De Leenderbrug

Heemkronijk jaar:2011, jaargang:50, nummer:1, pag:3 -8

DE LEENDERBRUG, 1940-1965 

door: Leo Driessen 

In de meidagen van 1940 bliezen Nederlandse militairen ter verdediging van ons land ook de Leenderbrug op. Na de overgave aan de Duitsers werd er een noodbrug gelegd. Deze brug bestond uit enkele balken waarop planken waren gespijkerd. Aan de zijkanten was “ze niet van leuningen voorzien. Daar de brug smaller [was] dan de zandweg, [was] het zeker niet denkbeeldig dat wielrijders, doordat zij bij avond geen afscheiding van brug en water opmerken, in de Tongelreep zouden kunnen rijden.” 

Vervanging van een “zeer ondergeschikte brug”?

In 1947 is er overleg tussen de gemeenten Valkenswaard en Leende over de vervanging van de Leenderbrug en de eveneens provisorische Zeelbergse brug. (Krachtens een gemeenschappelijke regeling van 1941 zou de gemeente Leende het onderhoud van de Leenderbrug voor haar rekening nemen.) Leende vraagt in dat overleg aan Valkenswaard eerst een tekening van de nieuwe brug toe te sturen en een kostenbegroting. De kosten van een nieuwe Leenderbrug worden op ƒ 6900,- geraamd. Als Leende daarop de tekening naar Valkenswaard terugstuurt, schrijft de Leendse burgemeester dat de Leenderbrug “o.i. niet in zodanig desolaten toestand verkeert, dat vernieuwing dringend nodig is”. Bij brief van 28 juni 1957, tien jaar na het eerdere verzoek tot aanpak van de noodbrug, deelt de gemeente Valkenswaard aan de gemeente Leende mee dat er regelmatig klachten bij de gemeente Valkenswaard binnenkomen “over de slechte staat van onderhoud waarin de Leenderbrug verkeert. Uit een ter plaatse ingesteld onderzoek is gebleken, dat deze brug nagenoeg onbegaanbaar is.” Valkenswaard acht het onverantwoord dat er nog langer met de onderhoudswerken wordt gewacht, “temeer
nu in de zomermaanden zeer druk van die brug gebruik gemaakt wordt”. Het college van Valkenswaard verwijst naar de gemeenschappelijke regeling van 1941 en besluit: “Wij mogen u daarom verzoeken te bevorderen dat de nodige onderhoudswerken ten spoedigste worden uitgevoerd.”   

 

 
Daarop geeft de gemeente Leende aan een aannemer opdracht “ons ten spoedigste te leveren een in goede staat zijnde 2de hands stalen balk INP no. 28 lang minstens 8.30 m”. Als een dergelijke balk moeilijk op korte termijn te krijgen is “geven wij U opdracht de balk nieuw te leveren”. Dan verneemt de gemeente Leende dat er bij het waterschap plannen bestaan om een gedeelte van de Tongelreep te verleggen. Leende schrikt van de extra kosten die daardoor zullen gaan ontstaan en schrijft op 11 juli 1958 aan het waterschap: “dat het niet onze bedoeling is om aan deze zeer ondergeschikte brug veel kosten te besteden. …  Het algemene nut is slechts
   
