Textielarbeiders tegen mechanisering: Een machine-oproer in Geldrop in 1833

Heemkronijk jaar:1984, jaargang:23, nummer:2, blz.48- 63

TEXTIELARBEIDERS  TEGEN  MECHANISERING: EEN MACHINE- OPROER IN  GELDROP  IN  1833

door: W.J. van Exel

Robotisering, electronica, chips, automatisering; de vervanging van mankracht door machines en het verrichten van dezelfde hoeveelheid werk door minder mensen schijnt iets te zijn waar we niet meer onderuit kunnen en wat bij deze tijd hoort. Dat veel mensen het daar moeilijk mee hebben en niet bijster gelukkig zijn met de voortschrijdende automatisering, zal duidelijk zijn en dat er ook voldoende redenen zijn aan te halen voor deze bedenkingen tegen de huidige gang van zaken eveneens. Velen komen op straat te staan, met alle narigheid van dien, hoeveel nadelen er wellicht ook kleefden aan hun vroegere baan. Ook deze onvrede schijnt een noodzakelijk onderdeel te zijn van onze tijd. Ook in vroegere eeuwen hebben met name de arbeiders veel bezwaren gehad tegen nieuwigheden en machines die hen het werk uit handen namen, werk dat in onze ogen op zijn zachtst gezegd niet altijd even aantrekkelijk was. Een voorval uit het Geldrop van 1833 is hier een duidelijk voorbeeld van, waarbij aangetekend moet worden dat het zeker geen unieke gebeurtenis betreft.

Zoals bekend zal zijn, is de geschiedenis van Geldrop voornamelijk bepaald door de textielnijverheid. Verreweg het grootste deel van de bevolking vond vanouds zijn bestaan in deze activiteit, die "sinds eeuwen de basis voor de economische welvaart" van Geldrop was. Aldus Verhagen in zijn bekende en uitvoerige beschrijving van de economie van Geldrop vanaf het begin der negentiende eeuw, die ons duidelijk maakt hoezeer de textielindustrie en de conjunctuurgolven daarin vanouds hun stempel gedrukt hebben op de plaats. In het kader van dit artikel kunnen we hier slechts kort op ingaan. Geldrop was zeer eenzijdig gericht op de lakennijverheid met als grondstof wol. De Generaliteits-periode was moeilijk geweest en vooral de achttiende eeuw geeft een crisis te zien. Door de Bataafse en Franse tijd kwamen er omstandigheden die een opbloei mogelijk maakten. Deze opbloei duurde tot ongeveer 1815, waarna er weer een crisis inzette. In 1833 was die nog niet voorbij; het herstel zou pas komen tegen het eind van de jaren 1840. Door deze hoge graad van nijverheid was er in Geldrop vanouds een flinke groep ondernemersfamilies. Anderzijds was er ook vooral na 1550 een grote concentratie arbeiders, die hun bestaan uitsluitend vonden in de textielfabricage en zelf geen landbouw meer beoefenden. Het beeld van Geldrop verschilt zodoende nogal met dat van de dorpen in de omgeving, waar landbouw vrijwel het enige bestaansmiddel was. De textielfabricage stond onder leiding van personen die de functies van koopman en fabrikant in zich verenigden, de fabrikeurs. Deze hadden allemaal vrij kleine bedrijven, althans in de jaren 1820-1830. Van echte fabrikanten is pas later sprake, bij de invoering van machinale produktie. De eerste echte fabrikant was de Duitser Hendrik von der Nahmer. Deze schakelde in 1831 de eerste stoommachine in een spinnerij in Geldrop in. De tweede stoommachine zou pas in 1853 geplaatst worden  (1).

