De Geldropse wollenstoffen-industrie

Heemkronijk jaar:1985, jaargang:24, nummer:2, blz.50- 58

DE GELDROPSE WOLLENSTOFFEN-INDUSTRIE

door: F.B.A.M. Verhagen

Wat maakt de studie betreffende de Geldropse industrie zo interessant? De voornaamste reden is hierin gelegen dat de Geldropse wollenstoffen-industrie een geheel eigen karakter en ontwikkeling heeft gehad. Zij heeft steeds een eigen zelfstandigheid gekend, waardoor haar geschiedenis juist voor de wetenschap zo aantrekkelijk is.

Die eigen ontwikkeling werd allereerst gekarakteriseerd door de typische struktuur van Geldrop. Het is steeds een industrieel dorp geweest d.w.z. er waren weinig landbouwers in de oorspronkelijke kern van Geldrop, waar de industrie gevestigd was. De wevers beoefenden hun vak als hoofdberoep en niet zoals elders in Brabant, waar de boeren op hun boerenbedrijfje ook nog weefden. Er waren in de 18de en begin 19de eeuw in Geldrop een veertigtal ondernemers, die de afzet van de geweven stoffen zelfstandig verzorgden. Ze verkochten die voornamelijk op de markten tot in het land van Luijk. Zij verschaften de weef-opdrachten aan de Geldropse wevers, verschaften hun garens op de boom en lieten de geweven stukken in hun werkplaatsen een nabewerking ondergaan voor de uiteindelijke verkoop. Zij zorgden er voor dat de stukken geverfd en gevold werden, etc. Die eigen verkoop van de wollenstoffen als handelswaar is een wezenlijk kenmerk in de geschiedenis van de Geldropse industrie. Terwijl in Tilburg voor de Leidse textielindustrie werd geweven en in Eindhoven en in Helmond voor de Haarlemse industrie, was de Geldropse industrie niet afhankelijk van deze Hollandse weefopdrachten, maar bleef zij zelfstandig.

Die Geldroppenaren moeten indertijd in de volle betekenis van het woord ondernemende kerels geweest zijn.

Een ander aspekt is dat Geldrop een wollenstoffen-enclave was binnen een groot linnengebied, waarvan Eindhoven en Helmond de kernen waren, terwijl ook op tal van dorpen wevers woonden. Merkwaardig is dat in Geldrop zelf weinig schapen werden gehouden in verhouding tot de vele andere dorpen in Peelland. In Geldrop waren niet minder heidevelden dan in Someren, Deurne, etc. Deurne en Liessel telden in 1815 4005 schapen; toch werden deze dorpen geen industriekernen en Geldrop wel! Het is gewenst dat uit wetenschappelijk oogpunt de Geldropse industrie de volle aandacht krijgt. Er is al heel wat vastgelegd en Geldrop heeft thans in de historische literatuur de nodig aandacht gekregen en neemt daarin een eigen volwaardige plaats in. Men kan niet meer om Geldrop heen!

In dit kader moet de studie, in bulletin 24 van de Stichting tot Behoud van Monumenten van Bedrijf en Techniek ook gezien worden.

Daarin staat beschreven met welk een inspanning de Geldropse fabrikeurs in de aanvang van de 19de eeuw geijverd hebben om in het nogal ver afgelegen St.0edenrode een volmolen te bouwen voor het vollen van de Geldropse wollenlakens. Deze volmolen heeft ook voor Tilburg betekenis gehad, maar het initiatief ging uit van de Geldropse industrie en het was het doorzettingsvermogen van die Geldropse fabrikeurs, dat die volmolen In Wolfswinkel tot stand heeft gebracht. Het is weer een nieuwe belichting van de dadendrang van de zelfstandig opererende Geldroppenaren! 