4
zeer gering en in verband met de bestedingsbeperking moeten wij zo zuinig mogelijk met de geldmiddelen omspringen. Het alternatief zal derhalve zijn dat wij de betreffende weg voor het verkeer gesloten zullen verklaren tenzij U wellicht een andere oplossing weet.” Uit niets blijkt dat de gemeente ook maar een moment bedacht is geweest op de betekenis die deze brug had voor de behartiging van de belangen van de bewoners van Bruggerhuis. Voor de vijf Brugse gezinnen die toen hier woonden, was de Leenderbrug niet van “zeer ondergeschikt”, maar juist van essentieel belang. De inhoud van deze laatste brief van de gemeente geeft duidelijk aan hoe weinig het dagelijks bestuur van Leende zich gelegen liet liggen aan het welzijn van de bewoners van Bruggerhuis. Als men daarbij bedenkt dat op dat moment de Mollenveldenweg door de gemeente niet naar behoren werd onderhouden, dan zouden de bewoners van Bruggerhuis, zodra de weg via de Leenderbrug zou worden afgesloten, zoals Leende dreigde, via de Zeelbergse brug ver moeten omrijden. En niet alleen de bewoners, maar ook de leveranciers, ook de wagen die de melk kwam ophalen. Op 11 augustus 1958, precies een maand na de Leendse brief, reageert het waterschap vrij fel op de laatste zin van die brief van 11 juli. Het waterschap stelt: “Of de in uw brief aangeduide weg al of niet voor het verkeer gesloten wordt verklaard, is een aangelegenheid, welke het waterschap niet regardeert.” Gelukkig geeft het waterschap in dezelfde brief ook aan dat de brug als een eenvoudige landbouwbrug kan worden geconstrueerd en adviseert contact op te nemen met een ter zake kundig architectenbureau. De gemeente neemt contact op met leveranciers en vraagt een offerte op. Hierna richt Leende zich weer tot het waterschap. We zijn dan echter al weer een paar jaar verder.  Het waterschap bericht “dat de vereiste tekeningen ontbreken en ook nog steeds een antwoord op de brief van 11
augustus 1958, waarnaar reeds tweemaal door het waterschap telefonisch is geïnformeerd”. Op 21 juli 1960 schrijft het waterschap dat een nieuwe brug, aan te leggen door het waterschap, zoals Leende inmiddels is gaan voorstellen, onmogelijk is. In dezelfde brief stelt het waterschap dat het gewenst voorkomt “de te bouwen brug aan te passen aan de eisen van het steeds zwaarder wordende wegverkeer. In dit raam gezien is een belasting tot 1,5 ton asdruk beslist te gering.” De gemeente voelt de financiële bui weer aankomen en dringt bij het waterschap aan op overname van de verdere behandeling van deze zaak. Leende schrijft wel dan een bijdrage te zullen verstrekken van ƒ 4000,-. Ook vraagt de gemeente intussen aan gedeputeerde staten om te bemiddelen dat het waterschap de bouw van de brug overneemt. Op 16 januari 1961 stuurt de burgemeester van Valkenswaard een rapport over de gevaarlijke toestand bij de Leenderbrug, niet alleen naar burgemeester en wethouders van de gemeente Leende, maar nu ook naar het bestuur van het waterschap. In dat rapport vermeldt de adjudant van politie van Valkenswaard dat hij op zondag 1 januari 1961 constateerde dat de brug over de Tongelreep, nabij Bruggerhuizen, in zeer slechte staat van onderhoud verkeert en overhelt in de richting van Bruggerhuizen. “Bedoelde brug bestaat uit enkele, naar mijn oordeel niet bijzonder sterke balken, waarop planken zijn gespijkerd … [zij] is aan de zijkanten niet van leuningen voorzien.” De adjudant schrijft dan verder: “Daar de brug smaller is dan de zandweg is het zeker niet denkbeeldig dat wielrijders, doordat zij bij avond geen afscheiding van brug en water opmerken, in de Tongelreep kunnen rijden. Bovendien bevindt zich vlak langs de brug, midden in de weg op het gebied van Leende, een gat met een doorsnede van ongeveer 30 centimeters, waarin zeer gemakkelijk een paard kan struikelen en de benen breken.” Het rapport spreekt zelfs van een “desolate toestand van dit bruggetje waarvan het gemeentebestuur van Leende waarschijnlijk niet op de hoogte is”. We
   
5
hebben hiervoor echter gezien dat Leende bij herhaling was gewezen op de noodzaak van onderhoud van deze brug. 

Instorting van de noodbrug en de gevolgen

En terwijl de gemeente Leende intussen reeds jarenlang probeert vervanging van de brug te bagatelliseren en vervolgens ver van zich af te schuiven, wordt het dinsdag 28 februari 1961, de dag waarop de Leenderbrug – iets na 15.30 uur – … daadwerkelijk ten onder ging. “De noordelijke zijde van de houten brug – oever Valkenswaard – rustte nog op de stenen pijler, terwijl de zuidelijke zijde – oever Leende – was ingezakt en ongeveer 1.00 meter in de “TONGELREEP” lag.”1 Diezelfde dag, om ongeveer 16.30 uur, maakte een wachtmeester van de rijkspolitie een foto van de situatie die hij daar aantrof.  Die 28ste februari had een vrachtwagen via de Drie Bruggen2 puin gebracht naar Bruggerhuis 1. ’s Middags wilde dezelfde vrachtwagen van Horyon uit Eindhoven daar nog een lading afleveren, deze keer echter via de Leenderbrug. Om drie uur stopte de vrachtwagen vlak voor de brug. De chauffeur stapte uit en bekeek de situatie. Er stonden
                                                
