Ruzie in de Bruggerhuizen

Heemkronijk jaar:1986, jaargang:25, nummer:4, pag:47 -54

RUZIE IN DE BRUGGERHUIZEN

door: J. de Waal

 

Bruggerhuizen, zo heet de in een aantrekkelijke omgeving gelegen buurtschap aan de Tongelreep ten westen van het Leenderbos. Een aannemelijke verklaring van de naam lijkt: de huizen bij de brug over de Tongelreep (1). Wie niet beter weet en alleen op de afstand let, zou de Bruggerhuizen eerder tot Valkenswaard dan tot Leende rekenen. De Bruggerhuizen is binnen de gemeente Leende de meest geïsoleerde buurtschap, die bovendien het verst van het kerndorp verwijderd ligt. Reeds enkele eeuwen schommelt het huizenaantal er rond de tien, het inwonersaantal rond de vijftig. Hoewel deze plaats met de brug over de Tongelreep tot 1872 een min of meer strategisch punt op de weg van Valkenswaard naar Budel, Hamont en Leende of omgekeerd vormde, duidt niets erop dat de Bruggerhuizen een bewogen geschiedenis achter de rug heeft. De belangrijke gebeurtenissen in ons land zullen deze buurtschap, die ongeveer drie eeuwen geleden al op landkaarten voorkwam, ongemoeid hebben gelaten. Dat betekent natuurlijk niet dat het leven er altijd in pais en vree is verlopen. En men kan zich indenken dat, wanneer in de Bruggerhuizen ruzie uitbrak, vrijwel ieder lid van die kleine besloten gemeenschap er op een of andere wijze bij betrokken raakte.

TER  DIKTE  VAN   EEN HOENDERTJE

In de Bruggerhuizen had op 15 juli 1804 een incident plaats waarvan verschillende akten uit het rechterlijk archief van de voormalige heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten melding maken (2).

De eerste getuigenverklaring in deze zaak werd op verzoek van de schout-civiel (3) afgelegd in de Bruggerhuizen op 18 juli 1804 door de zeventienjarige Antony Bergmans in de woning van Jacobus Feyen. De getuige diende bij boer Feyen als knecht. Bergmans vertelde aan de schout-civiel op de bewuste dag "des namiddags omtrent den zonnenondergang met Willem Liebregts, die een zijsje aan het horden (haren) was, op straat zijnde tegenover de huizinge van de weduwe Liebregts, moeder van gezegde Willem Liebregts op de Bruggerhuis", gezien te hebben dat diens eigen moeder door Jacobus Sprengers werd aangevallen (4). Het slachtoffer, Johanna Maria Claassen, echtgenote van Hendrik Bergmans, kwam op dat ogenblik juist uit haar tuin gelopen. Jacobus Sprengers greep haar vast terwijl ze uitriep: "Lieven Heer Jesus,  mijne kinderen, staat mij toch bij!". Toen Antony Bergmans, die onmiddellijk toesnelde om zijn moeder te ontzetten, ongeveer twintig passen van haar af was, riep Jacobus Sprengers hem toe: "Ja, komt gij maar hien. Ik zal u ook nog wat geven!" Waarna hij volgens de inhoud van de akte de daad bij het woord voegde en "hem, comparant (Antony Bergmans), dadelijk met zijnen voet, daar hij een klomp aan had, tegen zijn gema schopte".

De argeloze lezer die zich verwonderd afvraagt waar Jacobus Sprengers nu eigenlijk tegenaan schopte, wordt snel ingelicht als hij de tekst vervolgt. Het aangetroffen woord "gema" blijkt onvolledig te zijn. Hoe het komt is niet meer na te gaan, maar wellicht moest secretaris H. van Moorsel enige schroom overwinnen om deze niet dagelijks in rechterlijke akten voorkomende term uit zijn pen te krijgen. Wellicht ook worstelde hij ermee om een in zijn ogen fatsoenlijke en schriftelijk te gebruiken variant te vinden van een onconventioneler uitdrukking die Antony Bergmans tegenover hem bezigde. De secretaris had "gemacht” willen schrijven, zoals hij in een latere akte ook deed. Gemacht staat voor de lichaamsdelen die woordenboeken aanduiden met: teeldelen, lies; geslachtsdeel of -delen, inzonderheid mannelijk lid (5). Samenvattend kan dus worden gezegd dat Antony Bergmans door Jacobus Sprengers hard in zijn kruis was geschopt en wel "dermate dat hij, comparant (Antony Bergmans), op zijn knie neerschoot en dat hem het bloed door de navel uitkwam en deszelfs rechter zaadbal ter dikte  van een hoenderije opzwol”.

