Heemkronijk jaar:2011, jaargang:50, nummer:2, pag:23 -31
SPOORLIJNEN IN GELDROP (2)
door: Georges Krekel
Overdracht van wegen
Al in april 1911 wordt voorgesteld om de toegangswegen tot het station in Geldrop aan de gemeenten Geldrop en Zesgehuchten in onderhoud over te dragen. Het voorstel luidt: De overdracht aan Geldrop: - Het zuidelijk deel van de oostelijke parallelweg; - Het zuidelijk deel van de westelijke parallelweg; - Het voorplein van het station; - De nieuwe toegangsweg naar de kom der gemeente (Stationsstraat) - De bestrating in het viaduct bij piket 65 (de kleine tunnel). De overdracht aan Zesgehuchten: - Het noordelijk deel van de oostelijke parallelweg; - Het noordelijk deel van de westelijke parallelweg; - De beide toegangswegen tot de rijksweg en de opritten van de wegen die met de parallelweg in aansluiting zijn gebracht. In deze onderhoudsoverdracht zullen de waterafvoerwerken zijn begrepen. Het blijft echter bij voorstellen. In 1914 worden weer pogingen in het werk gesteld om tot overdracht van de Stationsstraat van de S.S. naar de gemeente Geldrop te komen. Het voorstel is om het voorplein voor het stationsgebouw over te dragen, de S.S. betaalt voor het beheer een totaalbedrag van ƒ 2,- p/m.2. Voor herstelkosten kan ƒ 350,- worden bijgeteld als de S.S. deze niet zelf verzorgt.
Op 22 september 1915 wordt een overeenkomst gesloten tussen de Maatschappij voor Exploitatie van Staatsspoorwegen (voor het Rijk) en de gemeente Geldrop betreffende het onderhoud van het voorplein, naast het onderhoud van waterafvoerleidingen welke
deel uitmaken van het voorplein van het station Geldrop. 1. De gemeente Geldrop belast zich met het onderhoud van het aan het Rijk toebehorende voorplein voor het station, met de daarin gelegen waterafvoerleidingen. 2. Het Rijk behoudt zich het recht voor werkzaamheden te verrichten in of op het plein, e.e.a. in goed overleg met de gemeente. 3. Op het plein mogen geen bomen en planten worden gezet, geen werken worden geplaatst, dan met goedkeuring van het Rijk en met inachtneming van de door het Rijk te stellen voorwaarden. 4. Het Rijk betaalt aan de gemeente Geldrop ƒ 1970,- als schadeloosstelling voor het beheer en onderhoud. 5. De gemeente Geldrop zal al hetgeen wordt overgedragen in een goede staat van onderhoud brengen. Voor deze werkzaamheden wordt een vergoeding gegeven van ƒ 200,- 6. Het rijk heeft te allen tijde het recht de overgedragen werken weer tot zich te nemen wanneer de dienst op de spoorwegen dit vraagt, of wanneer de gemeente de op zich genomen verplichtingen naar oordeel van de minister van Waterstaat niet naleeft. In het laatste geval moet de gemeente het onder nr. 4 genoemde bedrag geheel of gedeeltelijk terugbetalen. 7. De kosten waartoe deze overeenkomst aanleiding geeft zullen worden gedragen door de gemeente Geldrop. Het in punt 3 genoemde maakt het noodzakelijk dat voor het plaatsen van een lantaarnpaal vergunning moet worden gevraagd bij de minister. In maart 1914 moet al vergunning worden gevraagd voor het plaatsen van drie lantaarnpalen in de Stationsstraat, en in hetzelfde jaar wordt vergunning verkregen om een lantaarnpaal te plaatsen bij de kruising Kerkstraat – Stationsstraat. Bij het aangaan van de
24