1 De Tongelreep heeft ter plaatse geen “noordelijke zijde” (oever Valkenswaard), maar wel een “westelijke zijde”. En evenmin een “zuidelijke zijde” (oever Leende), die de “oostelijke zijde” behoort te zijn. De Tongelreep vormde hier de grens tussen de gemeenten Valkenswaard ten westen van de beek en de gemeente Leende ten oosten van de beek. De foutieve aanduidingen komen uit het rapport van 3 maart 1961 over de instorting van de noodbrug. 2 De naam Drie Bruggen slaat op de bruggen van de waterovergangen, waar oorspronkelijk alleen de Zeelbergse brug over de Tongelreep lag. Links en rechts van de Tongelreep, parallel aan deze beek, zijn in het begin van de twintigste eeuw toevoerleidingen gegraven ten behoeve van de aan de Tongelreep grenzende vloeivelden. Zo ontstonden drie waterovergangen. In het midden lag de oorspronkelijke Zeelbergse brug over de Tongelreep en oostelijk en westelijk daarvan twee bruggen over de nieuwe toevoerleidingen; sindsdien noemt men de waterovergangen van de Tongelreep in de Budelsebaan hier ook de Drie Bruggen in plaats van Zeelbergse brug.

geen verkeersborden. De chauffeur ging terug naar zijn wagen. Hij zette hem een eindje achteruit en reed met stevige snelheid naar de brug. Amper stonden ook de achterste wielen van de vrachtwagen op Leendse grond of daar stortte de brug in. Nog diezelfde middag sloten gemeentewerkers ter plaatse de weg af, zowel op de kant van Valkenswaard als aan de kant van Leende met behulp van twee palen en een brede plank. Bovendien plaatsten ze er rode lampen bij.  De burgemeester van Leende zag zijn kans schoon. Hij begon onmiddellijk een juridisch gevecht met de eigenaar van de vrachtwagen en diens verzekering Fatum uit Den Haag. Hij had echter niet gerekend op de kennis van zaken van een zeer slimme Eindhovense advocaat. Intussen meldde zich bij de gemeente ook de Coöperatieve Zuivelvereniging ‘De Kempen’ uit Eindhoven. De directie daarvan deelde mee dat het afsluiten van de openbare weg voor de vereniging betekende “verhoging van kosten van de aanvoer van melk met een aantal veehouders, welke melk over een vrij grote omweg naar Valkenswaard gereden moest worden”. De directie zette ook vraagtekens bij het feit dat intussen uitsluitend fietsers en voetgangers de brug kunnen passeren. Heel laconiek verwees de burgemeester naar de eigenaar van de vrachtwagen. De burgemeester durfde zelfs te stellen “de buitengebruikstelling van de z.g. Leenderbrug is te wijten aan omstandigheden, waarop de gemeente geen invloed heeft kunnen uitoefenen”. De zuivelvereniging reageert echter met de mededeling dat de zorg voor het herstel van de brug bij de gemeente ligt. Op een gegeven moment declareert ‘De Kempen’ ƒ 1920,- bij de gemeente. Toen de gemeente Leende bezig bleef om onder de kosten van herstel uit te komen, was de provincie echter zeer duidelijk. Op 31 mei 1961 schrijven gedeputeerde staten dat vernieuwing van de brug in de eerste plaats noodzakelijk was “als gevolg van slijtage en/of onvoldoende onderhoud van de bestaande brug. … Uit dien hoofde behoort het tot de verplichting van de onderhoudsplichtige c.q.
   