Alvorens het bovengenoemde voorval en de loop der gebeurtenissen erna te kunnen behandelen, moeten we eerst de gemeente Geldrop plaatsen in het bestuurskader van die tijd en enkele personen voorstellen. De provincie Noord- Brabant bestond al in haar huidige vorm, met aan het hoofd een gouverneur die veel macht had. Niet ten onrechte is deze bestuurder wel eens aangeduid als "persoonlijke vertegenwoordiger van de vorst in de provincie, de uitvoerder van de opdrachten der centrale regering".  (2) Handhaving van de openbare rust en goede orde vormde een belangrijk onderdeel van zijn takenpakket. Om dat goed te kunnen verwezenlijken stonden tot zijn dienst de burgemeesters, die verantwoordelijk waren voor de openbare rust in hun gemeente. Zij moesten hierover regelmatig verslag uitbrengen. De burgemeesters van de steden stonden daarbij rechtstreeks onder het gezag van de gouverneur, maar tussen de besturen van de plattelandsgemeenten en de gouverneur stond in het uitgestrekte Noord-Brabant een derde schakel. Hiertoe was het platteland, zoals overigens in meer provincies, opgedeeld in zeven districten, met aan het hoofd de districtscommissarissen. Zo was de baron van Heeze, J.D. van Tuyll van Serooskerken, commissaris van het district Oirschot. Geldrop hoorde bij het district Helmond (dat in die tijd niet als stad gold), met als commissaris de Helmondse kasteelheer C.F. Wesselman. Aan hen moesten de burgemeesters van plattelandsgemeenten verslagen uitbrengen over de gang van zaken en tot hen moesten zij zich melden als er iets voorviel; de commissaris onderhield daarover nauwe contacten met de gouverneur. Deze laatste functie werd in Brabant sinds februari 1830 bekleed door A.J.L. Baron van den Bogaerde van Terbrugge, een Gentse edelman.

Naast deze bestuurlijke taak was er sinds de Franse tijd in het hele land ook een uniforme rechterlijke macht. Noord-Brabant was op dat terrein ingedeeld in de drie arrondissementen Breda, Den Bosch en Eindhoven, waar in de hoofdplaats een "rechtbank van eerste aanleg" gevestigd was. Geldrop ressorteerde uiteraard onder de laatstgenoemde. Aan iedere rechtbank was een officier van Justitie verbonden, bij wie alle misdaden en ongeregeldheden gemeld moesten worden; deze functionaris moest zoals ook nu nog zorgen voor de vervolging van de daders. Officier van Justitie in Eindhoven was J.J. van Lelyveld van Cingelshouck, telg uit een aanzienlijke familie die woonde op huize "De Burgh" in Stratum. Hij had zijn directe superieur in de persoon van J. van Blarkom, de procureur- crimineel te Den Bosch, die belast was met het oppertoezicht van politie in de provincie. De procureurs-crimineel hadden op hun beurt een superieur in de persoon van de procureur-generaal, verbonden aan het Hooggerechtshof in Den Haag.

Genoeg over (NB: niet "van"!) al deze hoogwaardigheidsbekleders; keren we terug naar het nijvere Geldrop, waar de arbeiders nijver wilden blijven, zoals we hieronder zullen zien.

Begin december 1833 krijgt de Eindhovense officier van Justitie van de gouverneur een afschrift toegezonden van een uitvoerig rapport van districtscommissaris Wesselman naar aanleiding van een "oproerige beweging onder het tot de lakenfabrijken behoorende werkvolk" te Geldrop. In zijn begeleidend briefje laat Van den Bogaerde duidelijk merken van mening te zijn dat er, indien dat nog niet gebeurd was, "onverwijld" een gerechtelijk onderzoek naar deze zaak moest komen. De uitslag daarvan wilde hij zo snel mogelijk weten! (3)

Het verslag van Wesselman had hem blijkbaar danig bezorgd gemaakt; anderzijds moeten we in een dergelijk geval steeds goed in het achterhoofd houden dat er in het algemeen bij de hogere standen een grote afkeer bestond van acties vanuit de lagere standen. Wat had Wesselman de gouverneur dan verteld over Geldrop? Het verslag is boeiend genoeg om er ruim aandacht aan te besteden. Wesselman had "zijdelings" geruchten gehoord over een of andere rel door de arbeiders van Geldrop, gericht tegen enkele fabrikeurs. Hij had daarop bij de betrokken fabrikeurs een geheim onderzoek ingesteld, wat schokkend nieuws aan het licht gebracht had.