overeenkomst in 1915 wordt vergunning gegeven om een lantaarn te plaatsen en om beplanting te hebben op het genoemde plein. Betreffende het overdragen van het beheer van de andere wegen en straten wordt nog geen overeenstemming bereikt. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant laten de S.S. weten er bezwaar tegen te hebben om de toegangswegen naar het station van Geldrop door de gemeente over te laten nemen, wanneer die niet in een behoorlijke staat van onderhoud zijn gebracht. Nu wil de S.S. weten welke vergoeding de gemeente krijgt van het Rijk, wanneer de wegen in een behoorlijke staat van onderhoud worden gebracht. G.S. stellen voor om het onderhoud van alle toegangswegen naar het station over te dragen aan de gemeente Geldrop, omdat het profijt voor Geldrop groter is dan dat voor de gemeente Zesgehuchten. De gemeente gaat hier in november 1917 mee akkoord indien alle voordelen ook voor de gemeente zullen zijn. Dat er ook voordelen waren blijkt uit een brief van 27 september 1917. De S.S. vordert het geld dat de gemeente heeft ontvangen voor het verhuren van een deel van de toegangsweg tot het voorplein van het station, omdat de weg op dat moment nog in onderhoud was bij de S.S. Het gaat om ƒ 105,-. De S.S. stuurt op 9 maart 1918 een aanmaning, blijkbaar is er nog niet betaald. Op 22 maart 1918 komt de beslissing af waarin de toegangswegen van het station Geldrop, welke gelegen zijn op het grondgebied van de gemeenten Geldrop en Zesgehuchten, zullen worden overgedragen aan de gemeente Geldrop. Dit alles naar de situatie zoals is vastgesteld bij besluit van G.S. van Noord-Brabant d.d. 15 november 1916. Het eigendomsrecht wordt niet overgedragen.
Het stationsgebouw
Het station is een nieuw ontwerp en sluit niet aan bij de reeks zoals de S.S. die sinds 1863
heeft gebouwd. Vanaf die datum worden een vijftal ontwerpen gehanteerd in waterstaatsstijl. Deze stijl is genoemd naar de ingenieurs van Waterstaat die de standaardontwerpen maakten. Enige voorbeelden van die stijl zijn het eerste station van Eindhoven van het type 3e klasse, het station van Helmond van het type 4e klasse en het station van Nuenen van het type 5e klasse. De architect Ir. G.W. van Heukelom (1870 – 1952 ), die in dienst is van de spoorwegen, maakt het ontwerp van het station Geldrop. Van Heukelom is voor eenvoud. De ontwerpen van de stations langs de spoorlijn Eindhoven – Weert zijn architectonisch gezien functioneel (doelmatig) van opzet en eenvoudig van uitvoering. Het station Geldrop heeft eigentijdse kenmerken, zoals de kozijnindeling, de klokgevel die de ingang accentueert en de hoog opgaande daken met dakkapellen. Ook het baksteengebruik is kenmerkend voor die tijd. Er moet worden bezuinigd op het ontwerp van het station. Dat omvat het hoofdgebouw, de perrongebouwen, de perronoverkapping, het perron, de goederenloods, dienstwoningen, bergplaats en bijkomende werken. De wachtkamers zijn in een perrongebouw ondergebracht. Tussen het stationsgebouw en het perron is een grote ruimte gehouden. Dit is om, indien dat noodzakelijk is, later alsnog een inhaalspoor1 aan te kunnen leggen. De aanbesteding van het station Geldrop vindt 13 februari 1912 plaats. Op 7 maart 1912 wordt het werk opgedragen aan A.C. Buyzen uit Bergen op Zoom voor het bedrag van ƒ 136.000,-. Het station Heeze en de dienstwoningen tussen Geldrop en Heeze worden opgedragen aan M.J. Bedeaux uit
1 Inhaalspoor is een spoor waarover een doorgaande trein, een bij het perron stilstaande trein kan passeren.
25
Tilburg voor ƒ 125.486,-. De bouw van het Geldropse station wordt in 1913 voltooid. Er komen telegraafverbindingen tot stand tussen de stations van Eindhoven, Geldrop, Heeze-Leende en Maarheeze. Op de stations van het baanvak Eindhoven – Weert worden slagwerken en uurwerken en inductoren2 geplaatst. Het station Weert komt pas in 1914 gereed, dus na de ingebruikneming van de spoorlijn. In 1914 worden beveiligingen aangebracht langs de spoorlijn. Welke beveiligingen is niet bekend. In 1915 worden bliksemafleiders aangebracht op de diverse gebouwen en in 1916 moeten herstellingswerkzaamheden worden verricht aan de schoorstenen van de dienstwoningen.