6

de eigenaar van de brug de vernieuwing uit te voeren en te bekostigen. … Wij verzoeken u de vernieuwing van de onderhavige brug onverwijld ter hand te nemen.” Leende wil toch nog een poging wagen om onder de kosten van herstel uit te komen door het waterschap bij de bouw te betrekken. Enkele dagen later schrijft de provincie aan Leende echter dat de algehele vernieuwing van de brug noodzakelijk is vanwege de zeer vervallen toestand waarin de brug verkeert en niet omdat het waterschap de Tongelreep wil verleggen.“Met het oog op het grote ongerief, dat het ontbreken van een behoorlijke brug veroorzaakt, vooral ook in verband met het melkvervoer, dringen wij er bij U op aan de noodzakelijk geachte vernieuwing der brug met grote voortvarendheid ter hand te nemen.” Twee maanden later verzoekt de provincie aan Leende om zo spoedig mogelijk G.S. te informeren over de afwikkeling van het herstel van de Leenderbrug. En dan, meer dan een jaar later – op 17 oktober 1962 – schrijft gedeputeerde staten een uiterst ernstige brief aan de gemeente Leende, een brief die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat .3 

Lijdensweg naar het herstel

En hoe reageerden de bewoners van Bruggerhuis in de richting van de gemeente? Twee maanden na het instorten van de Leenderbrug (intussen was er een provisorische ‘loopbrug’ gelegd) richtten zij zich tot de leden van de gemeenteraad van Leende. Dat was ook de enige keer dat het herstel van de Leenderbrug daar – in al de jaren die nog zouden volgen – officieel op de agenda heeft gestaan. In hun brief van 25 april 1961 vragen zij de gemeenteraad om verbetering van de toestand die een ernstige belemmering van hun bedrijfsvoering is. Tot twee keer toe laten zij in die brief lezen dat ook de  bewoners van Bruggerhuis “tot Uwe gemeentenaren                                                 

3 Zie de afgebeelde brief van 17 oktober 1962 op deze bladzijde.  

 

 

horen”. Deze brief werd ondertekend door P. van den Wildenberg, J. van Bree, Th.A. Smets, Jac. van Ansem, J. Faassen en G. Faassen. Die brief werd eerst op 9 juni 1961 in de raad behandeld. Op advies van de burgemeester wordt er besloten: “Aangezien over het herstel van de brug over de Tongelreep nog overleg gaande is met Gedeputeerde Staten en het Waterschap … het resultaat hiervan af te wachten.” Wel stelt de burgemeester dat “de grootst mogelijke spoed [zal] worden betracht”. De burgemeester kende op dat moment echter reeds het standpunt van gedeputeerde staten en ook dat van het waterschap! En jaren later zal hij herhalen nog steeds de grootst mogelijke spoed te betrachten met het herstel van de Leenderbrug. De hiervoor genoemde ernstige brief van de provincie maakte totaal geen indruk op de burgemeester en zou niet leiden tot groter spoed. Medio 1963, dus twee jaar later, klagen de bewoners van Bruggerhuis wederom en terecht. Een gemeenteraadslid vraagt aan de
   