Drie van de Geldropse fabrikeurs  -Henricus Eijcken, Adriaan van den Heuvel en Everardus Muijters-  hadden in het najaar van 1833 gezamenlijk een lakenscheerwerktuig aangeschaft. Van belang daarbij is te weten dat beide eerstgenoemden compagnons waren in de firma Van den Heuvel/ Eijken, uit welke firma de latere N.V. Wollenstoffenfabriek A. van den Heuvel & Zoon voort zou komen. Adriaan van den Heuvel was een zoon van brouwer en lakenfabrikeur Willem Adriaan en gehuwd met Johanna Maria Eijcken. Zij was een zuster van Henricus. Everardus Muijters was gehuwd met Anna Maria Geboers, een nichtje van Henricus Eijcken én Adriaan van den Heuvel (haar moeder was namelijk Johanna van den Heuvel)! Op een lijst met Geldropse bedrijven en aantallen werknemers en werktuigen uit 1841 komt een firma "Muyters en van Zeeland" voor. Deze firma had in totaal 33 werknemers en verkeerde zodoende in de middenmoot qua bedrijfsgrootte (Van den Heuvel/Eijcken was verreweg het grootste bedrijf met 250 werknemers. (4)

Lakenscheerwerktuigen waren beter bekend onder de naam "tondeuse" en bevonden zich volgens Wesselman reeds in bijna alle lakenfabrieken in Eindhoven, Tilburg, Delft en Leiden. De aankomst van een dergelijk apparaat in Geldrop had echter onder het werkvolk een behoorlijke deining veroorzaakt (Wesselman merkt daarbij op dat die onrust waarschijnlijk was "aangehitst door andere fabrikanten welke de kosten van zoodanig werktuig niet kunnen goedmaken", maar dat zal hem wel aangepraat zijn door Van den Heuvel c.s.). Daarbij was niet alleen gedreigd met vernieling van de machine, maar ook met het helemaal afbreken van het lokaal waarin deze opgebouwd werd!

De fabrikeurs hadden zich hieraan echter niet gestoord en waren onverschrokken verder gegaan met het installeren van de machine.

Op 29 oktober, een werkdag, verscheen 's middags rond drie uur echter de veldwachter, die in Geldrop (al dan niet tijdelijk, dat wordt niet duidelijk) de functie van omroeper waarnam. Deze riep overal af dat alle fabrieksarbeidersOpdat de gouverneur dit beter kon plaatsen, deelde Wesselman hem meeEen inderdaad zeer opmerkelijk gegeven, deze vroege vorm van onderlinge sociale verzekering. Typisch is het bovendien dat de arbeiders hun bond of vakvereniging (want daarvan is hier mijns inziens sprake) een gilde noemen, bestuurd door dekens; dat laatste is opmerkelijk parallel aan de schuttersgilden!  (5)

Hoe het ook zij, Wesselman had van deze bond duidelijk geen hoge dunk, getuige de verzuchtende afsluiting van zijn zin:Wesselman verdacht de dekens van dit 'gilde' ervan het brein te zijn achter deze door de veldwachter gedane omroeping. Tegen zes uur had zich een groot aantal arbeiders naar de bewuste herberg begeven, "alwaar de sterke drank in groote hoeveelheid wierd uitgedeeld en ten lijve geslagen”. Hier werden allerhande bedreigingen geuit, waarna het besluit genomen werd om de (gehate maar evenzeer gevreesde) machine te gaan vernielen. Een noch onbekend, noch abnormaal gegeven: veel rellen en opstootjes hadden hun oorsprong in herbergen, als de enige gelegenheden waar men kon samenkomen. De genuttigde alcohol zal daarbij natuurlijk een rol gespeeld hebben, al blijkt uit zijn uitlating weer heel duidelijk dat Wesselman de arbeiders en hun grieven niet serieus nam.

Ondertussen waren twee officieren van de in Geldrop gelegerde dragonders ook naar de herberg gegaan, om te proberen het verzamelde volk te bedaren. We moeten hier even het tijdsbestek in onze herinnering terugroepen: het is 1833 en Nederland is na de afsplitsing van België en de Tiendaagse Veldtocht in 1830/1831 nog steeds op voet van oorlog met België. Koning Willem I houdt daarom een groot leger op de been, dat in zijn geheel in Noord-Brabant ge- stationneerd is; een situatie die tot 1839 voortduurt.