DE  VOLMOLEN  TE  WOLFSWINKEL een initiatie van Geldropse fabrikeurs

Op 21 december 1799, vlak voor de aanvang van de negentiende eeuw, sluiten 37 "Fabrikeurs en Lakenen, wonende te Geldrop voornoemd" een overeenkomst af ten overstaan van de Schepenen van Bladel, met de eigenaren van de molen te Wolfswinkel (St.0edenrode), vertegen-woordigd door H.J. Robinet de Villeval "in qualiteit als Vader en voogd van zijne minderjarige kinderen”.  (2). De fabrikeurs zijn vertegenwoor- digd door J. Velsen, sekretaris van Geldrop en Tongelre, Govert van Stratum en Peter S. van den Broek, fabrikeurs te Geldrop.

De eerste comparant de heer H.J. Robinet de Villeval verklaart als eigenaar van de Wolfwinkelse watermolen te St. Oedenrode "aen den gemelden molen te sullen aantimmeren of opregten Eene Volmolen, geschikt en bequaem tot het vollen van Lakenen"  (3), op zijn kosten, waartoe de benodigde penningen door de laatste comparant, zijnde de Geldropse fabrikeurs, worden voorgeschoten.

De molen moet zo spoedig mogelijk worden gemaakt, de fabrikeurs zullen den volder aanstellen, waarmede Robinet de Villeval akkoord gaat, hij behoudt het recht "van meesterschap oven denselven” dat zou kunnen betekenen, dat de molenaar in zijn dienst is.

De drie laatste comparanten verbinden zich mede voor de 37 lakenfabrikeurs jaarlijks “ende alle jaren” te zullen laten vollen 550 stuks lakens of zoveel meer als de omstandigheden zulks toelaten; worden er minder dan 550 stukken gevold per jaar, dan moet voor elk stuk dat minder gevold wordt een f. 1,- worden betaald.

De overeenkomst wordt aangegaan voor 25 achtereenvolgende jaren. Aan de eigenaar van de molen of aan deszelfs molenaar, zal voor ieder stuk laken als volloon moeten worden betaald, zoveel als op de volmolen van de Geldropse fabrikeurs gebruikelijk is. (Waarschijnlijk is hier bedoeld de volmolen te Geldrop, die echter niet eigendom was van de fabrikeurs).

De vertegenwoordigers van de fabrikeurs zullen de ”aantimmering en de opregting van den geheelen voorn. volmolen" financieren door een voorschot van f. 2800,- tegen 4% rente. Het bedrag moet in 25 jaren afgelost zijn.

Op 9 september 1800 wordt de geldlening nader geregeld en dan verschijnt Henri Joseph Robinet de Villeval als voogd voor zijn vier minderjarige kinderen verwekt bij Mejuffrouw Maria Margaretha de Bock, voor de Schepenen van Geldrop en verklaart schuldig te zijn aan vijf en twintig met name genoemde fabrikeurs de "capitale somme" van f. 3800,- met een rentelast van 4% per jaar zijnde f. 152,-. Van dit bedrag moet f. 1OOO,— over zes jaren ”vanaf heden” zijn terugbetaald.  

Waarschijnlijk zijn de bouwkosten van de volmolen tegengevallen en om diezelfde reden zullen waarschijnlijk uiteindelijk geen 37 maar 25 fabrikeurs aan deze onderneming hebben deelgenomen. De hoofdsom moet na vijf en twintig jaren worden terugbetaald.

Hier volgen de namen van de deelnemende fabrikeurs; het lijn echte Geldropse namen:

Johannes Geboers                                         Peeter Verbeek

Hendrik van der Elsen                                    Jan Francis van Zeeland

W.A. van den Heuvel                                      Wilhelmus Muijters

Joost Versleeuwen                                          Peter H. Princen

Michel van Deursen                                        Gregorius H. Princen

Antonie van Dijk                                               Jan A. Bloemen

Bartel de Groot                                                 Antonie Fransen

Daniel van Zeeland                                          Peter Fransen

Francis Janz. van Zeeland                               Goord Versleeuwen

Peter Thijssen                                                  Goord Jasper van Stratum

Andries Swinkels                                              Pieter Peter van den Broek

