groots uitzicht op. Dit schilderachtige tafereel wordt op gigantische wijze verpest door een reusachtig gebouw in de vorm van een enorme schoenendoos op zijn kant. Daar staat dan op geschilderd "Lorelei Mühle".

Misschien had ik mijn bijdrage beter ”Heembedreiging" kunnen noemen dan "Heembescherming". Ik wil het nu namelijk hebben over de oorzaken van de verloedering van ons heem. Dat is noodzakelijkerwijs een persoonlijke visie. Ik zou me voor kunnen stellen dat U mij hier en daar veel te hard vindt oordelen. Dat is wellicht heel waar. U moet het dan maar opvatten als een bijdrage tot de diskussie. Daarvoor is het wel zo prettig als de schrijver dan wat overdrijft teneinde de duidelijkheid van zijn standpunten wat te verbeteren. Door de aldus ontstane kontrastwerking komen de problemen dan toch in een beter licht te staan. Een bekende bron van kennis over onze streken in hun algemeenheid is de "Tegenwoordige Staat der Nederlanden" van Isaac Tirion en dan wel in het bijzonder het deel dat handelt over o.a. Staats-Brabant. Daaruit leren we dat omstreeks 1740 in "Heeze omtrent 20 huisgezinnen zijn, doch in Leende nauwelijks half zo veel”, zonder overigens aan te geven wat onder een huisgezin moet worden verstaan. Het is ook interessant een blik te slaan op de oudste topografische kaart van onze streken. De kaart, de "Militaire en Topografische Atlas van het Koningrijk de Nederlanden”, waarvoor de verkenningen plaats hebben gehad in de eerste helft van de vorige eeuw, is trouwens überhaupt een interessante bron van kennis over ons verleden. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat de grote veranderingen in de topografie van recente datum zijn en deze kaart een vastlegging geeft van de toestand zoals die met betrekkelijk kleine veranderingen eeuwen lang is geweest. Pas daarna is de ontwikkeling ingezet die nog dagelijks doorgaat en waarvan we nu zullen proberen de oorzaken aan te duiden. Ik heb U zojuist de aantallen huisgezinnen genoemd. Nu weten we natuurlijk allemaal dat de bevolking van Nederland in minder dan 200 jaar gestegen is van zo'n 2½ miljoen tot nu ongeveer 14 miljoen. Die stijging is niet gelijkmatig over ons land verdeeld geweest. Ik noemde U al Friesland. Daar was de be- volkingsaanwas sowieso al niet zo groot. Bovendien is een groot deel van de natuurlijke aanwas weggetrokken en wel in hoofdzaak richting Randstad. Zo'n beweging hebben we in Brabant ook wel gehad, maar dan toch in sterkere mate in het westen van de provincie dan in het oosten. Bovendien valt niet te loochenen dat de opvattingen van de kerk, waartoe het overgrote deel van de bevolking hier zich bekent, er krachtig toe hebben bijgedragen dat de, van mijn standpunt uit angstaanjagende, bevolkingsgroei hier veel later en eigenlijk nog merkwaardig plotseling tot staan is gekomen. Want dat acht ik de drijvende kracht achter de ontwikkeling die er toe geleid heeft dat wij ons serieus zorgen moeten maken over de bescherming van ons heem. 

De bevolkingdruk is zonder twijfel de oorzaak van het teloorgaan van veel schoons en waardevols. Nu kunt U mij tegenwerpen dat veel veranderingen in wetenschap en vooral techniek toch ook niet vreemd zijn aan een dergelijke verandering. Dat is waar, maar het is een beetje een probleem van de kip en het ei. Die techniek, met al zijn nadelen, heeft het mogelijk gemaakt, dat we inderdaad met z'n 14 miljoenen in Nederland kunnen leven. Verstandige mensen uit vroeger tijden hadden dit beslist volslagen ondenkbaar geoordeeld. De techniek heeft op haar beurt weer een aantal gevolgen gehad. Zij heeft een grote invloed uitgeoefend op de traditionele bouwtechnieken en op de beschik-baarheid van bouwmaterialen. Alleen hierdoor al is een zekere invloed op onze bebouwde omgeving niet te vermijden. Maar dat is niet het enige. Ik zei het eigenlijk al, de techniek heeft de grote bevolkings-explosie niet alleen mogelijk gemaakt maar daarenboven het leven in een aantal opzichten ook aanzienlijk veraangenaamd. Sommige van de nu door onze kinderen als haast vanzelfsprekend aanvaarde zaken, als centrale verwarming, zijn zelfs van zeer recente datum, tenminste als algemeen gebruikelijk goed. Waar ik op wil duiden is dat onze eisen aan behoorlijk wonen te stellen aanzienlijk hoger liggen dan in het jongste verleden. Kinderen wensen eerder zelfstandig te wonen. De kleinere gezinnen willen graag de kinderen ook zoveel mogelijk privacy geven. De mensen trouwen trouwens ook eerder. Allerlei maatschappelijke omstandigheden die vroeger leidden tot een laat huwelijk, gelden niet meer. Kortom een heel ingewikkeld gebeuren heeft door een z.g. gezinsverdunning er toe geleid dat de woningbehoefte nog sneller is gestegen dan je alleen op grond van de bevolkingstoeneming zou verwachten.

