Onder de toren (nr.1)

Heemkronijk jaar:1985, jaargang:24, nummer:1, blz.18- 21

ONDER DE TOREN

door: A.P. Ketelaars

SPEELSE  HERINNERINGEN

Uit eerdere afleveringen zal een aandachtige lezer de konklusie getrokken hebben, dat de schrijver van deze jeugdherinneringen lichtvoetig en zorgeloos door zijn jeugdleven stapte. Hij was daarin niet alleen: veel zonen en dochters van kleine neringdoenden rond de Brigida-kerk genoten een grote vrijheid van handelen, al was die vrijheid aan bepaalde, niet hinderlijke regels gebonden.

De vrijetijdsbesteding mocht niets kosten. Dat maakte inventief. Na schooltijd, zo rond 4 uur verzamelden wij ons, voor het H. Hartbeeld aan de stationsstraat en gingen spelen. Dat kon van alles zijn, mede afhankelijk van het seizoen. Soms trokken wij naar "het veldje", een braakliggend terrein tegenover het station, waar nu de G.G.D. gevestigd is, en waar door ons meestal gevoetbald werd. Harry Bemelmans, thans eigenaar van een sportzaak in de korte Kerkstraat, bracht een echt leren voetbal mee. Zijn vader Sjef, die schoenen lapte in een onvoorstelbaar stoffige werkplaats op de hoek van de Langstraat-Korte Kerkstraat naast café van Gerwen, leverde die bal. Hieraan ontleende Harry het recht, die jongelui te laten mee voetballen, die op dat moment bij hem in de gunst stonden.

In de herfst werd er vuurtje gestookt; met behulp van zgn. "moesstempels" kon je het vuur "overleggen". Ter verduidelijking: een moesstempel is een verdorde stengel van een boerenkoolplant. Die werd als toorts gebruikt om het vuur op verschillende plaatsen tegelijk te laten oplaaien. De rookontwikkeling ging in je kleren zitten. Thuisgekomen kreeg je op je falie omdat je weer had liggen "môoizeken". Ingewijden zullen het er mee eens zijn dat "môizeken" te omschrijven is als: vuurtje stoken, dat gepaard ging met veel rookontwikkeling.

Naast het veldje lag een diepe sloot, waar de bal uiteraard dikwijls in terecht kwam. Het was een mooie sloot. Geen drabbige stinksloot, maar een natuurlijke sloot met natuurlijke leefgemeenschappen. In het voorjaar werd er gevist met een "sintelzeef", bij ouderen nog goed bekend. Ook de sloten langs de spoorlijn, de Helze en het Hulsterbroek, zaten in het voorjaar vol stekelbaarsjes, kikkerdril en salamanders. Ondanks onze rigoureuze vispartijen werd het natuurlijk evenwicht niet verstoord. Tussen licht en donker speelden we "rover en reiziger". Een aantal jongens verstopten zich als rovers in de begroeiing langs de huizen, gebouwd in de driehoek Stationsstraat, Heilige Geeststraat, Heggestraat. Zgn. argeloze reizigers  -meisjes begeleid door enkele ridders zonder vrees of blaam-  liepen dan in de val. Een en ander ging gepaard met goedmoedige schermutselingen.

Ook "baren" was een geliefd spel. Je had er een stuk straat voor nodig. In ons geval was dat de Stationsstraat voor het H. Hartbeeld. Met een stuk kalksteen werden hokken afgetekend. Een breed hok in het midden en twee smalle stroken aan weerskanten van het brede hok. De kunst was om van het ene smalle hok naar het andere te rennen zonder door een vanger in het middenhok "afgetikt" te worden. We bedachten zelf allerlei variaties.

Het verkeer was destijds zo gering, dat er ongehinderd gespeeld kon worden. Aan de meeste spelletjes kwam weinig materiaal te pas. Nuttige kosteloze voorwerpen waren rode zandsteen en een stuk "scherrewiet". Dit laatste werd vooral gebruikt door meisjes als ze gingen "britsen", een hinkelspel. Een stuk witte tegel of eetbord werd scherrewiet genoemd.

In de lente werden we door onze ouders naar de Helze gestuurd om langs de bermen, of desnoods in de weilanden "ertschallen" te steken. Dat zijn de bladrozetten van de paardebloem. Zoals bekend is dit een uitstekend konijnenvoedsel. Was de jute zak vol, dan bleef er nog tijd genoeg over om te spelen.