In normale tijden waren hier geen militairen en naast een enkele plaatselijke veldwachter en kleine regionale brigades marechaussee was er verder geen politie! De bemiddeling van de twee officieren had echter niet het beoogde effect, want aldus Wesselman:Door tussenkomst van toevallig aanwezige militairen was de machine dus intact gebleven. Toch had de ondernomen actie de arbeiders wel wat opgeleverd, in ieder geval voorlopig. Ter voorkoming van nieuwe onlusten en met het oog op de doodsangsten die zij met hun gezinnen uitgestaan hadden, hadden "vooral op aandrang van deze laatsten”, Eijcken, Van den Heuvel en Muijters bekendgemaakt “dat zij het bewuste werktuig weder zouden laten uitbreken, hetgeen zij dan ook uit vrees voor hun leven en hunne bezittingen gedaan hebben"!

En dat was nog niet het enige winstpunt geweest. De werklieden die niét naar de bijeenkomst in de herberg gegaan waren, waren door de ‘dekens’ bestraft met 30 cent boete, die zij prompt betaald hadden. Dit illustreert duidelijk de machtige positie van dit ‘gilde’, dat mijns inziens de reden is dat de autoriteiten op dit puntje steeds terugkomen.

De moraal die Wesselman tegenover de gouverneur aan dit voorval verbond, is nog zo duidelijk geworteld in de aloude regententraditie en tevens zó opportunistisch, dat het de moeite waard is die hier in extenso op te nemen.

Tot zover een geschrokken Wesselman, die een daad wil stellen; gouverneur Van den Bogaerde sluit zich hier helemaal bij aan. Ook procureur-crimineel Van Blarkom acht een onderzoek meer dan nodig. Van hem krijgt Van Lelyveld twee dagen later een brief over de rel (Van Blarkom was daarover "zoo even van goeden hand onderrigt", waar- mee niemand anders dan de gouverneur bedoeld kan zijn!). Wijzend op de mogelijke "dangereuste gevolgen", spreekt Van Blarkom tevens zijn bevreemding uit over het feit dat hij van het voorval niet eerder in kennis gesteld is. Inderdaad is vreemd dat een dergelijke rel pas zo laat boven water komt; Van Lelyveld valt dit echter niet te verwijten. Nu hij wel gealarmeerd is, zet hij zich aan het werk en stelt een onderzoek in.

Wie ontbreekt er in het in het bovenstaande verhaal, een toch erg  belangrijke, zij het plaatselijke autoriteit? De oplettende lezer zal ongetwijfeld bemerkt hebben dat de burgemeester van Geldrop tot hier buiten schot gebleven is, terwijl die toch de eersterantwoordelijke persoon was voor de orde en rust in zijn eigen gemeente. Zonder er veel verder over te kunnen uitweiden  -dat zou dit artikel ongetwijfeld te lang maken-  moet hier toch gesteld worden dat diens rol in deze zaak dubieus te noemen is. De gezamenlijke bovengenoemde autoriteiten hebben dat in elk geval wel zo opgevat en daarom is deze burgemeester in maart 1834 ontslagen. Dat gebeurde dan weliswaar op eigen verzoek, maar dat verzoek had hij gedaan na aandrang van de gouverneur. Het betreft hier Pieter Bolsius, die tegenover de buiten-wacht volhield dat er niets aan de hand was. Hij had het gebeuren dan ook aan niemand gerapporteerd, zoals hij ook niets had ondernomen om de rel tegen te gaan en het probleem via een minnelijke schikking op te lossen. Bolsius was overigens op dat tijdstip al 69 jaar (en daarmee in de gemeentelijke bestuursapparaten zeker geen uitzondering!), zodat zijn ontslag voor hem nu ook weer niet zo bezwaarlijk was. (7)

Keren we echter terug naar waar het ons oorspronkelijk om begonnen is: de machinerel en alles wat daaruit over de Geldropse samenleving van de jaren 1830 te achterhalen valt.