Antonie van den Heuvel                                    W.J. van den Heuvel

Mathijs Bluijssen

De Geldropse fabrikeurs hebben er heel wat voor over gehad om de beschikking te krijgen over de volmolen van Wolfs winkel. Het waren er aanvankelijk 37, die de overeenkomst  met de eigenaar van de molen aangingen. Dat moeten dan alle Geldropse fabrikeurs geweest zijn of nagenoeg alle. Het aantal fabrikeurs te Geldrop bedroeg in die jaren steeds rond de veertig. Exakte cijfers zijn bekend: in 1806 waren er 37 fabrikeurs van wollen-lakenen en wollen-manufakturen. Tot en met 1809 blijft het aantal fabrikeurs vrijwel gelijk, het varieert tussen de 36 en 38. Later door de goede gang van zaken in de Franse periode steeg het aantal boven de veertig.  (4).

Allereerst moesten de fabrikeurs de opbouw van de volmolen In Wolfswinkel met een lening financieren, maar zij hadden het er ook voor over om de lange weg af te leggen van Geldrop naar St. Oedenrode. Zij passeerden daarbij als het ware drie watermolens nl. de Collse watermolen, die van Opwetten beide gelegen aan de Kleine Dommel, de laatstgenoemde waarschijnlijk als volmolen van weinig of geen betekenis. De Collse molen is nimmer volmolen geweest. Gepasseerd werd ook de Hooydonkse watermolen gelegen aan de Dommel, 1 km. ten Noorden van Nederwetten. Deze molen heeft als volmolen veel betekenis gehad: vanuit Geldrop liet men in de 18e eeuw op deze molen vollen  (5).

De Geldropse fabrikeurs wilden bij voorkeur rond 1800 naar de volmolen van Wolfswinkel  (6).  Talrijke kontrakten werden afgesloten met voerlieden om de lakens naar St. Oedenrode te vervoeren.

Zo moest de bouwman Francis Bernards uit Zes Gehuchten dagelijks lakens vervoeren naar Wolfswinkel, indien er vijf of meer stukken werden opgegeven voor de fabrikeurs Jan van den Heuvel, Jan Verbeek en Hendrik Versleeuwen; voor anderen dan de genoemde fabrikeurs mocht hij geen lakens vervoeren. Het vervoer met paard en kar was in die dagen ook voor grotere afstanden gebruikelijk. De Geldropse fabrikeurs wisten daarvan mee te praten. 

Tal van kontrakten werden afgesloten met "bouwlieden" meestal uit Zes Gehuchten om de lakenen naar de verschillende markten te vervoeren, voorzover de fabrikeurs niet zelf over paard en kar de beschikking hadden.

Er moeten heel wat karren uit Geldrop op de Brabantse wegen gereden hebben en dan zal zo'n dagelijks tochtje naar de volmolen te Wolfswinkel geen overdreven inspanning hebben gekost.

DE  WINDMOLEN  TE  ZES  GEHUCHTEN

Intussen waren de volproblemen voor de Geldropse fabrikeurs met de opbouw van de volmolen te Wolfswinkel nog niet opgelost. Geldrop had een eigen watervolmolen in de Molenstraat, die een te geringe kapaciteit had. Maar nu komt na deze volmolen en die te Wolfswinkel een derde volmolen tot stand. Op 3 februari 1813, dat is dus 13 jaren , nadat de volmolen te Wolfswinkel werd opgebouwd, wordt een overeenkomst afgesloten om de door wind gedreven volmolen, tevens koren- en boekweitmolen, gelegen in de gemeente Zes Gehuchten te verpachten aan Joseph de Roos, molenaar te Oerle. De molen is eigendom van 21 Geldropse fabrikeurs en wordt verpacht voor f 260,- gulden per jaar. Die molen zou in 1811 zijn opgericht  (7).

