Tusschen ons geseijt

Heemkronijk jaar:1984, jaargang:23, nummer:4, blz.112- 118

"TUSSCHEN ONS GESEIJT"

door: M. Cornelissen

EEN HEEZE KWESTIE NA HET RAMPJAAR

Geerlof Suyckers luidde zijn naam. En zeg niet te snel: "Aangenaam", want dezelfde Geerlof kon er indertijd wat van. Om precies te zijn: tijdens zijn ambtsperiode als sekretaris van de stad Helmond en als vorster van dezelfde stad en als griffier en rentmeester van het Kwartier Peelland. In die laatste funktie had hij tot taak de dagelijkse inkomsten en uitgaven van het 'Kwartier' te beheren.

Geerlof zorgde goed voor 'zijn kwartier' maar ook voor zichzelf. Dat blijkt in 1686 als de regenten en ingezetenen van Helmond  (1) "erbarmelijk klaagden over sekretaris Suyckers en diens knecht en neef  van Ewijk". Van Suyckers gaf zijn toenmalige gereformeerde predikant, Cornelius Costius, de volgende, beeldende levensbeschrijving: “ofschoon hij op een strowisch naar Helmond was komen drijven”, bezat hij daar later grote rijkdom. Terwijl de Helmondse stadsprokureur, Libertus Loeff, over hem opmerkte: "dat Suyckers het respect der stadsregenten wonderwel wist voor te staan, maar het profijt van zijn beurs evenwel op een betere manier".

Voor Heeze kwam de afzetting van Geerlof in 1686 als sekretaris van Helmond zowel goed van pas als zonder enige verrassing. De graag procederende rentmeester had zo zijn eigen streken. Dat blijkt wel uit de kwestie van de 'doleanciers'  (2). Deze naam was afgeleid van het Latijnse werkwoord 'dolere' wat klagen resp. smart voelen betekent.

Nu bevindt zich in het Rijksarchief een mapje met op dit onderwerp betrekking hebbende paperassen. Afschriften, persoonlijke korres-pondentie en kladblaadjes met rekensommetjes. Op het eerste gezicht een tamelijk chaotische verzameling. Maar met enig puzzelwerk kom je er wel uit.

Het was weer eens oorlog in het land geweest en dat betekende de nodige geldelijke inspanningen. In 1648 werd de vrede na tachtig jaren strijd bezegeld, maar weldra zat men weer volop in het oorlogsbedrijf. De Engelse Oorlogen zijn bekende koek, maar wat te denken over de Munsterse Bisschop Berend van Galen - vooral bekend als plunderaar in dit Oostbrabantse land  (3)?

Hij ging rond 1666 nogal te keer, terwijl Lodewijk XIV zijn legerstrateeg Condé opdroeg "voort te gaan met het doen afbranden, zoveel ge maar kunt, opdat de Nederlanders maar geen verzachting hoegenaamd ondervinden".

Het was tijdens het bekende Rampjaar van 1672  (4).

Het vervelende was, dat de plunderende troepen, zowel de Franse als de eigen Nederlandse, allebei dol op het gerinkel van guldens, stuivers en oortjes waren. Goed, de Fransen brachten in 1672 de vrijheid van katholieke godsdienstuitoefening met zich mee. Maar dat was dan ook alles. Betaald moest er wel worden. En toen de proef met de Waterlinie lukte en stadhouder Willem III erin slaagde het getij te doen keren, kwam men via Suyckers met de 'Haagse verlangens'  (5).

Het wordt bij het lezen van het dossier duidelijk, dat er een groepje geloofsgenoten - belijders van de hervormde staatsgodsdienst - minder gelukkig was met de opgelegde belastinggelden. Sterker: ze spanden samen om 'verlichting' te krijgen. Je zou het Kasteel van Heeze een beetje als het hoofdkwartier kunnen beschouwen, met de Heer van Heeze - de bekende Baron van Snoeckaert  (6) - aan het hoofd, bijgestaan door zijn sekretaris Hendrick de Jongh, als aanvoerder.

Dat blijkt uit een Resolutie  (7) waarin gezegd wordt dat "een qeruijmen tijt geleeden den Heer van Hees en Leende  doenmaels noch in leeven, neevens eenige personen, seer weijnigh in de Meijerije gegoet en geerft sich bij complot hadden geadresseert". De Baron was op 1 december 1678 overleden, dus de start ligt vóór die tijd. Ik schat rond 1675.

Te zamen met de 'nabuerighen' verweerde men zich tegen de buitensporig hoge 'kwartierenlasten en omslagen'. Nu zal het niet verbazen, dat Den Haag vroeg de gegrondheid van de klachten via dokumenten en rekeningen, resp. kwitanties te bewijzen. Hendrick de Jongh kreeg als sekretaris hiertoe opdracht. En hij ging dus reken-sommetjes maken. Brandschattingen, kwartierlasten, drank, wildbraad steekpenningen en noem maar op, al die kosten hadden al het nodige gevraagd van de dorpen zelf. Zijn rekensommetjes liggen in het betreffende archiefdossier  (2).

Nu hadden de hervormde heren de nodige connecties in het Westen. Neem de predikant. Petrus Callenfels, van 1676 tot 1726 dienaar van de Heer en zijn geloofsgenoten, had een broer in Den Haag wonen: Otto Callenfels, een advokaat   (8).  Begrijpelijk dus dat Otto als pleiter werd ingeschakeld. Met Suyckers als tegenstander kon je er ook op rekenen, dat zo'n zaak zich uitputtend zou voortslepen Wie het meeste geld of de langste adem had, werd dan winnaar. Dus probeert Otto de moed er een beetje in te houden. Bij de jaarwisseling van 1681 op 1682 laat hij per postkoets een brief uit Den Haag in Eindhoven bezorgen, gericht aan Hendrick de Jongh. Aan de buitenkant staat het adres: "de Voetboogh tot Eijnthoven". Daar stopte de postkoets bij de halte.