De brieven van Van den Bogaerde en Van Blarkom maken Van Lelyveld duidelijk dat er aan deze zaak iets moet worden gedaan. Hij stelt daarom een onderzoek in, maar om daaraan geen ruchtbaarheid te geven  -en zeker niet in Geldrop-  begint hij voorzichtig. Om alles eens uit de eerste hand te vernemen, nodigt hij Eijcken, Van den Heuvel en Muijters uit voor een vertrouwelijk en officieus gesprek. "in om geen oog te geven zal ik niet tot U komen, maar nodig ik U uit om bij mij te komen op het Tribunaal". Dat deed hij waarschijnlijk mede gezien de indruk die de rel op de geschrokken fabrikeurs gemaakt had. Geruststellend kon hij hen immers tevens verzekeren dat alles wat op deze bijeenkomst ter sprake zou komen, geheim zou blijven, wat niet het geval zou zijn als ze meteen voor de onderzoeksrechter moesten verschijnen.  (8) Na dit gesprek wordt het onderzoek in volle gang gezet; wij vernemen er echter niets meer van tot eind januari 1834.

Dan namelijk stuurt Van Lelyveld de stukken met betrekking tot de tot dan gevoerde procedure naar Van Blarkom. Deze moest er eerst zijn licht eens over laten schijnen, maar Van Lelyveld deelt hem wel alvast mee dat naar zijn mening de daden van de beide hoofdverdachten "van cnriminelen aard" waren en "overigens genoegzaam bewezen om hen in hechtenis te stellen". (9) Dat laatste gebeurt echter niet; wel acht Van Blarkom voldoende houvast te hebben om de procedure voort te zetten. Uitvoerig adviseert hij Van Lelyveld over wie er nog verhoord moeten worden op grond van welke stukken en wie er nog gedagvaard moeten worden.  (10)

Sinds het bekend worden van de rel zijn dan twee maanden verstreken en nog steeds had gouverneur Van den Bogaerde niets gehoord over het eventueel in gang gezette onderzoek. Hoeveel belang hij aan deze zaak hecht, blijkt uit zijn dringend verzoek van 5 februari om "per ommegaande post” alvast enige informatie hierover te vernemen (een uitvoeriger antwoord wachtte hij in een later stadium in).  (11)

Het ingestelde onderzoek had het verhaal van Wesselman bevestigd, dat wordt wel duidelijk uit het antwoord van Van Lelyveld: de voorlopige uitkomst wasDat waren dus de twee voornaamste boosdoeners; ook al was het onderzoek nog in volle gang was dat wel duidelijk. Begin maart vraagt ook de Haagse procureur-generaal, A. Philipse, inlichtingen over deze zaak aan Van Lelyveld, met het oog op het door burgemeester Bolsius gevraagde ontslag (het probleem was namelijk of dat ontslag al dan niet eervol moest zijn). In zijn antwoord geeft Van Lelyveld een uitvoerige beschrijving van de gebeurtenissen, zodat wij weer wat inside-information uit Geldrop vernemen.

De fabrikeurs Eijcken, Van den Heuvel en Muijters hadden een lakenscheermachine aangeschaft, waarvan het instellen op 29 oktober vrijwel voltooid was. Op die dag was de dorpsomroeper gevraagd "door zoogenaamde dekenen van de quasi gilde der werklieden"  (NB: men moest in Den Haag zeker niet denken dat het een legale, gerespecteerde vereniging betrof!) om hun op handen zijnde bijeenkomst aan te kondigen. De omroeper, tevens veldwachter, had daarvoor toestemming gevraagd én gekregen van de burgemeester en daarop de omroeping "zoo tegen den middag door alle de straten heen” gedaan,

Muijters had daardoor schrik gekregen en zijn nood geklaagd bij officieren die bij hem ingekwartierd lagen; deze troffen daarop hun maatregelen. Op de aangekondigde vergadering waren minstens 150 arbeiders verschenen  (14), "aan welken de dekens Antonie van de Ven en Hendrikus van den Hunk vooreerst jenever deden uitdeelen". Vervolgens had Van de Ven het spreekgestoelte beklommen

Bijna hadden de Geldropse arbeiders hun doel bereikt en het is overduidelijk dat er van de machine niet veel overgebleven was als ze die in handen hadden gekregen!