2Inductoren zijn stroomopwekkers.
De IJzeren
Man Er wordt een hoog spoor aangelegd waarvoor een dijk moet worden gemaakt. Het zand voor die dijk wordt uit de grond gehaald. Voor het uitgraven van het zand wordt gebruik gemaakt van een door stoom aangedreven graafmachine. Deze machine vervangt de mankracht die vroeger voor dit werk benodigd was. In de volksmond wordt die machine daarom ’de ijzeren man’ genoemd. Door het graven ontstaat een diepe put. Deze put loopt vol water. De waterplas die dan ontstaat wordt genoemd naar de machine die haar deed ontstaan. Deze waterput wordt later nog gebruikt als stortplaats, waarvoor een spoorlijn is gebruikt tussen 1915 en 1917. (verderop hierover meer. In de jaren zestig van de twintigste eeuw wordt de waterplas nog vergroot door de zandwinning t.b.v. de aanleg van de E3, waaronder het talud van het nabij gelegen viaduct over de spoorlijn en over de weg Geldrop – Heeze. Dat het om een enorm grote en diepe put gaat, mag wel blijken uit het feit dat het puin van het gehele St.-Annaziekenhuis (dat in 1972 is gesloopt) en het puin van het uitgebrande hotel T Silveren Seepaerd in Eindhoven daar zijn gestort, en het nu nog een enorme waterplas is.
De ingebruikneming van de spoorlijn
De opening wil men niet in stilte voorbij laten gaan. De gemeente Eindhoven nodigt de burgemeester van Geldrop uit tot het bijwonen van een vergadering ter bespreking van de feestelijke opening. Er zal een feesttrein vertrekken vanuit Eindhoven naar Weert. Deze trein zal de stations Geldrop, Heeze-Leende en Sterksel (Maarheeze) aandoen op zijn weg naar Weert. Aan de rit zullen deelnemen: de burgemeesters, de wethouders, en de secretarissen van de aanliggende gemeenten van de spoorlijn, de leden van G.S. in Brabant en Limburg uit de omgeving, directeuren van de Staatsspoorwegen en B & W en de raadsleden van de gemeente Eindhoven. De raadsleden van de andere gemeenten mogen ook mee,
26
maar ze mogen niet deelnemen aan de lunch die in Weert wordt gebruikt, en evenmin aanzitten aan het diner dat na afloop in Eindhoven wordt gegeven. Wel krijgen ze in iedere plaats waar de trein stopt feestwijn (Glaasje op laat je rijden). Het station van Geldrop is versierd. Hiertoe hebben dokter L. van Erp, de fabrikant P. van Besouw, notaris A. Mertens en de heren P. van den Heuvel en V. van den Heuvel bloemen beschikbaar gesteld. Na de feestrit gaan de genodigden terug naar Eindhoven, om deel te nemen aan het diner in Eindhoven. Er zijn 61 personen uitgenodigd. Dat diner kost ƒ 8,- per persoon exclusief drank, een strijkorkest van 12 leden zorgt voor achtergrondmuziek. De Geldropse gemeenteraadsleden die niet aan dit diner mogen deelnemen, hoeven niet te treuren. Zij hebben het feit dat de spoorlijn is geopend feestelijk gevierd met een diner in hotel Knaapen.
Dat menu luidt:
Oesters
Juliennesoep
Pasteitjes
Tarbot – Aardappelen
Ossenhaas – Diverse groenten
Kalfsvlees – Peren
Fazant – Appelmoes
Chocoladepudding
Fruit – Dessert.