De Geldropse fabrikeurs hadden zoveel lakenen te vollen, dat deze derde volmolen nodig was. Geldrop heeft in de jaren 1810 - 1812 een bloeitijd doorgemaakt voor wat betreft de wollenstoffenindustrie. Geldrop telde in 1811 slechts 1298 inwoners, terwijl er voor de industrie in deze jaren 1600 mensen werkzaam waren, blijkbaar ook uit de dorpen in de omgeving. Wat opvalt is dat onder de 21 fabrikeurs-eigenaren van de windmolen te Zes Gehuchten minstens twaalf namen voorkomen, die ook de overeenkomst betreffende de molen te Wolfswinkel hebben getekend. Een bekende passage uit het kontrakt is dat de pachter eerst eerst de lakens moest vollen van de eigenaren en niet meer mocht rekenen dan één gulden en 16 stuivers per stuk.

Als er geen ongevolde lakens van de eigenaren in de molen aanwezig waren, mocht hij ook voor anderen vollen en dan net zoveel rekenen als hij wilde. Het groot aantal eigenaren bracht veel bezwaren met zich.

De molen is op 15 december 1818 verkocht aan Jean Victor Heusch van de Zangerije, wonende te Vliermal, Provincie Limburg.

Deze windvolmolen te Zes Gehuchten, die tevens graan en boekweit maalde, is in 1844 afgebroken en naar Asten overgebracht  (8), waar hij werd opgebouwd en naar men mag aannemen alleen als graanmolen heeft dienst gedaan. De molen is in 1929 nog verkocht, maar kort daarna geheel afgetakeld en verdwenen. (Zie bijgaande foto).

Waarschijnlijk is er na 1818 te Geldrop niet of praktisch niet meer gevold op deze molen. Behalve het groot aantal eigenaren bestond het bezwaar, dat de windvolmolen te afhankelijk was van de windkracht, die regelmatig funktioneren belemmerde. Nergens zijn de windvolmolens suksesvol geweest.

De mechanisatie van het volproces bedreigde het bestaan van de volmolens. De mechanisering van het volproces werd versneld door de aanwending van de stoommachine, die aanvankelijk bij de bestaande volmolens werd geplaatst. Geleidelijk verplaatst het volproces zich naar de fabrieken. De watervolmolen te Geldrop in de Molenstraat werd op 27 april 1854 gekocht door de fabrikant Adriaan van den Heuvel, die daarmede de beschikking kreeg over waterkracht, die hij vooral gebruikte voor het aandrijven van de vollerij. Van den Heuvel had daarom niet zo dringend behoefte aan een stoommachine.

De overeenkomst d.d. 21 december 1799 was aangegaan voor 25 jaren en op 8 oktober 1825 wordt het geld, dat de fabrikeurs hadden voorgeschoten aan Robinet de Villeval door hem terug betaald:

 "de ondergetekenden bekennen hunne capitaal zomme zoals ieder zijn naam staat genotteert met de interesse van dien ontvangen te hebben. Geldrop, 28 October 1825".

Naast dezelfde personen als in de akte d.d. 9-9-1800 genoemd, hebben nog 3 fabrikeurs de overeenkomst ondertekend Daardoor stijgt het aantal tot 28. Deze drie  (9)  zullen na gemelde datum zich hebben aangesloten bij de groep, die in Wolfswinkel liet vollen. Waarschijnlijk is om deze reden ook het uitbetaalde bedrag nl. f. 2965-0-0 hoger dan het aanvankelijk genoemde bedrag van f. 2800-0-0. Enkele fabrikeurs zijn in de periode van 25 jaren overleden, voor hen tekent voor ontvangst de weduwe of een derde.

Omdat in de volgende jaren de Geldropse fabrikeurs moeilijke tijden doormaakten toen de fabrieken het huis-industriële produktiesysteem begonnen te vervangen, is het historisch waardevol, dat de namen van de Geldropse ondernemers uit de fabrikeursperiode zijn vastgelegd aan de hand van de overeenkomsten met Robinet de Villeval. De volmolen te Wolfswinkel was nadien nog volop aktief. Waarschijnlijk zijn de Geldropse fabrikeurs nadien ook nog op deze volmolen blijven vollen, want ook vanuit Tilburg lieten fabrikeurs daar nog steeds vollen.