Ter ondersteuning van zijn betoog stuurt Van Lelyveld alle proces-stukken ter inzage mee. Twee weken later krijgt hij ze terug, met het dringende verzoek van Philipse om "deze belangrijke zaak onverwijld te doen vervolgen en ten einde te brengen". (16) En dat deze zaak inderdaad belangrijk geacht werd, blijkt uit de daaropvolgende brief van Philipse. Daarin vraagt hij om hem toch vooral te zijner tijd de uitslag van het onderzoek mede te delen, dit na een aanschrijving daartoe van de minister van Justitie zélf!  (17)  

Alle ogen dus gericht op Geldrop! Half mei is het onderzoek zo ver gevorderd dat de verzamelde processtukken opnieuw naar de procureur-crimineel kunnen ter inzage en advisering. In de procedure zijn dan in totaal 27 mensen als beklaagden verhoord, maar onder hen waren er twaalf "ten wier laste niets anders blijkt dan dat zij ter belegde vergadering zijn geweest". (18)  

De soep werd al niet meer zo heet gegeten als ze aanvankelijk opgediend was! Duidelijk blijkt dat uit de reactie van Van Blarkom, waarin deze zijn visie op de zaak meedeelt aan Van Lelyveld. Berusting alom:

Toetsing aan de artikelen van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot dergelijke rellen had Van Blarkom duidelijk gemaakt dat dit oproer op grond daarvan niet vervolgd kon worden, omdat "de voorgenomen misdaad geen beginsel van uitvoering gehad" had. Andere artikelen van het wetboek van Strafrecht waren niet van toepassing te verklaren op deze zaak, niet direct en evenmin indirect.      

Van Blarkom moest Van Lelyveld dan ook in overweging geven de zaak verder buiten vervolging te laten. (19)

Op 9 juni wordt het Geldropse machineoproer door de Eindhovense rechtbank behandeld in de raadkamer. (20) Het aantal verdachten was in de loop der procedure aangegroeid tot maar liefst 28, allen aangeklaagd "van poging tot vernieling van een lakenscheermachine met openbaar geweld".

Na aanhoring van het rapport van de onderzoeksrechter en lezing van het requisitoir van de officier van Justitie besluit de raadkamer dat er geen gronden aanwezig zijn om deze zaak voort te zetten en stelt daarom alle aangeklaagden buiten vervolging. Gezien het feit dat het requisitoir van Van Lelyveld geheel conform het advies van Van Blarkom was, kan ons dit niet meer verbazen. De bedoeling om de machine te vernielen was, "hoewel door uiterlijke daden gemanifesteerd", niet door een begin van uitvoering gevolgd, de menigte had zich niet tegen de gewapende macht verzet en tegen de provocatie op zich, "waartoe Antonie van de Van hoogst verdacht is", waren geen strafbepalingen vastgesteld.

Welke Geldroppenaren waren destijds in de textielnijverheid werkzaam en zo bang om hun werk te verliezen, dat ze een gehate nieuwe machine wilden slopen? Het procesverbaal van de zitting van de raadkamer biedt ons eindelijk wat duidelijkheid omtrent de mensen die bij deze zaak betrokken waren:

1)   Antonie van de Ven, 35, lakenwever, geboren te Geldrop,

2)   Hendrikus van den Hurk, 31, lakenwever, geboren te Stratum (21),

3)   Andries van der Schoot, 31, veldwachter en omroeper, geboren te Tilburg,   

4)   Johanna van Sas, 22, arbeidster, geboren te Geldrop,

5)   Tieleman Verbeek, 51, zonder beroep (gewezen arbeider), geboren te Geldrop,

alle woonachtig in Geldrop.

Vervolgens 19 "fabriekarbeiders", alle geboren en wonende te Geldrop:

6)   Piet Bergmans, 36,                          16) Abraham Pennings, 30,

7)   Hendrik van Dijk, 53,                        17) Josephus Rooymans, 30,

8)   Josephus Hans, 39,                         18) Johannes de Ruijter, 49

9)   Peter van den Heuvel, 66,               19) Joseph van Schijndel, 47

10) Godefridus van der Heijden, 58       20)Peter Sloots, 42,

11) Martinus van der Heijden,  29,         21)Martinus Sprengers, 37

12) Hendrik-Jan van der Linden, 37,      22)Paulus Sprengers, 40,

13) Paulus van der Linden, 33,              23)Peter Verleg, 48,

14) Tieleman van der Linden, 26,          24)Hendrikus Vervlossen, 58

15) Leendert Linders, 47,

Tot slot de laatste vier "fabrieksarbeiders":