De spoorlijn wordt op 1 november 1913 in dienst gesteld. De gemeenteraad stuurt dankbrieven naar de schenkers van de bloemen, naar Mevr. de wed. Ch. Schellens en naar mr. H. Baron van Tuyll van Serooskerken. Mevrouw Schellens wordt bedankt voor het beschikbaar stellen van bloemen en voor het beschikbaar stellen van haar tuinman ten behoeve van de versiering van het station. De baron ontvangt een dankbrief vanwege het beschikbaar stellen van bloemen en planten, en van personeel voor de bediening. De baron betaalt ook het vuurwerk “dat aan deze voor de gemeente zo gewichtige gebeurtenis een blijvende herinnering heeft
achtergelaten”. Het personeel van de baron krijgt ieder afzonderlijk ook een bedankbrief van de raad.
Het vervoer
In de laatste twee maanden van 1913 vertrekken 1612 personen en komen er 1224 personen aan. Aan de cijfers te zien lijkt Geldrop te ontvolken. Mogelijk dat deze mensen met de tram terugreizen of te voet gaan. Er komen vier dieren aan, er vertrekken er geen wat gezien de menu’s van die tijd wel begrijpelijk is. Aan goederen wordt 181 ton verzonden en komt er 855 ton aan, waarvan 510 ton steenkool is. Er komen meer goederen aan dan er weggaan, zelfs wanneer je de vracht met de lading steenkool vermindert. Over het algemeen zullen de grondstoffen voor de fabrieken met grote hoeveelheden tegelijk aankomen. Na verwerking in de fabrieken zullen de producten in kleinere hoeveelheden naar de groothandel en de winkels zijn verzonden. Hiervoor wordt dan gebruik gemaakt van de tram en van vrachtrijders met paard en wagen. De enorme hoeveelheden steenkool verlaten het dorp door de schoorsteen. De steenkoolasssen zullen wel zijn gebruikt voor het verharden en ophogen van terreinen. Na een grote toename in de beginjaren loopt het reizigersvervoer later zover terug, dat men besluit om het station met ingang van 15 mei 1938 te sluiten voor dit vervoer. Dit is mede het gevolg van de opkomst van de autobus, die de mensen dichter bij huis kan brengen dan met het spoor mogelijk is. Het goederenvervoer kan nog wel via het station Geldrop. Op 24 november 1940 wordt het station weer geopend voor het vervoer van reizigers. Door de oorlog is het busvervoer teruggelopen want er is gebrek aan benzine en diesel. Hierdoor
27
stijgt het aantal treinreizigers. De eerste maanden na de bevrijding van het zuiden is er geen treinverkeer mogelijk. Vanaf mei 1945 komt het schaarse vervoer weer op gang tot Weert, en vanaf 3 december 1945 tot Roermond. In de periode van 4 mei 1947 tot 2 oktober 1949 is er een tijdelijke busdienst. In dit treinloze tijdperk wordt het traject Eindhoven – Weert geëlectrificeerd. De treindienst wordt op 15 mei 1949 heropend, de busdienst wordt voorlopig gehandhaafd tot 2 oktober 1949. In 1954 wordt het station opgeknapt en opnieuw geschilderd omdat keizer Haile Selassie uit Ethiopië tijdens zijn staatsbezoek aan Nederland de DAF-fabrieken zal bezoeken. Hij zou dan per trein in Geldrop aankomen zijn om van daaraf per auto zijn tocht te vervolgen. Helaas, hij is met de auto gekomen en wederom met de auto gegaan, maar Geldrop heeft er tenminste een opgeknapt station aan overgehouden. Op woensdag 22 februari 1961 gebeurt er bij het station van Geldrop een spoorwegongeluk. Een personentrein rijdt op een diesellocomotief. De personentrein komt schuin op de diesellocomotief te staan en steekt boven de bovenleiding uit. Bij dit ongeluk komt een man om het leven en zijn er zes gewonden. Het ongeluk wordt geweten aan een verkeerde wisselstand. In 1966 komt
er bij het station een voetgangers- en fietsertunnel gereed. De kosten bedragen ƒ 373.500,-. In juni 1974 wordt het stationsgebouw gesloopt en in 1976 moet ook een deel van de stationsoverkapping het veld ruimen.