Het slachtoffer bleek op deze kwetsbare plek zo pijnlijk getroffen te zijn dat de schout-civiel de zaak ernstig genoeg vond om het gebeurde schriftelijk te laten vastleggen.

 

EEN  BOTERHAM  VRAGEN  EN  DE  GEVOLGEN

Een maand later, op 16 augustus 1804, verscheen Johanna, de moeder van Antony Bergmans, in de raadkamer te Heeze om er voor de schepenen Cornelis Smulders en Pieter Paulus van Asten haar visie op de feiten te geven (6). Het door secretaris H. van Moorsel opgetekend relaas van de moeder verklaart de voorgeschiedenis van de ongelukkige, aan Antony Bergmans toegediende schop. Johanna Maria Claassen, de echtgenote van Hendrik Bergmans, bevond zich op de bewuste dag en avond thuis toen haar zoontje Hendrik haar een boterham kwam vragen. Hendrik woonde niet bij zijn moeder, maar was als schaapherder in de kost bij Francyn Munniks, de weduwe van Peter Sprengers, in de Bruggerhuizen. Het huidige Leenderbos bestond destijds nog niet en we moeten ons de omgeving van de Bruggerhuizen voorstellen als een onafzienbare heidevlakte, waar schapen niet alleen een vertrouwd beeld maar ook een belangrijke bron van bestaan voor de bewoners vormden. Nadat de moeder haar zoontje een stuk brood had gegeven riep weduwe Sprengers haar kostganger bij haar terug naar binnen. Blijkbaar woonden de families dicht bij elkaar.

Toen de moeder, die intussen in haar tuin was gegaan, haar zoontje even later plotseling hoorde schreeuwen, liep ze naar de straat waar ze Jacobus Sprengers, zoon van de weduwe, ruzie zag maken met haar eigen zoontje Hendrik. Jacobus Sprengers dreigde de jeugdige kostganger "van hem met een mes door zijn bakhuis te zullen snijden, als hij wederom naar zijn moeder ging". Het woord bakhuis, dat menigeen hier vreemd zal voorkomen, moet gelezen worden in de betekenis van bakkes (7). Kennelijk was Jacobus Sprengers, de zoon des huizes, er niet van gediend dat hun kostganger-schaapherder Hendrik Bergmans voor zo'n kleinigheid naar huis liep. Maar misschien werd er niet goed voor de schaapherder gezorgd en kreeg hij bij de familie Sprengers onvoldoende te eten. Hoe het ook zij, toen de moeder van Hendrik Bergmans tot haar zoontje sprak: "Als hij u met het met mes door uw bakhuis wilt snijden, komt dan maar naar huis", hoefde de jongen niet lang na te denken. Hij liep dan ook naar zijn moeder toe om haar raad op te volgen.

Jacobus Sprengers kwam beiden evenwel achterna. Hij viel daarbij de moeder met geweld aan, scheurde de voorschoot van haar lijf af in drie stukken, greep haar opnieuw vast en sloeg haar met een stuk hout dat hij bij zich had, zodat de vrouw in paniek uitriep:”Lieven Heer Jesus, mijn kinderen, staat mij toch bij!".  Wat er vervolgens gebeurde is hiervoor al beschreven. Antony Bergmans, de andere zoon van de vrouw, hoorde zijn moeder roepen en snelde haar te hulp waarbij hij een krachtige schop in zijn kruis opliep van Jacobus Sprengers. Daar bleef het echter niet bij, want de dader greep de stok waar hij de moeder mee te lijf was gegaan en gaf er ten slotte Hendrik Bergmans, de kostganger om wie de ruzie begonnen was, nog een paar keer van langs "met dat gevolg dat hij tot heden nog onder chirurgijnshanden is".

 

TWIJFEL  OVER  DE  TOESTAND  VAN  HET  SLACHTOFFER

De zaak heeft een staartje gekregen, al viel de juiste toedracht en de uiteindelijke afloop niet meer te achterhalen. Bijna een jaar na het gebeurde vinden we in het rechterlijk archief opnieuw een akte over het handgemeen (8). Het stuk betreft de toestand van Antony Bergmans. Twee personen, te weten Willem Wijnen, ongeveer vijfenveertig jaar oud, en Maria Herings, weduwe van Jan Librechts, ongeveer achten-     vijftig jaar oud, beiden inwoners van de Bruggerhuizen, verklaarden op 22 mei 1805 te Heeze voor de schepenen dat ze Antony Bergmans daags na de ruzie van 15 juli 1804 gras hadden zien maaien met zijn baas Jacobus Feyen. Ze waren op die dag bezig, zoals de akte aangeeft, "in eenen beemd of weide, gelegen langs den dijk van en onder Valkenswaard en dus aan de overzijde van de rivier den Tongelreep, van de Bruggerhuis  te rekenen, en dat ze en niets aan gezien hebben". De genoemde twee personen getuigden voor de schepenen op verzoek van Johanna Hurkmans, de echtgenote van Jacobus Sprengers.