In de zomer werden we naar de Meelbossen gestuurd om te "stekkeren". Ingewijden weten dat hiermee bedoeld wordt: het sprokkelen van dennenaalden, hout en dennedollen. In de winter werd hiermee de kachel aangemaakt. Er bleef altijd ruimschoots tijd over om te spelen. Al onze tochten ondernamen we te voet. Niemand legde ons daarbij een strobreed in de weg. Bij heet weer werd het koele nat opgezocht. Dit was ruimschoots voorhanden. Meestal gingen we naar de Beekloop in de Helze. Die was destijds nog niet in ondergrondse buizen gevangen. De Beekloop volgde het trajekt waar nu de Parallelweg, Willem- Alexanderlaan, Het Geluk en Rietstraat liggen. Destijds schitterende weidegebieden met hier en daar een boerderij, o.a. van boer de Laat, vroeger gelegen op de hoek W.Alexanderlaan - Eindhovenseweg.

De Beekloop was diep, kronkelig en helder. Je kon het water ongestraft drinken. Van de eertijds riante Beekloop rest nog een armzalig stukje aan de rand van een weide tegenover de Beemdstraat. Behalve de Beekloop waterden nog talloze sloten af op de Kleine Dommel, die vroeger nog prachtig door de velden kronkelden.

Iedere wei was omzoomd met metershoge braamstruiken, waarin talloze zangvogels huisden. Wij haalden geen nesten van zangvogels uit, hoogstens een hanekauw oftewel Vlaamse Gaai of ekster of torenkauw, die je zo fijn kon africhten.

In de ondiepe gedeelten van de Dommel, in welks steile oevers ijsvogels broedden, vingen wij "lauwkis", een klein soort zeelt. De talloze wielen waren echter veel gevaarlijker; de Dommel eiste relatief veel slachtoffers. Tegen de tijd dat de hondenbelasting betaald moest worden, werd de Dommel ontsierd door vele zakken, verzwaard met stenen, waarin honden verdronken werden door hun eigenaars die zo de hondenbelasting wilden ontduiken.

In de augustusvakantie werden we erop uitgestuurd om zgn. "brimbabbels" (braambessen) te plukken. In de nazomer verzamelden we eikels waarvan de opbrengst 5 ct. per emmer was. Aangezien men voor 5 cent tien toffies kon kopen of 5 bakkessen-vol (een grote soort toffee) loonde het de moeite eikels te verzamelen. Onmiddellijk na de vakantie!  begon het "kapdollen".  Je had ze in alle soorten en maten en kleuren. De kop werd er onmiddellijk afgesneden. Een pees kon je gemakkelijk bekomen van de wevers, die voor 1940 nog de fabrieken bevolkten. Het onvoorstelbare inzet en razernij werd getracht de inzet uit de kring te "kappen. De inzet bestond uit wilde kastanjes, knopen en nog meer waardeloze zaken. Kapdollen met een ijspin waren gevreesd om twee redenen: ten eerste omdat deze grote soort kapdol de gewone kapdol bij één worp kon kloven en je vervolgens, als de pees door vochtigheid stropte, de kapdol tegen je hoofd kon krijgen. We vonden het een minderwaardig soort kapdol. Hetzelfde kon gezegd worden van ijzeren knikkers. Als ze een gewone knikker raakten (een zandknikker; 20 voor 1 ct.), werd die verpulverd; tot droefheid en woede van de eigenaar. Glazen stuiters waren een weelde, die de doorsnee jongen zich niet kon veroorloven.

De winters waren gemakkelijk door te komen. Rond zeven uur werden we naar bed gestuurd. Bij krakende vrieskou plachten we in de vooravond carbidbussen te laten knallen. Carbid was gemakkelijk te verkrijgen want het werd ook gebruikt om de carbidlampen van de fietsen te laten branden. De ingrediënten van het spel waren: een leeg blikje, wat carbid lucifers en een hoop "spuw". Aan de achterkant van het blikje was het zundgat. Volgens welke natuurkundige wetten het zaakje ontplofte was ons niet bekend, maar het niet geheel van gevaren ontblote spelletje was voor ons een mooie bron van vermaak. Onbewust hadden we in de gaten, dat ijle vrieslucht het effect van de knal vergrootte.

Het heeft geen enkele zin het kinderspel van vroeger te vergelijken met hetgeen er nu op dat gebied voorhanden is Wel mag ik voorzichtig stellen, dat de kinderen van vroeger een grotere inventiviteit aan de dag legden zulks tot "hun leeringhe en de vermaek", dan bij de hedendaagse jeugd het geval is. Zij slaagden er immers in om met een minimum aan middelen een maximum aan speelplezier te bereiken. En dat kan van de huidige jeugd in het computer- tijdperk toch niet altijd gezegd worden.

 

Ga terug