Andere spoorlijnen waar Geldrop bij betrokken is
De spoorlijn naar België Na de oorlog wordt er een spoorlijn vanuit Geldrop via Valkenswaard naar Hasselt (B) aangelegd. Deze plannen worden in Eindhoven gemaakt omdat daar een spoorlijn ligt, die dwars door de stad gaat. Deze lijn gaat steeds meer een belemmering vormen voor de realisatie van stadsopbouwplannen. In 1945
28
wordt voorgesteld om vanuit Geldrop of Heeze een aftakking te vormen. In 1949 komt er een stadsontwikkelingsplan, dat de opheffing van de spoorlijn noodzakelijk maakt. In die plannen wordt er uitgegaan van de gedachte, dat er in de toekomst geen railverbinding met Valkenswaard meer is. Van opheffing kan echter geen sprake zijn. Opheffing kan uitsluitend plaatsvinden wanneer er op een andere wijze een spoorwegverbinding tot stand wordt gebracht. Als gevolg van het tussen Nederland en België gesloten tractaat van 9 november 1867 is Nederland verplicht een spoorwegverbinding te onderhouden van Eindhoven, via Valkenswaard naar de Belgische grens. Het is bovendien gewenst, dat er een verbinding per spoor tussen Eindhoven en Valkenswaard blijft bestaan omdat in de Belgische Kempen, bij een verdere groei van het mijngebied, een belangrijk industrieel centrum zal groeien. Een van de redenen van het voortbestaan van de lijn is dat het vervoer uit de Elzas, Luxemburg en het Waalse industriegebied in het totaal 150.000 ton bedraagt in 1950, en dat dit vervoer via Hasselt en Eindhoven geschiedt. Wanneer de spoorlijn wordt opgeheven zal dat vervoer via Visé en Nederlands Limburg gaan. Het traject van de N.S. wordt dan langer, dus de N.S. zal er meer aan gaan verdienen, terwijl de verdiensten voor de Belgische spoorwegen zullen teruglopen. De N.S stelt voor om zonder tariefverhoging het vervoer via Hamont en Weert naar Eindhoven te laten plaatsvinden. Men voelt er niet voor om de spoorlijn naar Valkenswaard op te breken, want Valkenswaard met zijn zich uitbreidende industrie is te belangrijk om die van de spoorlijn af te sluiten. In juli 1951 wordt voorgesteld om een afbuiging ten zuiden van Valkenswaard te maken in oostelijke richting naar Geldrop en daar aan te sluiten op de lijn Eindhoven – Weert. De N.S. heeft uitsluitend belang bij een verbinding met België volgens de bestaande situatie en is alleen bereid tot omlegging via Geldrop, indien de gemeente Eindhoven betaalt. De kosten van de aanleg zullen
volgens de N.S. 2½ miljoen gulden bedragen. Op 30 november 1953 wordt een voorstel aangenomen in de Eindhovense gemeenteraad om een krediet te sluiten voor dat bedrag. De gemeente Eindhoven sluit op 30 januari 1956 een overeenkomst net de N.S. om voor rekening van de gemeente de spoorlijn om te leggen over Geldrop en om voor rekening van de gemeente al het nodige te doen voor aankoop en onteigening ten name van de N.S. van de gronden, wegen en wateren die zijn benodigd. De vrijkomende gronden van de bestaande spoorlijn Eindhoven – Valkenswaard zullen dan kosteloos worden overgedragen aan de gemeente Eindhoven. In 1957 vindt de aanbesteding plaats. De doorgangstunnel voor het spoor bij de kruising van de weg Valkenswaard – Leende kost ƒ 700.000,-, de brug over de Tongelreep en het viaduct over de Rijksweg Eindhoven – Leende – Weert (E9) kosten samen ƒ 257.000,-. Er is 40.000 m3 zand voor de bouw van de viaducten en het talud benodigd. Dit wordt gehaald uit de omliggende