7
burgemeester waarom een “adres van klachten” van de bewoners van het gehucht Bruggerhuis niet op de agenda staat. De burgemeester meent dat dit adres reeds eerder met de raad is besproken. Als dan gezegd wordt dat het niet in een openbare vergadering is besproken, zegt de burgemeester er geen bezwaar tegen te hebben dit stuk nu te behandelen. “Na voorlezing deelt [de burgemeester] mede dat de klachten erg overdreven zijn. Zo wordt, zoals overal elders, de nodige en mogelijke zorg besteed aan wegen en waterlossingen. Men moet echter niet verwachten, dat het al of niet branden van een straatlamp dagelijks kan worden nagegaan. Indien een lamp niet brandt en daarvan een mededeling binnenkomt worden onmiddellijk maatregelen getroffen.” Met dit antwoord geeft de burgemeester duidelijk aan totaal geen besef te hebben van de frustraties die bij de mensen van Bruggerhuis gingen ontstaan toen het herstel van de Leenderbrug zo lang uitbleef. In de raadsvergadering van vrijdag 26 oktober 1962 informeert raadslid Hagenaars naar het herstel van de Leenderbrug. De voorzitter antwoordt dat aanvankelijk Gemeentewerken van Valkenswaard zich met de bouw hiervan zou belasten. En dan, notabene, durft de burgemeester zelfs dan nog het verwijt te uiten dat “de indruk werd verkregen dat door deze dienst weinig voortvarendheid aan de dag werd gelegd, op grond waarvan contact is opgenomen met een bepaalde firma, welke bij gebruik van z.g. voorgespannen beton is gespecialiseerd op dit terrein. Getracht zal overigens worden de brug zo spoedig mogelijk daargesteld te krijgen.” In de raadsvergadering van vrijdag 19 april 1963 informeert het raadslid Bakker naar de brug op Bruggerhuizen. De voorzitter deelt mede dat dit de allergrootste aandacht heeft van het college van burgemeester en wethouders. En meteen valt de burgemeester weer terug op zijn intussen bekende tactiek. “Hij vindt het diep treurig de laatste tijd te hebben moeten constateren, dat er in deze overheidsinstanties zijn die elkander
tegenwerken, waardoor de gemeente wordt lamgelegd.” In de raadsvergadering van woensdag 16 oktober 1963 “informeert het lid Hagenaars naar de Leenderbrug. De Voorzitter [zegt] daarover bijna niet meer te durven praten hoewel hij gisteren de toezegging heeft gekregen, dat de vereiste ontheffing op 23 oktober a.s. door Gedeputeerde Staten zal worden verleend. De goedkeuring is blijven hangen bij de Provinciale Waterstaat. Het raadslid Bakker meent “dat door Burgemeester en Wethouders ook fouten zijn gemaakt. Indien dit op de agenda voorkwam met een uitvoerige uiteenzetting omtrent de gang van zaken, zouden vele vragen vermeden kunnen worden.” Hij meent dat de raad en de burgerij recht daarop hebben. “De Voorzitter wijst elke schuld van Burgemeester en Wethouders af. Wat zich achter de schermen afspeelt, is hem niet bekend … zodra de goedkeuring er is, zal alles in het werk worden gesteld om de brug zo spoedig mogelijk daargesteld te krijgen.” 

Een nieuwe Leenderbrug

Op 23 maart 1964 krijgt de firma Van Doesselaere en Bossink uit Eindhoven de opdracht voor de bouw van de Leenderbrug.    

Op 13 mei 1964 volgt een rekening van  ƒ 3100,- van de firma Liesbosch voor de levering van o.a. brugliggers. In de
   
8
raadsvergadering van dinsdag 19 mei 1964 stellen burgemeester en wethouders voor een aanvullend krediet van ƒ 9500,- ter beschikking te stellen. “Deze lijdensgeschiedenis, aldus de Voorzitter, behoort bijna tot het verleden daar het betondek inmiddels reeds gereed is.” Het lid Bakker vraagt nog of de brug feestelijk zal worden geopend. Dat is niet bekend. Per 25 juni 1964 stuurt de firma Van Doesselaere en Bossink een rekening van ƒ 14.645,-. Intussen had Sjef Koolen, melkrijder uit ‘Opperheide’, Valkenswaard, met zijn lange melkwagen op verzoek twee ijzeren brugleuningen vanuit Aalst aangevoerd. De burgemeester was tot dan toe voorstander geweest van houten leuningen. In de raadsvergadering van vrijdag 29 januari 1965 wordt bij de “Terugblik op 1964” de aanleg van “brug Bruggerhuizen” vernoemd. Zo’n tien jaar later wordt er een foto van deze brug genomen. Het bijschrift in een boek over de geschiedenis van Valkenswaard spreekt dan al van “de oude Leenderbrug”4.   

   
                                                
4 Zie J.J.W.M. Bots en H.E.M. Mélotte, Van Wedert tot Valkenswaard, Valkenswaard 1977, p. 40.

Bronnen

Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe), Eindhoven.  Archief Gemeentebestuur Leende, 1945-1969, inventarisnummers 65, 247, 248, 249. Noot van de redactie: Leo Driessen, inwoner van Bruggerhuizen, maakt in eigen beheer het blad “Op de Bruggerhuis”, dat hij van tijd tot tijd ter plaatse laat verschijnen. Bovenstaand artikel is – in iets gewijzigde vorm en onder een andere naam – oorspronkelijk gepubliceerd in drie vervolgafleveringen van “Op de Bruggerhuis”; de eerste aflevering dateerde van 15 maart 2008.             
   
9

Ga terug