Wellicht is hier een woord van waarschuwing op z'n plaats. Op grond van hetgeen ik hier naar voren heb gebracht en hetgeen ik nog naar voren zal brengen, kunt U wellicht de konklusie trekken, dat ik het verleden verheerlijk. Dat is allerminst het geval. Hoewel wij nu inderdaad te maken hebben met een aantal nare en verwerpelijke kanten van een ontwikkeling waarin bevolkingstoename en techniek hand in hand gaan, valt het niet te loochenen, dat voor velen eerst betrekkelijk kort geleden een menswaardig bestaan mogelijk is ge- worden. Van die 2½ miljoen, waarover ik sprak, leefde de overgrote meerderheid in schilderachtige, maar ook naar huidige maatstaven, mensonterende omstandigheden. Dat gold nog zoveel te meer voor onze streken waar de armoede nog wel wat boven het landelijk gemiddelde uitstak. Heembescherming moet dan ook niet worden bedreven vanuit een kritiekloze verheerlijking van het verleden. Ook vandaag zijn er nog velen die de "schilderachtigheid" niet alleen met de ogen maar ook aan den lijve hebben ondervonden en die daardoor nogal sceptisch staan tegenover onze zaak. 

Er is nog een heel praktisch gevolg van deze voor onze streek nogal belangrijke omstandigheid. De bouwwerken die wij graag zouden zien gehandhaafd, zijn doorgaans vroeger voor een appel en een ei gebouwd. De arme boer of arbeider beschikte eenvoudigweg niet over de middelen om degelijk te bouwen. Door zich te houden aan wat gebruikelijk was en konstruktievormen te gebruiken zoals die hem waren overgeleverd, ontstond met betrekkelijk eenvoudige en vooral goedkope middelen, een heel evenwichtig geheel, aangepast aan de maat en aard van het bedrijf als het een boerderij betrof. Zo'n gebouw nu naar de eisen van onze tijd en die van een verantwoorde hommage aan de voorbije tijd restaureren, is niet alleen niet ieders werk, maar bovendien een tamelijk kostbare rekonstruktie. Er zijn in het gebied van onze heemkundekring geslaagde voorbeelden te vinden, maar ook naar mijn mening regelrechte verkrachtingen! Ik gebruik zo'n hard woord omdat zelfs op de officiële monumentenlijst staande gebouwen soms op een dergelijke wijze worden aangepakt. Stilletjes heb ik een van de instrumenten van de heembescherming aangeduid: de monumenten-wet. Een goeie wet met mooie mogelijkheden. In principe zou op grond van deze wet een hoop gedaan kunnen worden. In wezen steunt de wet op de juiste overweging dat, als behoud van een of ander monument, en dat behoeft niet meteen een groot monument te zijn, van belang is, dat dan de extra kosten die de particuliere eigenaar moet maken om dat monument zo in stand te houden, een gemeenschapszaak vormen en dan ook voor rekening van die gemeenschap behoren te komen. Als je als gemeenschap vanwege meer dan een particulier belang een particulier op extra kosten jaagt, moet je als gemeenschap ook bereid zijn daar voor op te draaien.