droge vennen. Voor de tunnel wil de gemeente Eindhoven maar ƒ 50.000,- bijdragen, want men vindt dat er met een gelijkvloerse kruising d.m.v. een overweg kan worden volstaan. De tunnel is toch gebouwd maar heeft tot 1970 naast de weg Leende – Valkenswaard gestaan. Pas daarna is de weg alsnog over de tunnel geleid. De aanleg van een “enkelvoudige lokaalspoorweg” naar Valkenswaard met bijkomende werken wordt uitgevoerd door N.V. Veltman en van Laarhoven uit Eindhoven. Het werk is op 26 februari 1958 gegund voor het bedrag van ƒ 711.000,-. Op 31 december van hetzelfde jaar kan men al per rail van Geldrop naar Valkenswaard en op 4 februari 1959 is de feestelijke ingebruikneming. Op die dag zijn de genodigden over de oude lijn naar Hasselt gereden, voor zover als dat nog mogelijk was. Over de nieuwe spoorlijn zijn ze teruggereden. De baan Valkenswaard – Geldrop kan alleen met lage snelheden worden bereden want het baanvak is gemaakt van materiaal dat niet is berekend op hoge
29
snelheden. De lijn is uitsluitend voor het goederenvervoer gebruikt. Officieel bestaat de spoorlijn nog steeds, maar ze wordt al sinds de jaren zeventig niet meer gebruikt. Intussen is de rails bij de grens opgebroken. Van de drie doorgaande spoorwegverbindingen die in de twintigste eeuw in Noord-Brabant tot stand zijn gekomen gaan er twee door Geldrop, namelijk Eindhoven – Weert en Eindhoven – Valkenswaard-grens.
Een spoorlijn naar de IJzeren Man
De Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen heeft in 1915 het voorstel gedaan om de IJzeren Man als vuilstortplaats te gebruiken en op die manier de waterplas langzamerhand te dempen. Ook het storten van vuil kent al een lange geschiedenis. Op 23 maart 1915 laat de S.S. weten, dat “indien de gemeente als eigenaresse van de put voor zandontlening, bij de aanleg van de spoorlijn ontgraven (de IJzeren Man), deze geleidelijk wil dichten, dat indien gewenst hiertoe een spooraansluiting kan worden gemaakt”. De spoorlijn wordt op kosten van de S.S. aangelegd. Op 17 februari 1917 deelt de gemeente Geldrop de S.S. mede niet langer bereid te zijn om medewerking te verlenen bij het ledigen van de wagons vuil. De S.S. mag de stortplaats blijven gebruiken, maar dan moet het leegmaken van de wagons, het egaliseren van het gestorte vuil, het omschiften van de lijnen (verleggen rails) en alle daaruit voortvloeiende werkzaamheden geschieden door personeel van de S.S., maar geheel ten genoege van B & W van Geldrop. De S.S. breekt dan liever de spoorlijn op. De S.S. stelt voor om de kosten voor de opbraak van de rails gezamenlijk te dragen. De gemeente Geldrop zal ƒ 369,(50%) betalen omdat ze haar toezeggingen van 1915 heeft opgezegd.
Tractaat
T.b.v. de internationale verbindingen worden verdragen afgesloten tussen de betrokken
landen die voor de grensoverschrijdende spoorwegen de voorwaarden beschrijven.
1. Algemene richting der op of bij de grens aan te sluiten spoorlijnen en verbindingen met andere spoorwegen.
2. Het grensoverschrijdingpunt wordt vastgelegd.
3. De wijze van aanleg en de termijn van voltooiing.
4. De soort van spoorweg, de spoorbreedte en het vrije ruimteprofiel.
5. De wijze van exploitatie.
6. De tarieven en reglementen.
7. Het aantal treinen en het aantal aansluitingen.
8. Het politietoezicht, de behandeling van de wederzijdse onderdanen en faciliteiten betreffende pas- en douaneformaliteiten.
