Heemkronijk jaar:1982, jaargang:21, nummer:3+4, blz.124- 127
ONDER DE TOREN
door: A.P. Ketelaars
JEUGDHERINNERINGEN IN EN ROND DE TOREN
Wie het centrum van Geldrop doorwandelt, zal zonder twijfel geïmponeerd worden door de aanblik van de H. Brigidakerk, waarvan de twee slanke torens hoog oprijzen boven het kleine-stadsgewoel van een uit zijn krachten gegroeid dorp. Van de dorpskern is nagenoeg niets overgebleven. Slechts enkele fotoboeken, waarin schitterende dorpsgezichten staan afgedrukt, herinneren ons aan voorbije tijden. Onder en rondom de toren heb ik mijn jeugd in de dertiger jaren doorgebracht. Vanaf mijn vroegste herinnering stond deze toren er. Eigenlijk is er sprake van twee torens, maar de achterste toren had geen wijzerklok en had als zodanig geen nut voor ons. Tevens viel deze buiten het gezichtsveld. Een horloge of klok hadden we thuis niet nodig, al zal er wel een wekker voorhanden zijn geweest; we hoefden maar een blik door het keukenraam te werpen om te zien hoe laat het was.
We woonden in de Korte Kerkstraat no.3 ongeveer ter hoogte van de tegenwoordige Rabobank. Talloze malen per dag richtten we onze blikken op de goudkleurige wijzers; in vele gevallen onbewust. De toren zag op ons neer; hij waakte over ons; hij leidde ons; hij vermaande ons. Ik had het gevoel dat de toren alles meebeleefde met de kinderen, die aan of in de buurt van zijn solide voetstuk speelden. Als het stormde klapperden de leien en hoopten we dat er enkele af zouden vliegen; dat gebeurde ook wel, doch meestal ‘s nachts. Het was een prettig geluid, vooral als je veilig in je warme bed lag, diep onder de dekens weggedoken, de wind om de toren te horen loeien. Je wist zeker, dat de toren zou blijven staan, al moet de vorige kerk dat onheil wel overkomen zijn. Ook had je het idee dat de toren voortrende wanneer de wolken in snelle vaart voorbij de torenspits dreven.
Men zei dat de spits zodanig gekonstrueerd was, dat met de wind kon meebewegen; hij was namelijk van hout, bekleed met leien. De leien hingen aan spijkertjes, zoals men een fotolijstje ophangt. Soms drukte ik mijn jongenslijf tegen de voet van de toren om te kijken of de toren recht stond; ik dacht dat de toren iets voorover helde, maar dat zal wel gezichtsbedrog geweest zijn. Vanaf de torenspits had je een uniek uitzicht over Geldrop. We bezochten geregeld de kerk; niet zozeer om er te bidden, dan wel om spannende avonturen te beleven. Om de een of andere reden was de kerk altijd open en dan bedoel ik de deur die toegang gaf tot de toren. Het eerste gedeelte bestond uit een stenen wenteltrap van ongeveer 70 treden. Het was er duister en geheimzinnig; alleen door smalle venstertjes kon je zien dat je vorderde. Vervolgens kwamen we op een houten platform; vandaar kon je over zwiepende ladders hogerop tot de galmgaten. Het laatste gedeelte was het spannendste.
We klommen door een luikje naar buiten en probeerden langs een stuk of tien haken het kruis te bereiken. Dat lukte dan ook; het woord 'hoogtevrees' kenden we niet. Het waaide er enorm hard, ofschoon daarvan op de grond weinig of niets te bemerken was. Als vliegen aan het plafond hingen we tegen de buitenkant van de toren- spits aan. Het moet op een maandag geweest zijn, want zover het oog reikte, zagen we de witte en bonte was vrolijk aan de waslijnen wapperen, of op de bleekveldjes liggen. Ik heb het idee dat ik nooit meer zulke kraakheldere witte lakens gezien heb als die van "voor de oorlog". Mijn moeder, die ons aan de torenspits zag kleven, maakte zwaaiende gebaren van ontzetting. In de veronderstelling dat ze ons begroette zwaaiden wij in alle onschuld heftig terug. Later gingen we voorzichtig naar beneden; het afdalen bleek om de een of andere reden gevaarlijker te zijn. We kwamen weer heelhuids binnen de veilige ommuring van de toren en via een piepende deur kregen we toegang tot het middenschip. We liepen dan achter elkaar over losse planken in een holle schemerige ruimte. Nu nog meen ik de stank van stof te ruiken. Ik heb me afgevraagd hoe zich zoveel stof kon vormen. Waarschijnlijk is het naar binnen gewaaid door de kleine dakkapelletjes Er nestelden talloze duiven. Mijn vader, die zelf postduiven hield, vond het een minder-waardig soort duiven. Een bron van ergernis vormde het feit, dat op gezette tijden enkele van zijn duiven zich bij de kerkduiven voegden; meestal voorgoed. Soms vlogen de duiven luid klapwiekend op; kennelijk geschrokken door het onverwachte bezoek in het middenschip. Een van mijn makkers schoof het gewelf in; op een bepaalde manier hebben we hem weer opgehesen; ik meen met elkaar geknoopte bretels. Aan het eind van het middenschip bereikten we via enkele wankele laddertjes de koepel van de kerk; een luikje, waar je je amper doorheen kon wringen, leidde naar de buitenkant van de koepel. Je kon dan rond de gouden bol van de koepel lopen; dat was evenwel gevaarlijker en spannender dan het beklimmen van de torenspits, want er zaten geen haken aan. We probeerden elkaar ondertussen allerlei aanwijzingen te geven, doch ons stemgeluid werd overstemd door het geloei van de wind, of misschien ook wel door het bonzen van ons hart. De binnenkant van de koepel wordt gesierd door een meer dan levensgroot schilderij van Christus. Men zei dat het van papier was; ofschoon het ongeloofwaardig klinkt, had niemand van ons de moed om het uit te proberen. Je zou eens te pletter vallen! We hebben goede engelbewaarders gehad, want we kwamen heelhuids, maar uiterst smerig, weer beneden. Thuis gekomen liet mijn engelbewaarder me even in de steek, want ik kreeg een flink pak slaag, omdat ik mijn moeder de stuipen op het lijf had gejaagd. Het zal de anderen evenzo zijn vergaan. Rest mij nog op te merken dat een aantal meisjes het avontuur ook meemaakte, hetgeen bewijst dat de emancipatie onder en rond de toren zijn tijd al ver vooruit was...!