Dat dit een moeilijke zaak is, is duidelijk. Je vertimmert mee aan andermans goed. Hoe moet je nu afwegen wat terecht voor rekening van de gemeenschap komen en wat als een soort van gedwongen investering van de eigenaar mag worden gevergd? En dat terwijl de medewerking en eigenlijk meer dan dat van de eigenaar absoluut onontbeerlijk is. Als hij niet kan of niet wil dan staat de gemeenschap machteloos. Ook het eventueel tegen de zin van de eigenaar op de monumentenlijst plaatsen of handhaven, verliest dan veel van zijn waarde. Want dan komt de fundamentele zwakte van de wet aan het licht: de wet kent geen instrument om de eigenaar te dwingen zijn monument te onderhouden. Wil hij slopen, de particulier kan een projektontwikkelaar zijn, dan staakt hij alle onderhoud, laat het leeg staan en als het dan niet gekraakt wordt, dan doet de jeugd de rest, zodat uiteindelijk in verband met instortingsgevaar berust moet worden in sloop. Trouwens ook hier, wat moet menig eigenaar van een monument als de gemeenschap zelf zo weinig ruimte heeft op de begroting, dat werkelijke honorering van restauratieplannen pas op zeer lange termijn kan plaats vinden? En het is juist het kleine monument, zo belangrijk in het kader van de heembescherming, dat dan de dupe is. Heus de St. Jan laat men niet verkommeren. Maar een eenvoudig doch heel karakteristiek monumentje in een dorp? Ach, dan redeneert men al gauw dat er toch in ons land nog een heleboel van dat type monumentjes zijn. Daar ben je als beschermer van je eigen heem heel weinig mee geholpen! Dezelfde moeilijkheid doet zich voor als we het plaatsen op de monumentenlijst zelf beschouwen. Ook daar geldt de overweging dat het monument op zich landelijk van belang moet zijn. Voor ons geldt meer, dat het plaatselijk belang moet tellen. Gelukkig is er sprake van een verbetering in het gebied van onze heemkundekring. Geldrop en Heeze hebben inmiddels een plaatselijke monumenten-verordening en daar kan dus een plaatselijke monumentenlijst worden opgesteld waarbij het plaatselijk belang van een monument kan worden afgewogen.

Ik ben een beetje afgedwaald van de hoofdlijn van mijn betoog Maar het zojuist besprokene kon toch niet ongenoemd blijven. Maar er zijn nog geheel andere factoren aan de heembescherming die ik nu gaarne met U zou willen bespreken.

De bevolkingsexplosie en de techniek geholpen door een ongekende welvaart hebben geleid tot de heerschappij van de auto. Wat dat heeft betekend voor het aanzien van de vele wegen in de bebouwde kom behoef ik nauwelijks te zeggen. Maar ook buiten de bebouwde kom hebben de eisen van het snelverkeer, Zoals onze bestuurders dat zo mooi en suggestief noemen, onverbiddelijk hun sporen nagelaten. Plaatselijke opvattingen hebben soms merkwaardige gevolgen. De prachtige eiken langs de Sterkselse weg verdwenen. Het wegdek werd verder geschikt gemaakt voor een ruime overschrijding van de snelheidslimiet ter plaatse.

Misschien, als de politie niet kijkt, zijn we nu wel een volle minuut eerder in Sterksel! Langs dezelfde weg, maar nu in de gemeente Maarheeze, zijn de bomen, daar zowel eiken als beuken, wel blijven staan. Hebt U ooit gehoord over een opvallende grotere verkeers-onveiligheid op dat deel van de route Heeze-Sterksel. Gelukkig kunnen we in onze eigen omgeving de gevolgen zien van veranderende opvattingen. Wie van Heeze naar Leende gaat over de provinciale weg ziet de witte kruisen des doods op een groot aantal bomen langzaam- aan verdwijnen. De bomen zijn werkelijk op het nippertje ontsnapt. Dat er overigens nog veel in de opvattingen van autoriteiten te veranderen valt hoop ik nog aan te tonen.

