Hoe ik de bevrijding zag (IV)

Heemkronijk jaar:1984, jaargang:23, nummer:4, blz.129- 133

HOE IK DE BEVRIJDING VAN HEEZE ZAG

door: kapelaan Brands

Vervolg van het ooggetuige verslag van de bevrijding van Heeze in de dagen van september1944, zoals dat is opgetekend door kapelaan Brands en in 1964 is gepubliceerd in de "Parel van Brabant". De tekst is op sommige plaatsen ingekort wegens plaatsgebrek (Redaktie).

Dan zien wij beiden gelijktijdig langs de scheidingsmuur tussen speel-plaats en kerkplein een Duitser liggen . . . een Duits officier . . . achter het muurtje . . . onder de groene aanplanting op het kerkplein . . .. Nu en dan gluurt hij over het muurtje en kan zeker de Engelse soldaten zien, die bij v. Eertwegh langs het huis sluipen. Hij heeft een handmitrail-leur bij zich . . ..  O, als hij toch maar niet op die Engelsen schiet . . . een heftig gevoel van vriendschap voor de Engelsen deed ons een koude rilling door ons lichaam jagen bij de gedachte, dat de Engelsen, die huis en vaderland verlaten hadden om ons te komen bevrijden, hier vanuit een hinderlaag verraderlijk zouden worden doodgeschoten. Dat mocht niet!

lk wou het de Engelsen gaan vertellen in de Emmerikstraat, dat hier een Duits officier op de loer lag. Maar hoe kon ik daar levend komen?  "Ik heb mijn revolver bij mij", zegt Duster, "ik kan hem best door het raam raken, maar ik durf niet . . . mag dat wel . . .  ik vind het laf . . . unfaír . . ."  "Neen, natuurlijk niet antwoordde ik, "dat mag niet . . . dat zou een laffe moord zijn . . . van een franctireur!"  We moesten hem gevangen nemen . . . krijgsgevangene . . . dan kan hij niemand meer doodschieten . . . en zelf ook niet doodgeschoten worden . . . dan hebben we mensenlevens gespaard . . . en gered. Ik heb later dikwijls gelachen en het toch fijn gevonden dat wij zo kinderlijk-naïef en menslievend redeneerden temidden van een barbaarse en onbarmhartige oorlog, die zich niet bekommerde om duizenden jonge levens. We wilden hem dus gevangen nemen . . .. Maar hoe? Dat was de vraag.

Terwijl wij zo in grote spanning redeneerden en met ons "mensen" hart naar een reddende oplossing zochten, kwam mijnheer Deken daar en vertelde mij, dat ik geroepen werd bij Bert Trouwen, die zwaar gewond onder den Molenberg lag; op de pastorie wachtte de boodschapper, die met mij de gevaarlijke tocht zou maken.  (.....)   

Met bonzend hart stapten wij, of beter slopen wij, over het tuinpad en bereikten zonder ongelukken de achtertuinpoort. Het schieten rond de molen en het station ging ondertussen nog onverminderd voort; het gevecht was daar nog in volle gang.

Wij gingen door de tuinpoort, angstig rondspiedend of wij niets verdachts konden ontdekken.

Dan over de Kerkhofweg naar de Emmerikstraat. Ik meende, dat er niemand op de Kerkhofweg was, er was althans geen sterveling te bespeuren, en wij waren al bijna bij de Emmerikstraat, toen wij opeens aan weerszijden van de weg Engelse koppen uit de heggen zagen te voorschijn komen; dat was goed gecamoufleerd; wij waren er vlak bij, toen pas bemerkten wij hen. Die hadden blijkbaar wel meer geoefend om "verstoppertje" te spelen! Zij keken eerst verwonderd, dan vriendelijk. Ik vroeg hen of de straat veilig was, zoiets van "street free" of "street safe", m'n eerste Engelse woorden sinds de humaniora. Ze knikten vriendelijk en bemoedigend van "yes".

Komende in de Emmerikstraat, stonden wij voor een grote tank; ik vroeg aan de uitkijkpost op de geschutstoren of wij veilig verder konden gaan. "Yes", maar ik mocht niet door de Stationsstraat, daar werd nog te druk gevuurd, ik moest door de Emmerikstraat. Daar in de Emmerikstraat heerste een ongekende drukte, de straat was omgeschapen in een "car-parc", overal, zover ik kon zien Engelse tanks . . . zware tanks, bij ieder zijstraatje en overal waar een opening was tussen de huizen links en rechts van de weg stond zo’n gevaarte . . .; de geschutstoren een kwartslag gedraaid, steeds paraat om de velden en akkers aan weerszijden van de weg nogmaals onder vuur te nemen.

Ik was bijna bij de overweg, toen de Duitse mitrailleurs vanaf het station vervaarlijk en heftig begonnen te schieten . . . ik plat op de grond, op de stoep van een huis. Mijn reisgezel vond dat ook het veiligste en lag een eindje verder te sidderen. De Engelsen, die in de voortuin van de familie v.d. Ven stonden, lachten met onze voorzorgsmaatregelen, wenkten ons daarheen te komen, m'n gezel ging erheen, ik vond mijn ligplaats minstens even veilig, bovendien ik kon daar niets gaan doen, ik moest naar de molen . . . zo vlug mogelijk. Ik gaf dus vriendelijk teken, dat ik verder moest.