25) Joost van der Heijden, 25, geboren te Zesgehuchten en wonende te Geldrop,

26) Arnoldus van Hout, 39, geboren te Helmond en wonende te Zesgehuchten,

27) Renier van Sas, 47, geboren te Geldrop en wonende te Zesgehuchten,

28) Paulus Vermeulen, 34, geboren en wonende te Zesgehuchten,

Vervolgd werden zij verder niet meer, want zij hadden het zo duidelijk gemanifesteerd verlangen om de machine te vernielen niet ten uitvoer kunnen brengen. De intentie is er echter wel degelijk geweest, daar kunnen toevallig aanwezige militairen niets aan veranderen!

De actie heeft hen uiteindelijk niet meer opgeleverd dan drie maanden uitstel van het installeren van de machine. Onder de indruk van de rel besloten, zoals we gezien hebben, Eijcken, Van den Heuvel en Muijters de door de arbeiders gehate machine niet in werking te stellen, maar af te breken. Eind januari 1834 zijn zij van de schrik zo ver hersteld dat ze het alsnog aandurven. Het enige gegeven dat in het archief van de gemeente Geldrop over deze kwestie aangetroffen is, is een brief van  -dan nog- burgemeester Bolsius aan de gouverneur. Hij meldt daarin dat Muijters en zijn compagnons hem kenbaar gemaakt hadden "dat het bewuste scheermachien op heden of morgen in volle werking zal wezen". Tevens belooft hij zich dagelijks te zullen bezighouden met toe te zien op een ongestoord functioneren van de machine en maatregelen te treffen als daaromtrent iets mocht gebeuren en dat dan onmiddellijk te melden. Daarmee is hij echter te laat om zijn positie veilig te stellen; overigens verzekert hij Van den Bogaerde dat er geen "onheil" te verwachten was. (23)  Gezegd moet worden, dat van moeilijkheden bij het voor de tweede keer installeren van de machine niets gebleken is.

De actie van de Geldropse arbeiders tegen de opkomende machines heeft niets uitgehaald. Duidelijk is wel dat ze zich bedreigd gevoeld hebben. Vanaf het begin van de jaren 1850 vertoont de textielindustrie in Geldrop een grote opbloei; of die mogelijk geweest was zonder een voortschrijdende mechanisering kan en wil ik niet beoordelen. Gedurende de laatste decennia is de textielindustrie van Geldrop geleidelijk aan vrijwel verdwenen. (Is dit nu gebeurd dankzij of ondanks de automatisering in het algemeen? De lezer verwachte van mij hier geen moraal!)

NOTEN

(1)     Zie voor een uitgebreide behandeling van de textielnijverheid in   Geldrop in de eerste helft van de negentiende eeuw: F.B.A.M.Verhagen, Geldrop. Economische- Statistische beschrijving van een industriële plattelandsgemeente vanaf het begin van de 19e eeuw Eindhoven 1945, p. 11-52, waaraan ook het bovenstaande ontleend is.

(2)      A.C.J. Commissaris, "Provinciaal leven". In: Het nieuwe Brabant, deel III, Den Bosch 1955, p. 336

(3)      Streekarchief Zuidoost-Brabant te Eindhoven (verder aangeduid als SZOB), Archief van de officier van Justitie aan de rechtbank van eerste aanleg te Eindhoven 1811-1838 (verder aangeduid als 0vJ), 20, dossier 436, brief van de gouverneur van 2-12-1833.

(4)      SZOB, Archief van de gemeente Geldrop 1810-1932, 823, opgave van de burgemeester aan de districtscommissaris over 1841  