De molen is in 1947 definitief afgebroken.

Tenslotte nog enkele algemene opmerkingen betreffende de Geldropse industrie in de eerste decennia van de 19e eeuw.

Geldrop was in die jaren een bedrijvig dorp. De namen van de vermelde fabrikeurs worden geregeld in deze levendige gemeenschap genoemd. Toch stond de Geldropse industrie omstreeks de dertiger jaren van de vorige eeuw op een keerpunt. De fabrikeurs-periode loopt ten einde, de fabrieken beginnen zich te ontwikkelen en nu doet zich het merkwaardige verschijnsel voor dat de ondernemende fabrikeurs uit de eerste decennia van de 19e eeuw geen enkele een rol speelt bij de opkomst van de fabrieken in Geldrop. Daarmede was Geldrop een van de eerste textielcentra in Nederland, waar een stoommachine werd opgericht  (10).

Waarom spelen de autochtone fabrikeurs geen rol in de verdere industriële vooruitgang? Alleen de zoon van de lakenfabrikeur en bierbrouwer Willem Adriaan van den Heuvel legt in deze jaren de grondslag voor de fabriek, die onder de naam A. (Adriaan) van den Heuvel wollenstoffenfabriek vuur Geldrop van grote betekenis is geweest. Zeer waarschijnlijk hebben de autochtone fabrikeurs moeilijkheden gehad met de nodige investeringen in machines, machinale werktuigen en gebouwen. Zij hebben niet kunnen beschikken over de nodige financieringsmiddelen. Bekend is dat verschillende Duitsers zich geassocieerd hebben met vermogende notariszonen en zich in Geldrop vestigden, waar een deskundige beroepsbevolking aanwezig was. De huisindustrie heeft zich in Geldrop lang gehandhaafd en daar zullen de autochtone fabrikeurs hun werkzaamheden hebben voortgezet. Ook in de omliggende dorpen woonden vee l thuiswevers. Zij weefden meestal rokken strepen en boezels, stoffen, die niet machinaal geweven konden worden. De thuiswevers waren toch weer afhankelijk van de fabrikanten, want waar moesten zij hun wollen stoffen laten vollen? Het zijn geleidelijk de fabrikanten geweest, waarvoor de thuiswerkers hebben geweven. Het werk van de volmolens werd overgenomen door de machinale vollerijen in de fabrieken.

BRONVERMELDING  EN  NOTEN

(1)       Deze bijdrage is een ingekorte versie van mijn artikel dat onder de titel "De volmolen te Wolfswinkel" is verschenen in het "Bulletin", een uitgave van de Stichting tot behoud van monumenten van bedrijf en techniek in het zuiden van Nederland'.  Heeze, december 1984;  nr.24,  p. 361 t/m 383.

(2)       Deze kinderen erven de molen in 1795.

(3)       Vollen = het vervilten van de geweven stoffen, waardoor deze een dichte en egale massa werden. Tot ver in de 19de eeuw gebeurde dit in speciale volmolens.

(4)       F.B.A.M. Verhagen: "Geldrop, Economisch-Statistische Beschrijving", 1945.  blz. 21.

(5)       Verhagen  a.w.   blz. 18   e.v.

(6)       Door een sterker verval van de Dommel bij St. Oedenrode konden volmolens daar met een grotere capaciteit werken dan elders.

(7)       S.H.A.M. Zoetmulder "De Brabantse molens",  1973,  blz. 200.

(8)       Zoetmulder, a.w.,  blz. 192-193-200.

(9)       Deze drie fabrikeurs zijn: Hendrik Gabriëls, Dirk de Vries en Pieter van Zeeland.

(10)     Zie Verhagen,  a.w.,   blz.49.

N.B. Het betreffende "Bulletin" is te verkrijgen bij het sekretariaat van genoemde Stichting:  Postbus 135,  5590 AC Heeze.

 

Ga terug