We zijn nu stilletjes aan het dorp uitgeslopen om te zien hoe het heem erbij staat als we buiten komen. Onze buitengewesten, om een term uit onze koloniale tijd een nieuwe inhoud te geven, zijn grosso modo in twee typen verdeeld: de z.g. natuurgebieden en de overige buiten-gebieden. We komen hier op de wet op de ruimtelijke ordening, ook een noodzakelijk gevolg van de enorme bevolkingsdichtheid. Die wet biedt in beginsel een belangrijk instrument voor de bescherming van ons heem. De ruimtelijke ordening kent een hele hierarchie van landelijke, provinciale en gemeentelijke plannen van in die volgorde toenemende graad van gedetailleerdheid. Bij ons is er dan nog een lichaam bij gekomen: de Agglomeratie Eindhoven die de verantwoordelijkheid heeft voor de Struktuurplannen. Een struktuurplan is wat graad van gede- tailleerdheid betreft te plaatsen tussen het streekplan en het (gemeentelijke) bestemmingsplan. Als burgers moeten en kunnen we vooral het struktuurplan en de bestemmingsplannen in de gaten houden. Beide bieden in beginsel ruime mogelijkheden tot inspraak en vooral de bestemmingsplannen zijn vaak onderwerp van uitvoerige beroepsprocedures tot aan de Kroon toe. Doordat deze beroeps-procedures nogal tijdrovend zijn en een opschortende werking hebben op de inwerkingtreding van deze plannen, staan ze onder politieke druk. Het zou wel eens kunnen zijn, dat heembeschermers vooral hier zeer op hun tellen moeten passen om te voorkomen dat hun niet een heel belangrijk instrument tot daadwerkelijke heembescherming uit handen wordt genomen. Maar al in het voorbereidende stadium moeten heembeschermers erg aktief zijn. In de gemeente Heeze heeft het IVN een belangrijke rol gespeeld bij de voorbereidende werkzaamheden om te komen tot een bestemmingsplan buitengebieden. 

Wellicht is het goed dat ik even uitleg wat het verschil is tussen zo'n plan en een plan natuurgebieden. Natuurgebieden zijn die gebieden waar de natuurbescherming en/of de buitenrekreatie voorop staan en waarbinnen de agrarische belangen ondergeschikt zijn. In het bestemmingplan buitengebied is dat in grote lijnen net andersom. Daar zullen in het algemeen de agrarische belangen de overhand hebben. Nu zijn er wel allerlei gradaties mogelijk zoals agrarische gebieden met al dan niet grote natuurwetenschappelijke, landschappelijke, recreatieve enz. waarde.

Het bestemmingsplan legt uiteindelijk zeer gedetailleerd de bestemming en daarmee het gebruik van de grond vast, met allerlei belemmeringen alles binnen het kader van de door de wet gegeven grenzen.

Nu is het helaas niet zo dat de bescherming die uit kan gaan van een bestemmingsplan er overal al is. Hoewel de Wet op de Ruimtelijke Ordening al 15 jaar van kracht is, en de wet een 10-jarige herziening verlangt, is het met de buitengebieden in Brabant droevig gesteld.

 

Nog onlangs heeft men daarmee in Best een zeer kwalijke pijp gerookt. Uiteindelijk moest men daar berusten in de bouw van een mammoet-bedrijf op het gebied van de intensieve veeteelt, dat meer weg had van een grote industriële vestiging dan van een agrarisch bedrijf, maar dat op grond van het vigerende bestemmingsplan niet geweigerd kon worden. Waar n.l. geen bestemmingsplan op grond van de huidige wet is, is er wel een bestemmingsplan in hoofdzaken op grond van de vroegere wet en dat geldt dan nu als bestemmingsplan op basis van de z.g. Overgangswet, een wet die de overgangssituatie regelt voor de overgang van  de oude op de nieuwe wet. In Heeze en Leende hebben we die situatie met betrekking tot het buitengebied. Er is in Heeze wel een modern plan natuurgebieden. De Agglomeratie is ver gevorderd met zijn struktuurplan. Het deel C is thans in behandeling.

Het is echter zeer de vraag of we er met de bestemmingsplannen wel komen. Zoals ik al heb gezegd zal in de bestemmingsplannen buiten-gebied het agrarisch belang moeten prevaleren. De bevolkingsdruk en de daarvan afgeleide eisen van produktiviteit doen ons weer het ergste vrezen. In feite hebben we hier te maken met een buitengewoon merkwaardige ekonomische aktiviteit. Uiteindelijk is deze bezigheid de oudste na de jacht. Eeuwenlang zijn de boeren juist diegenen geweest die verantwoordelijk zijn voor ons landschap. Alle landschap in Nederland is kultuurlandschap.

In 1870 werd het allerlaatste oerwoud in Nederland gekapt en de ondergrond ontgonnen: het Beekbergerwoud. Kort daarna ontstond de natuurbeschermingsbeweging. Trouwens de monumentenbescherming is als idee in Nederland ook niet echt ouder. De naam van Victor de Stuers is daaraan even hecht verbonden als die van Thijsse aan de natuurbescherming.