9. De post- en de telegraafverbindingen.
10. De naasting (nationalisering).
11. De belastingheffing.
12. De nationaliteit van het personeel. Hierdoor wordt vastgelegd waaraan beide landen zich hebben te houden.
De Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen (S.S.)
In Nederland zijn tot 1860 losse spoorlijnen gelegd. Er werd een concessie (vergunning) gevraagd bij de overheid, om een spoorlijn aan te mogen leggen tussen een aantal plaatsen. Vanuit die plaatsen is dan dikwijls geen vervolgspoor, zodat er geen doorgaand spoorwegnet ontstaat. In 1860 komt er een andere spoorwegwet. In deze wet is vastgelegd dat de Staat spoorwegen zal aanleggen. In eerste instantie wil de minister de spoorweglijnen laten exploiteren door bestaande spoorwegmaatschappijen. De N.R.S. (Nederlandsche Rhijnspoorweg-Maatschappij) wordt benaderd, maar deze maatschappij wil geen financiële risico’s lopen voor deze nieuwe spoorlijnen. Dan wendt de minister zich tot een groep gefortuneerde kooplieden en bankiers, en tot de Nederlandsche Maatschappij voor Spoorwegmaterieel te Utrecht. Dit consortium
30
richt gezamenlijk de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen op. Men gaat voortvarend te werk. In 1863 komen de lijnen Breda – Tilburg, Harlingen – Leeuwarden en Bergen op Zoom – Roosendaal gereed. De regering levert de spoorwegen met alle werken die tot het vaste materiaal van de spoorweg en de stations behoren. Het rollend materieel wordt door het consortium geleverd, waarbij de Ned. Mij. voor Spoorwegmaterieel vanzelfsprekend als leverancier optreedt. Er zijn nu drie grote maatschappijen, de Hollandsche IJzeren Spoorweg Mij., De Nederlandsche Rhijnspoorweg-Maatschappij en de Ned. Mij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, en allemaal zijn ze op de beurs genoteerd. Ze beconcurreren elkaar hevig. In 1890 besluit de overheid dat er meer eenheid moet komen. De N.R.S. wordt genationaliseerd, d.w.z. door de Staat opgenomen. De spoorlijnen van de N.R.S. worden nu bij de S.S. in exploitatie gegeven. Er wordt een wet aangenomen, die het mogelijk maakt, om met treinen van de ene maatschappij op de spoorlijn van de andere maatschappij te rijden. Door de overname van de N.R.S. en door het medegebruik van spoorlijnen kunnen treinen over langere afstanden doorrijden. Het spoorwegnet begint nu een systematische opbouw te krijgen, waardoor het reizen vergemakkelijkt en comfortabel wordt, maar optimaal is het nog niet. Per 1 januari 1917 gaan de S.S. en de H.IJ.S.M. een belangengemeenschap aan, die de naam Nederlandsche Spoorwegen draagt. In 1919 neemt de S.S. de exploitatie van de N.C.S. (Ned. Centraal Spoorlijn) over en in 1925 die van de N.B.D.S. (Noord-Brabantsch-Duitsche SpoorwegMaatschappij). Maar de tijden zijn veranderd, er worden grote verliezen geleden, en de Staat moet bijspringen. De Staat neemt deel in het aandelenkapitaal van de twee maatschappijen, de S.S. en de H.IJ.S.M. Op 1 januari 1938 neemt de N.V. Nederlandsche Spoorwegen de exploitatie van de S.S.-lijnen en de H.IJ.S.M.lijnen over. Het aandelenkapitaal van de N.V.
Nederlandsche Spoorwegen is geheel in handen van de Staat.