Hij doet in de brief groeten en wensen voor een Goed en Gelukzalig Nieuwjaar waarna hij nadere mededelingen doet over de kwestie. Hij schrijft over: “het sinister lichten der Papieren tegens Suyckers” , zodat het duidelijk wordt, dat de handlangers van de Rentmeester aan het werk waren geweest. Maar Otto laat merken, dat hij ook niet stil heeft qezeten. lnteqendeel zelfs. "alsoo ick tweijfele off deselve Copie van voornoemde Massive U heeft, soo heb ick het niet onraetsaem geoordeeld daervan Copie te nemen en deselve Ued. toe te senden, vertrouwe(nde) dat in suckken gevalle ’t selve Ued. niet onaengenaem sal weesen". Het wordt gevolgd door een goede raad:

"Mijn oordeels soude niet onraetsaem meenen te weese, dat Ued. neffens enige doleanniers bij de eerste goede saisoen overcome om de saecke met ijver te vervolgen ende soo tot een goet eijnde te brengen ".

Het zou gebeuren. Neem het Otto niet kwalijk als zijn taalgebruik niet altijd korrekt is, want voor iemand, die in Wesel geboren en opgegroeid is, valt dat uiteraard niet mee. Vandaar zijn 'doleanniers' in plaats van 'doleanciers', bijvoorbeeld. 

LIBERAAL

Er ligt nog een brief in het mapje. Ongedateerd. Ook daaruit blijkt, dat het niet zo gemakkelijk gaat. Otto Callenfels schrijft:Allicht. Eigen portemonnaie, nietwaar? En in dezelfde brief hoopt hij, dat de boeren van Heeze en Leende wat 'liberaal' (mild, edelmoedig) op zijn kostendeklaratie zullen reageren. Hij denkt daarbij aan een bedrag van   f 100.-, omdat "het een lange train is geweest". Bovendien zou hij de helft van het bedrag volgens afspraak met de genoemde Hendrick de Jongh delen. Voor wat, hoort wat. Toch maakt hij zich zorgen over het bedrag. Hoewel het om de inwoners van twee dorpen gaat, die het bedrag te zamen gemakkelijk moeten kunnen opbrengen, is het ontbreken van direkt resultaat toch een grote hinderpaal.

HEEZER AKTIE

In dezelfde januarimaand, op de 23ste, komen Anna Margria van Randwijck, de Douairière en Vrouwe van Heeze en Leende, met drossaart Johan de Jongh met de schepenen Matthijs Willems Thijs, Anthonis Verbiesen, Peter Tielemans, Hendrick Boonen, Matthijs Francken en Nicolaas Smulders namens Heeze, Leende en Zesgehuchten bijeen om over de zaak te praten. De drossaart zal wel als rechts- adviseur gediend hebben. Er wordt een besluit genomen om Hendrick de Jongh, de sekretaris, tezamen met Anthonis Wouters Verbiesen, als schepen, naar Den Haag af te vaardigen.

Zij krijgen de opdracht zich ter griffie van de Ed. Mog. Heeren Raeden ende Leenhoven van Brabant ofwel de Ed. Hog.De De twee moesten dus de zaak oplossen. Het werd officieel in een akte vastgelegd, door Hendrick de Jongh, en door de schepenen ondertekend en van het officiëele Schependoms Zegel voorzien.

De afloop van deze zaak heb ik nog niet kunnen vinden. We weten dat Suyckers zich, na veroordeling in Helmond, beroepen heeft op zijn 'poorterschap van 's Hertogenbosch'. In 1672 vluchtte hij naar die stad en bleef er tot 1681. Vandaar.

De klachten van Helmond moeten voor de Heezer klagers koren op de molen zijn geweest. Het verbaast mij niet in het bekende boekje van Meindersma  (3) te lezen, dat men in 1690 voorzichtiger was met het aanslaan van de dorpen Heeze en Leende. Door 'verpondinghetax' te rekenen kwam er over 1689 en 1690 een bedrag van f 63.430.- terug.

Ze hadden niet voor niets hun tanden laten zien. Suyckers overleed 3 december 1695. Hij bracht meer zuur dan zoet.

VOETNOTEN:

 (1) "Helmond in het verleden" Prov. Cen. Kunsten en Wetens. Frenken,A.M. pr. 1928; blz. 309  deel 1 e.v.

(2) Rijksarchief te 's-Hertogenbosch, Oud-Archief Heeze.

(3) "De Heerlijkheid Heeze, Leende en Zes-Gehuchten,  Meindersma, Dr. W.; Zaltbommel 1911.

(4) "Dispereert niet",  Algra,  A. en H.;  2e deel, 4e druk, Franeker;  pag. 353.

(5) "Taxandria";  Bergen op Zoom  1938;  dl. XLV  p. 105-129.

(6) "Kronijk”, De Jong,  Dom. 0.C.R.;  Achelse Kluis 1953;  pag.20 en 21. (7) Resolutie Staten Generaal Verenigde Nederlanden d.d. 02-09-1681. (8) Smit, C.S.  "De Heezer predikanten van 1648 tot 1817" in "Heemkronijk"  jubileumuitgave 1981,  p.124vv.

(7) Resolutie Staten Generaal Verenigde Nederlanden d.d. 02-09-1681.

(8) Smit, C.S.  "De Heezer predikanten van 1648 tot 1817" in "Heemkronijk"  jubileumuitgave 1981,  p.124vv.

  

Ga terug