Zolang het boerenbedrijf een vrijwel statische ontwikkeling, dus vrijwel geen, doormaakte, richtten de boeren het landschap in volgens hun eisen.

Het resultaat bezien wij nu met nostalgie. Maar de eerder gemaakte bedenkingen de kwaliteit van hun bestaan dienen in herinnering te blijven. Door vererving enz. ontstond een kleinschalig landschap. Hier in onze streken ontstonden uitgebreide heidevelden waarop de schaaps-kudden dwaalden die moesten zorgen voor de hoognodige mest om stukjes akkerland produktief te kunnen houden. In feite werd op deze wijze een vaste verhouding tussen oppervlakte akkerland en heideveld bepaald. Daarnaast was boerengeriefhout nodig. Houtwallen werden zo vanzelf onderhouden. De komst van kunstmest heeft in deze situatie grondig ingegrepen. De heidevelden met hun schaapskudden werden overbodig. Doordat tegelijkertijd de gezinsgrootte aanmerkelijk steeg door de verbeterende omstandigheden op het gebied van de volks-gezondheid, ontstond de behoefte en de mogelijkheid tot ontginning. Vooral onder invloed van de ekonomische krisis van de dertiger jaren en de daarmee gepaard gaande grote werkeloosheid zijn grote opper-vlakken heide verdwenen. In onze omgeving is ook de vervening belangrijk geweest voor de verkleining van het natuurgebied. Men denke aan de Peel. Nog dezer dagen moest de roep om meer landbouwgrond ten koste van natuurgebied in de Peel een halt worden toegeroepen. De gemeente Deurne was al door de knieën en men mort er nog na.

Toch heeft de hier geschetste ontwikkeling niet onmiddellijk aanleiding gegeven tot erg grote bedreiging van het landschap. De omgeving van onze dorpen was tot voor kort nog zeer aantrekkelijk. De schaal was nog klein en de afwisseling in het landschap groot. Pas de schaalvergroting in de landbouw geeft aanleiding tot de grote ongerustheid die thans in een steeds groeiende kring heerst. Het is met de landbouw vreemd gesteld. De bedrijfstak gaat bepaald niet gebukt onder een onderschatting van eigen belangrijkheid. Ook is er geen sprake meer van enige verlegenheid als het gaat om het naar voren brengen van eisen en verlangens op kosten van de gemeenschap. Daartoe is de bedrijfstak hecht georga-niseerd. Het is eigenlijk de enige bedrijfstak waar de z.g. publiek- rechtelijke bedrijfsorganisatie, de "schappen", een sukses is gebleken. Het Landbouwschap is beroemd en berucht. Ook de invloed van de verschillende boerenorganisaties is niet mis. Ook daar is weinig sprake van een relativering van eigen positie in de maatschappij. Nog zeer onlangs bestond een voorman uit deze kringen het erop te wijzen dat de landbouw onvoldoende aandacht en waardering kreeg. Zij zou de kurk zijn waarop de welvaart drijft vanwege de grote bijdrage aan het nationale deviezeninkomen door de export van landbouwprodukten. Dat laatste is op zich waar, maar het is wel de meest gesubsidieerde export die men zich kan denken.

De landbouw kent een uitstekend apparaat van voorlichting vanuit de landbouwwetenschap naar de agrariër toe. Hierdoor heeft de landbouw, de veeteelt daaronder gerekend, een geweldige technische ontwikkeling doorgemaakt. Maar ook hier heeft de techniek niet alleen voor de verhoging van de produktie gezorgd maar ook voor een groot aantal onaangename bijeffekten. De afgelopen tijd heeft de Westlandse gif affaire de aandacht getrokken, kompleet met de opzienbarende mededeling dat een zenuwarts hier al twaalf jaar geleden nadrukkelijk op heeft gewezen. Waaruit maar weer blijkt hoezeer het ekonomishe motief overweegt.

De modernisering van de landbouw en de veeteelt heeft aanleiding gegeven tot een schaalvergroting die diep in het landschap is gaan ingrijpen. Een bezoek aan de ruilverkaveling die heeft toegeslagen in het gebied Budel-Strijper Aa, voor een groot deel op het grondgebied van de gemeente Leende, zal degenen, die dit gebied kennen zoals het een aantal jaren geleden was, slechts de tranen in de ogen kunnen brengen En, och arme, in hun naïviteit of doortraptheid, ik kan niet kiezen, worden dan hier en daar wat individuele bomen gespaard, nadat eerst hele wegen met een dubbele rij 60 à 70 jarige eiken zijn geveld. Die paar individuele bomen, die als een schijnbare koncessie aan van die zonderlingen zoals ik, zijn blijven staan, gaan dan wel een paar jaar later helemaal vanzelf dood! Hoe zou dat toch komen?