De tijdregistratie
Ten tijde van de postkoets was de tijd per gemeente anders. De zonnewijzer bood enig houvast, om een tijd te bepalen. Maar de klokkentorens van de kerken konden best een uur verschillen met een naburige gemeente. De postkoets kwam aan en vertrok volgens plaatselijke tijd of volgens de tijd van het horloge van de voerman. Maar met de komst van de trein werd de juiste tijd belangrijker. Want de trein reed op een tijdschema en overal langs een spoorlijn moesten de klokken dan ook gelijk staan. De spoorwegen hebben zonder twijfel aan de basis gestaan van een betrouwbare tijdregistratie in de wereld. Aan het begin van de 19e eeuw werd de middelbare tijd ingesteld, dit was steeds de plaatselijke tijd. De invoering van de standaardtijd (burgerlijke tijd) werd in Engeland gekoppeld aan de Greenwichtijd omstreeks 1847. Nog later kwamen tijdzones tot stand, waarbij de meridiaan van Greenwich als standaardmeridiaan werd aanvaard op een internationale conferentie in Washington in 1884. De komst van de telegraaf in de jaren veertig van de 19e eeuw maakte het mogelijk om berichten door te seinen. Hierdoor werd het mogelijk om middels de telegraaf te berichten hoe laat het was in een plaats, zonder zelf in die plaats te zijn en hiermee konden de klokken op tijd worden gezet. Met behulp van een toestel werd het mogelijk elektrische signalen over te sturen via een koperen kabel. De telegraaf was geboren. Het was een toestel waarmee teksten m.b.v. het morsealfabet konden worden verstuurd. Bij het morsealfabet werden letters en cijfers gecodeerd in de vorm van punten en strepen. Samuel, F. B. Morse (1791 -1872) was een Amerikaanse jurist, die in 1835 de morsecode ontwierp. Een bekend ’woord’ in het morsealfabet is S.O.S., (Save Our Soals) dat lange tijd als een noodsignaal werd gebruikt.
31
Het wordt in morse aangeduid met . . . - - - . . . (punt, punt, punt streep, streep, streep, punt, punt, punt). De tijdzones gingen uit van de Greenwichmeridiaan en naar het oosten in West-Europa was de Midden-Europese Tijd (M.E.T.), die een uur verschilde met Greenwich (en Groot-Brittannië). In Nederland werd de Amsterdamse tijd
gebruikt. Die verschilde 20 minuten met de tijd in Groot-Brittannië. De Duitsers hebben in 1940 de M.E.T. in Nederland ingesteld en die tijd is daarna altijd zo gebleven. Alleen de zomertijd, dit is het verzetten van de klok met een uur in de tijdsperiode dat het langer licht is, is vanaf het begin van de twintigste eeuw een aantal keren ingesteld en weer afgeschaft.
Bronnen en literatuuroverzicht.
Archief van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, Utrecht.
Bibliotheek van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, ’sHertogenbosch.
Gemeentearchief Geldrop: nrs. 789, 792 – 798, 799 – 802.
Streekarchief Eindhoven: Uit de archieven van de gemeente Eindhoven.
Historisch archief N.V.
B.B.A. Breda.
Familiearchief Turken-Pot.
De heer J.W. Aerts.
De heer J. Spoorenberg.
Corven Rapport over de tramwegen in Eindhoven e.o., 1979.
L.N. van Diepen “De onderste biels boven”, Eindhoven 1979.
Mr. Dr. J.H. Jonckers Nieboer Geschiedenis der Nederlandsche Spoorwegen 1832-1938
W.J. Leideritz Tramwegen van Noord-Brabant, Leiden 1978.
W.J. Leideritz Trams en tramlijnen, Rotterdam 1972.
F.B.A.M. Verhagen Geldrop, economisch-statistische beschrijving, Eindhoven 1945. Krantenartikelen uit de “Noord-Brabanter” en uit “De Meierijsche Courant”.
J.W. van Dal Architectuur langs de rails, overzicht van stationsarchitectuur in Nederland.
Drs. H. Romers De spoorwegarchitectuur in Nederland 1841 – 1938.