Op de overweg stond een grote tank en die begon op zijn beurt met zwaar geschut op de Duitsers te vuren. De Duitsers staakten ogenblikkelijk. Vlug sloop ik onder het schietende tankkanon door, de gevaarlijke overweg over en verder de Emmerikstraat in. Bij bakker Scheutjens lagen buiten op de stoep vier Engelse gewonden, ze waren al verbonden en lagen op dekens en kussens, die door de burgers waren bijeengebracht.

De burgerbevolking van dat gedeelte van de Emmerikstraat kwam nu allerwege naar buiten, nog wat onder de indruk van het krijgsrumoer, zij hadden immers in het front gezeten, de uitgestane schrik was nog op hun gezichten te lezen, maar nu zij zonder grote stukken bevrijd waren, lachten zij toch van blijdschap en dankbaarheid.

Juist toen ik daar kwam werden de gewonden op jeeps weggereden . . . richting Hezerenbos . . . naar ’n hospitaal . . ..  Ik maakte nu aanstalten om door het zijstraatje bij Scheutjens verder te gaan . . . naar de molen. De Engelsen gaven te kennen, dat dat niet kon . . . nog niet veilig . . . levensgevaarlijk . . . enfin, ik moest nog wachten. Van die gedwongen wachttijd maakte ik gebruik om een Engelse soldaat te vertellen, dat er een Duits officier lag bij de Kerk . . . ín een hinderlaag . . . ze moesten hem maar gevangen nemen . . ..  Hij wenkte een officier uit een tank.     (. . . . .)

De Engelsen lieten onmiddellijk hun mitrailleurs zakken en waren zeer vriendelijk en behulpzaam. Zij stelden de angstige mensen gerust en verzorgden de gewonde . . .

Ondertussen gingen andere afdelingen verder om het terrein te zuiveren van vijanden. Toen ik bij de molen aankwam, waren zij juist daarmee klaar en verzamelden zich op een fluitsignaal. Binnen, in de molenberg, trof ik dokter Theeuwen, die bezig was de gewonde te verbinden; een diepe wond in de borst. Moeder Trouwen was vol angstige droefheid over de toestand van haar jongen. Bert echter gedroeg zich als een man; hij was goed bij zijn positieven, klaagde niet, zei enkel, dat de pijn wel meeviel, ofschoon het zeker een ondragelijke, snijdende pijn geweest moet zijn. De dokter lichtte mij in over de toestand: "niet levens-gevaarlijk. Maar Sjef Verbeek is veel erger".

Sjef Verbeek? Het was voor mij nog een raadsel, hoe en waar die gewond zou zijn! Enfin, dat zou spoedig blijken. Ik troostte moeder Trouwen en sprak Bert wat moed in en beloofde spoedig terug te komen.

Mijn plan was nu Sjef Verbeek te gaan bezoeken. Dokter Theeuwen ging ook weer naar huis, en samen liepen we nu over de bevrijde Leenderweg. Langs de weg, bij de Vif-fabriek, zagen we een Duits kanon dat door een Engelse tank letterlijk was in elkaar gereden. Een paar jongens waren de tassen, die aan dat kanon hingen, al aan het plunderen en lieten zegevierend hun veroverde Duitse noodrantsoen en tandpasta zien. Zij boden mij lachend ook wat van hun oorlogsbuit aan!

In de Stationsstraat stonden overal de mensen al buiten, blij . . . lachend . . . zij waren nu vrij! In het huis van Sjef Verbeek trof ik een geweldige ravage. Het keukenraam was met kozijn en al versplinterd en lag in duizend gruzelementen verspreid in de keuken, waar bovendien alles met een laag stof en kalk en puin bedekt was. Een grote bloedplas getuigde verder, dat er ook slachtoffers waren. Een breed bloedspoor leidde naar de kelder, waar een weeë warme lucht getuigde, dat vele mensen hier urenlang een toevlucht gezocht hadden. Daar trof ik Sjef Verbeek met een gapende hoofdwonde, die echter door de dokter al deskundig verbonden was; het witte verband was doordrenkt van bloed en men had kunnen denken, dat hij met een rode doek verbonden was. Zijn vrouw zat naast hem, verzorgde hem en gaf hem nu en dan wat te drinken. Nu hoorde ik, wat er gebeurd was.

Sjef, die als oud-militair, als soldaat van het Nederlandse leger van 1940, zo verbeten was op de Duitse overweldigers en wien nog altijd echt Neerlands bloed door z'n aderen vloeide, had al lang het Engelse bevrijdingsleger tegemoet gezien. Nu stond hij voor zijn keukenraam, dat juist uitzicht gaf in de Emmerikstraat, met smachtend verlangen onze bevrijders af te wachten. Zijn vrouw had hem al meermalen geroepen om toch voorzichtig te zijn en in de kelder te komen. Dan kwam hij even in de kelder zitten, maar hij kon daar niet lang blijven . . . . onweerstaanbare drang dreef hem dan weer naar het keukenraam . . .,                 Ja, ja, hij moest ze zien. . . de Engelsen . . . de Tommies . . . sjonge, sjonge . . . die zouden de moffen wel eens mores leren . . .

 (wordt vervolgd)

 

Ga terug