Maar zult U mij tegenwerpen, er is toch in het kader van de ruilver-kaveling ook ontzettend veel aangeplant. Dat is waar. Ook buiten het strikte kader van de ruilverkaveling is menig boom geplant. Met name op dit punt moet ik bijvoorbeeld de gemeente Heeze prijzen. Dat betreft wel hoofdzakelijk bermbeplantingen. En over die bermen wil ik het graag met U hebben.

De intensivering van de landbouw heeft de schoonheid van de weide niet verhoogd. Kon Thijsse nog een heel boek schrijven over de bonte wei, nu is een wei niet meer bont, alleen nog maar groen. Een enorme verarming van flora en fauna is het gevolg. Het akkerland valt tegelijker-tijd, vooral in onze streken, ten offer aan een geweldige overbemesting tengevolge van de enorme mestoverschotten afkomstig van de inten- sieve veeteelt. Men kan hier terecht van ten offer vallen spreken, want iets anders dan mais wil er niet meer op groeien en dan nog voor zolang als het duurt.

Want de mest bevat zoveel kwalijke stoffen dat gestaag gewerkt wordt aan een grondige verzieking van de bodem. In de omge- ving van Asten lijkt het nu zover te zijn. Daarnaast is er ook nog een werken met landbouwvergiften op grote schaal, ook in de bermen, ondanks een verbod, omdat men vreest dat onkruidzaden vanuit de berm de akker zullen binnendringen. Die angst is alleszins overdreven omdat de intensieve machinale bewerking van de akkers en weiden die planten zeer weinig kansen geeft. De vraag kan dus rijzen of de bermen dan niet een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot een verlevendiging en verrijking van onze omgeving, of de bermen niet de wijkplaatsen kunnen zijn van datgene dat uit ons heem verdwenen is door de intensivering van de landbouw. De inzichten zijn terzake grondig gewijzigd, gelukkig. Een van de voorvechters hiervoor is dr. P. Zonderwijk, sinds vier jaar eredoctor van de Utrechtse Rijksuniversiteit en sinds twee jaar gewoon hoogleraar in Wageningen. Wij zullen er op aan moeten dringen dat zijn inzichten ook bepalend worden voor het bermbeheer in de gemeenten van onze heemkunde-kring. Hier, het moet gezegd, heeft de gemeente Heeze onlangs een uitstekend voorbeeld gegeven. Waar komen die inzichten op neer. Zonderwijk staat een bermbeheer voor dat er toe kan leiden dat we weliswaar de bonte wei kwijt zijn, maar de bonte berm terugkrijgen. De bermbeheerder gehoorzaamt aan een idee van orde en netheid. Geen hoge begroeiing, geen ruigtes, flink vaak maaien, liefst zo machinaal mogelijk.

Hoe kun je nu het nuttige met het aangename verenigen: Wel, eigenlijk door het oude hooiland-systeem toe te passen. Laten groeien tot in de tweede helft van juni of nog langer, dan hooien en afvoeren. Hooguit in de nazomer nogmaals. Niet of nauwelijks bemesten. Geleidelijk werd de wei kruidenrijker, maar er kwam minder af. Dat moet iets zijn wat de bermbeheerder zal bevallen. Op den duur één maal maaien, en er komt weinig af. Dat spaart geld! De ontwikkeling van kruiden gaat ten koste van de grassen. Maar ook de kruiden betekenen vermindering van de totale massa omdat de kruiden meer grasmassa verdringen dan zij zelf leveren. Reeds bij de aanleg van bermen kan men hier rekening mee houden. De tot nu gebruikelijke vruchtbare deklaag is eigenlijk verkeerd. Daarin wortelen de grassen, maar niet dieper dan de toplaag. De kruiden in een schrale berm wortelen veel dieper. Zodoende wordt de berm uiteindelijk zelfs steviger en beter geschikt om in noodgevallen in uit te wijken.