Er bestond dus meningsverschil tussen de partijen over het feit of Antony Bergmans een onaanvaardbaar lichamelijk letsel door de schop van Jacobus Sprengers was toegebracht. De uitspraak dat Antony Bergmans zo krachtig tegen zijn "gemacht” was geschopt dat hij "op zijn knie neerschoot en dat hem het bloed door den navel uitkwam en deszelfs rechter zaadbal wel ter dikte van een hoenderije opzwol", was namelijk afkomstig van het slachtoffer zelf (9). Antony Bergmans zal ongetwijfeld hebben gekrompen van pijn, maar een volgens de woorden van het slachtoffer ter dikte van een kippeëi opgezwollen zaadbal vormde voor de schepenen natuurlijk een wel uiterst ongebruikelijke en vooral onbruikbare maatstaf om aan de hand daarvan hun oordeel en vonnis over het incident te kunnen bepalen. Als Antony Bergmans een dag na de ruzie al weer gras aan het maaien was, viel zijn lichamelijk letsel wel mee, zal de tegenpartij hebben geredeneerd. Wat niet zo onbegrijpelijk is.

NOTEN

(1)    Afzonderlijke literatuur over de Bruggerhuizen is mij na opper-        vlakkig onderzoek niet bekend. Raadpleging van bepaalde voor de hand liggende bronnen leverde wel een aantal gegevens op. Het meeste was te vinden in: H.E.M. Mélotte en J.Molemans,          Valkenswaard (Noordbrabantse plaatsnamen; monografie 1), 's-            Hertogenbosch 1979 blz.87-91 (nrs.111 t/m 118) en blz.184          (nr.577). Verder kunnen worden genoemd: S. van der Zanden e.a., Dyt gheyt aen der kyrcken van Leendt. Geschiedenis van Leende,              Leende 1974, blz.78, 85, 116.  W. Iven en T. van Gerwen, Lind dè is de sgonste plats. Natuur en landschap van Leende, een Oost- Brabants dorp, Leende 1974, o.a. blz.43.  A.J.van der Aa,              Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, deel II, Gorinchem 1840, blz. 786.

In de publicatie van Mélotte en Molemans, a.w., blz.89, onder         nr.111 (Brug), wordt meegedeeld dat met de plaatsnaam Brug              onder Valkenswaard hetzelfde bedoeld is als met de plaatsnaam Leenderbrug. De tekst vervolgt daarna aldus: "Deze brug was vóór 1872, toen de provinciale weg Leende-Valkenswaard werd  aangelegd, de belangrijkste rivierovergang van de Tongelreep in      Valkenswaard. Uitsluitend via deze weg over de brug, de Bruggerdijk (nr.115), kon men met paard en kar de gemeenten Budel, Hamont en Leende bereiken. Om die reden vinden we sinds 1729 ook de naam Leenderbrug voor deze rivierovergang vermeld, hoewel de naam Brug tot vandaag de gangbare benaming is gebleven voor deze brug en de omgeving.”

In Leende noemt men de Bruggerhuizen thans ook wel de Leenderbrug. Tegenwoordig heet de buurtschap officieel Bruggerhuizen (zie bijvoorbeeld het postcodeboek). Het verwarrende is dat de naam van deze buurtschap in allerlei varianten voorkomt. Leendenaren zeggen gewoonlijk dat iemand woont "op de Bruggerhuis" (en dan in het dialect uitgesproken), waarbij het laatste deel van de samenstelling Bruggerhuis moet worden opgevat als meervoudig zelfstandig naamwoord: -huizen. Is de plaatsnaam nu ontleend aan één huis dat oorspronkelijk bij de brug gestaan zou hebben of aan meer huizen? Het gebruik van het lidwoord "de" kan in dit verband een aanwijzing geven. Anderzijds wordt in archieven ook aangetroffen: "de brugger huysinge”, dus enkelvoud. In genoemde literatuur, archiefstukken en op kaarten vond ik o.a. de benamingen: Bruggerhuizen, Bruggerhuíjs- (s)en, (op de) Bruggerhuis, Bruggenhuis, (op de) Bruggerhuys, (op de) brugger huysinge.

 

 

 

 

Ga terug