(5)      Een zich noemend ,gilde' van werkgevers is in de geschiedenis van Geldrop wel bekend, een ,gilde' van arbeiders echter niet.Het ,gilde' van fabrikeurs ontstond op het einde van de achttiende eeuw. Ongeveer 30 fabrikeurs verenigden zich om      problemen als grondstoffenaanvoer en vollen gezamenlijk te regelen. In Wolfswinkel hadden zij belangen in de watermolen, die zij op gemeenschappelijke kosten in de Bataafse tijd weer lieten opbouwen. In 1811 bouwden ze een windmolen in  Zesgehuchten. Van dit ,gilde' worden archiefstukken bewaard in het gedeponeerd archief van Geldrop te Eindhoven. Arbeidersorganisatie is in het begin van de negentiende eeuw geen onbekend verschijnsel. De omschrijving van het doel van het Geldropse ,gilde' rechtvaardigt bijvoorbeeld een vergelijking met activiteiten van Eindhovense hoedenmakersknechten, door J. Spoorenberg beschreven in: "De ziekenbus van de Eindhovense hoedenmakersgasten. Vakverenigingsactiviteiten in het begin van de 19e eeuw", in: Eindhoven door de eeuwen, Eindhoven 1982,p155-171.

(6)      SZOB, 0vJ 20, dossier 436, Wesselman aan Van den Bogaerde 30- 11-1833 (afschrift) Bolsius, geboren in Eindhoven in 1765, was burgemeester van Geldrop én van Zesgehuchten sinds 1820.

(7)      De kwestie van het ontslag van Bolsius is letterlijk ,een heel ander verhaal', waarvoor ook veel andere bronnen onderzocht moeten worden, met name in de rijksarchieven in Den Haag en Den Bosch. Wellicht doet zich in een later stadium hiervoor nog eens de gelegenheid voor, waarna een nieuw artikel mogelijk is.

(8)      SZOB, OvJ 20, brievenboek nr. 687, 5 december aan E. Muijters

(9)       SZOB, OvJ 21, brievenboek nr. 55, 30 januari

(10)   SZOB, 0vJ 20, dossier 436, brief van Van Blarkom van 6 februari

(11)   idem, brief van Van den Bogaerde van 5 februari nr.1

(12)   SZOB, OvJ 21, brievenboek nr. 72, 6 februari

(13)   "Wasschen" is hier waarschijnlijk gebruikt in de betekenis van "groeien". Zodoende is hier waarschijnlijk bedoeld: "Al wie geschikt is om droogscheerder te zijn (of te worden!)".

(14)   In 1833 werkten er in totaal in Geldrop 240 mensen in de textielnijverheid: SZOB, Archief van de gemeente Geldrop 1810-1932, 822a, antwoord op een enquète van de gouverneur.

(15)   SZOB, 0vJ 21, brievenboek nr. 141, 12 maart. De burgemeester had zich overigens helemaal niet vertoond en had de volgende dag tegenover de fabrikeurs te kennen gegeven tegen dergelijke rellen niets te kunnen beginnen (later zou hij de gouverneur  verklaren van de bijeenkomst niet op de hoogte te zijn geweest, wat zijn positie er niet beter op maakte!).

(16)   SZOB, 0vJ 20, dossier 436, brief van Philipse van 24 maart

(17)   idem, brief van Philipse van 12 april

(18)   SZOB, OVJ 21, brievenboek nr. 301, 16 mei

(19)   SZOB, OvJ 20, dossier 436, brief van Van Blarkom van 22 mei

(20)   Dit is een wekelijkse, niet-openbare zitting waarop minstens drie van de vijf rechters aanwezig moesten zijn en waar beslist werd over de lopende zaken waarover door de onderzoeksrechter verslag werd uitgebracht. De raadkamer besliste of de verdachten vervolgd zouden worden en zo ja, voor welke rechtbank: het vredegerecht ("de rechtbank van simpele policie") of de rechtbank van eerste aanleg zélf.

(21)   "Ook wel genoemd Van Rixtel", aldus Van Lelyveld in zijn brief  van 30 januari aan Van Blarkom (zie noot 9)

(22)   SZOB, Archief van de rechtbank van eerste aanleg 1811- 1838, 16, protocol van 9 juni 1834. Helaas zijn de processtukken niet bewaard gebleven (zoals overigens van geen enkele zaak), die hadden heel wat informatie over Geldrop kunnen opleveren!

(23)   SZOB, Archief van de gemeente Geldrop 11810-l932, 72, brievenboek nr. 15, 30 januari 1834.

Foto's:

De foto van het pand "Eijcken" is welwillend ter beschikking gesteld door "Het Prentenkabinet Paulus Swaen" te Geldrop.

Overige foto's bij dit artikel: Hans van der Meer (Geldrop)   

Ga terug