Heemkronijk jaar:1986, jaargang:25, nummer:4, pag:57 -60
CHRISTIAAN UIT GELDROP LIEP NIET DE GALG, WEL HET RAD MIS.
door: Max. M.P. Cornelissen
MACABERE EXECUTIE VAN GELDROPPENAAR TWEE EEUWEN GELEDEN
Ik wil u even meenemen naar een eeuw of twee geleden. Om precies te zijn naar de decemberdagen van het jaar 1763. Dat lag nog royaal voor de Franse Revolutie. Maar in ons land zelf smeulde het in die tijd ook al aardig. Brak er met Pinksteren 1748 in Friesland geen oproer uit tegen de wijze waarop de kommiezen de belasting op het gemaal stringent invorderden? Sloeg het niet over op Groningen waar de boeren met knuppels het gezag te kennen gaven geen misbruik meer te maken van macht en invordering? Kregen de pachters der belastingen geen koekje van eigen deeg toen de woedende bevolking in Haarlem, Leiden en Den Haag hun rijk gevulde wijnkelders kort en klein sloeg? Had Rotterdam niet zijn eigen volksmenners?
In Breda zat een deftig man op de rechts-zetel: Stephen Graaf van Randwijck, Heer van Homoet en Gameren, drossaard en schout van de Schepenbank van de Stad Breda. Hij hakte al lange tijd met het bijltje van rechter en stond bekend als een streng vervolger. Zeggen dat het in de omgeving van Breda zo lekker rustig was, klopt niet helemaal met de feiten in die dagen. Nee, de lange duur van de gevechten in het Brabantse land met de noodzakelijke brandschattingen, plunderingen en belastingaanslagen had de bevolking aardig armer en tegelijk minder lijdzaam gemaakt.
En zo kreeg de drossaard de berechting van een tweetal te behandelen. Over de eerste had hij al een uitgesproken mening. Een oude bekende zoals dat ook in die tijd al heette. Ja, hij kwam van dichtbij: uit Rucphen om precies te zijn. U weet wel die plek op de grens van het Markiezaat van Bergen op Zoom en de Baronie van Breda. Daar zat je lekker veilig als de rechterlijke macht wilde ingrijpen. Zijn naam luidde: Michiel Theunisse Jaspers. Alhoewel hij in 1763 zo'n 28 jaar oud was, had hij al de nodige veroordelingen achter de rug. Zo werd hij in het Markiezaat op 26 januari 1756 wegens bewezen diefstal gegeseld, gebrandmerkt en uit het gebied van de Markies verbannen. Drie jaar later kwam hij in de Baronie aan de beurt. Op 3 oktober 1759 werd hij opnieuw voor diverse misdrijven gegeseld, gebrandmerkt en voorgoed uit de Generaliteit door het Gerecht van Rucphen verbannen. Maar eerst moest hij wel vier jaar tuchthuis opknappen.
Bijzonder aan dit vonnis was, dat hier gesproken werd over verbanning uit de 'Generaliteit'. Voor het eerst in de geschiedenis van Brabant werd zo'n vonnis uitgesproken. En de vraag dringt zich onwillekeurig op: kon dat indertijd wel rechtsgeldig, gezien de positie van Brabant?
Als die vier jaar tuchthuis om zijn, het is dan oktober 1763, ontmoet Giel een zekere Christiaen Heijdeman. een leeftijdgenoot, afkomstig uit Geldrop. Ze ontmoeten elkaar in Zierikzee, maar daarover verder meer. Moet dit waar gebeurde verhaal niet over een Geldroppenaar gaan? Vandaar dus. Welnu, laten we eens kijken hoe Christiaen langzaam maar zeker ontspoorde. Het was natuurlijk geen vetpot in Oost-Brabant. Ook niet in Geldrop. Vandaar dat nogal wat inwoners in de zomermaanden naar Holland trokken. De een ging als koeherder, de tweede als maaier. Christiaen ging zo omstreeks 1756-57 naar Haarlem. Hij werkte er als tuindersknecht en verdiende zo een paar centjes om de winter door te komen . Thuis in Geldrop wachtte zijn vrouw. Dat ging een paar jaar goed. Tot hij in 1759 even buiten Haarlem terechtkwam bij een zekere Kees Mallefet. Het duurde niet lang of Kees leerde hem een snellere manier om geld te verdienen: diefstal. Kees zal wel een paar gouden handjes gehad hebben met een flinke portie brutaliteit. Kort en goed: Christiaen ging weldra mee op het dievenpad.