Het vele maaien, waarbij vaak ook de grond zelf kapotgeslagen wordt, leidt ook tot een krachtige verarming van het insektenleven, dat op zich weer onontbeerlijk is voor de flora. In de nu tot het verleden behorende praktijk van de gemeente Heeze wordt het maaien van de bermen als een noodzakelijke maar niet erg systematische aangelegenheid behandeld. Het werk werd uitbesteed aan een loonbedrijf. Dat bedrijf beschikt over maaiers die eigenlijk geschikt zijn voor hooilanden. Dat geldt ook voor de andere machines die er aan te pas komen. Om dan een berm met bomen te behandelen is een wonder van vaardigheid nodig van de man die de machine bedient. En deze mensen kunnen dat eigenlijk wonderlijk goed, dat wil zeggen in het algemeen. Verleden jaar heeft er kennelijk een wat minder vaardige kracht de bermen langs de provinciale weg tussen Heeze en Leende bewerkt. Er was geen boom zonder beschadiging afgekomen. En nu ben ik terug bij die geplante bomen in de bermen. Bij het geschetste bermbeheer wordt geen van die bomen volwassen. Ook al is het personeel nog zo bekwaam, ieder jaar worden een aantal bomen min of meer ernstig beschadigd, zelfs tot regelrecht ommaaien toe!

Dus, hoewel de overheid enerzijds blijk geeft van goede wil door bomen te planten, leidt het bermbeheer weer tot de eliminatie ervan. Op deze wijze komt geen boom meer tot volwassenheid. Als dus deze aanplant als alibi voor het kappen van volwassen bomen wordt aangevoerd, dan heb ik daar mijn bedenkingen tegen. De bomen geven mij tenslotte weer de gelegenheid in de bebouwde kom terug te keren. Door de omstandig-heid dat huizen tegenwoordig tamelijk vaak, althans gemiddeld, van eigenaar wisselen, lopen ook de door partikulieren geplante bomen grote risico's op hun weg naar volwassenheid. Nu heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op grond van gebleken behoefte een z.g. model-kapverordening gepubliceerd. Zo'n verordening geeft een gemeente een instrument, een stok achter de deur eigenlijk, om op te kunnen treden tegen ondoordacht en impulsief kappen van bomen die voor het aanzien van ons heem van belang zijn. Deze nieuwe verordening maakt het ook mogelijk op te treden tegen andere wijzen van bomen laten verdwijnen zoals bijv. het op laten eten door vee enz. Het is dus zinvol de verschillende gemeenteraden ertoe te bewegen deze model-verordening tot de geldende in hun gemeenten te maken. Daarbij hoop ik wel dat dat niet op dezelfde manier gaat als in Heeze. Daar heeft de raad inderdaad de model-verordening tot plaatselijke wet verheven, echter niet nadat iedere boom in de buurt van een bebouwd eigendom buiten de werking van de verordening was gebracht, en dat, terwijl er in de algemene politieverordening wel een algemeen kapverbod was neergelegd. Hier hadden de vroede vaderen een minder vroede dag!

Aan het einde van deze bijdrage gekomen wil ik nogmaals samenvatten wat ik de belangrijkste oorzaken van de bedreiging van ons heem acht. Dat is in de eerste plaats de bevolkingsdruk en de ermee verweven technische ontwikkeling. Dan de schaalvergroting in de landbouw zowel op het gebied van de technische ontwikkeling als door de verlangde ruilverkavelingen. En dan is er veel toe te schrijven aan onwetendheid en nonchalance. Het is wellicht een wat droevig verhaal. Maar er zijn ook lichtpunten: Een groeiend aantal mensen maakt zich er zorgen over. De invloed van bijvoorbeeld Bond Heemschut, Natuurmonumenten, de Bomenstichting neemt toch wel toe. Tenslotte, wat kunt U zelf doen? Dat is velerlei. In de eerste plaats de ogen goed openhouden. Ziet U iets dat heembedreigend is of zou kunnen worden, meldt het bij bestuurder of raadsleden waarvan U weet of vermoedt dat zij belangstelling hebben voor het probleem. Steun als U dan kunt organisaties als de Bond Heemschut, Natuurmonumenten, het IVN, de Bomenstichting, noemt U maar op. Van zulk soort organisaties zullen we het moeten hebben, wil het komen tot een goede afweging van ideële of anderszins moeilijk meetbare belangen tegenover het allesoverheersend ekonomisch belang.

Ga terug