Zoiets gaat natuurlijk een paar keer goed, maar vroeg of laat loop je tegen de lamp. Zo ging het ook met Christiaen. Hij werd gegrepen, wist te vluchten en werd door een handige ronselaar gestrikt als matroos voor een Nederlands oorlogsschip.
Het leven op zo'n schip was natuurlijk ook een spannend avontuur. Daar kon je niet iedereen voor krijgen. Zeker met die vermaledijde barbarijse zeerovers niet. Christiaen kwam op het schip van Kapitein Hoogerwerff en voer een maand of tien naar Curaçao. Aan boord leerde hij ook het nodige van zijn medemakkers en zo vinden we hem in Rotterdam terug. Afgemonsterd heet dat dan. Hij vond opnieuw een kosthuis: bij Jan van Perven.
Nu moet het gezegd: een tuindersknecht uit Geldrop heeft van nature geen zeebenen. Begrijpelijk. Dus ging hij op zwerftocht door de streek om werk te vinden. Of noem het gewoon: bikkesement. Een mens moet tenslotte toch eten. Waar zijn vrouw in Geldrop al die tijd van leefde? Hij zal het zich wel afgevraagd hebben, maar de vervreemding was al aardig op gang gekomen.
Brabant blijft natuurlijk trekken en zo vinden we hem in de buurt van Standaardbuiten. Bij de Dintel. Wat zegt het spreekwoord over "eenmaal een dief"? Ja juist. In een herberg haalde hij de broekzak van een ander leeg. Hij werd gezocht. Voort trok hij. Naar Ulvenhout.
Hier kreeg hij werk als tuinder. Het leek goed te gaan. Maar Overste Dop, die de tuinderknecht in dienst nam, joeg hem na verloop van tijd weg. Het ruwe zeemansleven als matroos op een oorlogsschip had hem brutaal gemaakt, zoals dat heet.
Christiaen raakte verbitterd. Hij kon geen kant meer op. Hij ontmoette een dienstmeid, die elders ook weggestuurd was. Ze vonden bij elkaar troost. Maar rechter Stephen Graaf van Randwijck had zijn konklusie later klaar. "Terwijl hij in Geldrop nog een vrouw heeft, leeft hij met een ontuchtige, ook weggejaagde dienstmeid verder".
Christiaen trok met "zijn bijzit Marie" naar Zeeland: naar Zierikzee. Ze zal daar wel bepaalde connecties gehad hebben. Hier leerde Christiaen Giel Jaspers kennen en hier smeedden ze samen een plannetje uit.
Een winkelier even buiten Zierikzee -in Capelle om precies te zijn- was het slachtoffer. Hij werd beroofd. Ondertussen hadden ze samen wel werk bij een zekere Jacob Timmers op het eiland Goeree. Ook hier ging het met diefstal een stukje sneller. Opnieuw was het dus afgelopen met het 'vaste' werk.
In Breda kochten ze kruit, lood en pistolen. "Zak- en zadelpistolen ”, zo luidde later de aanklacht. Ze gingen op strooptocht door de Baronie. Christiaen bracht nog een vluchtig bezoekje aan Geldrop, maar werd daarna gegrepen. Giel Jaspers was toen ook in handen van de drossaard. Hij hoefde op weinig clementie te rekenen. Stephen Graaf van Randwijck pakte het "placaat van 1738” erbij om een keihard vonnis te vellen. Volgens dit decreet van 1.4.1738 verbeurden "Brandstichters, Roovers, Moordenaars een Doodslagers lijf en goed aan de Heer."
Giel Jaspers 'biechtte' op Sinterklaasavond van 1763, toen hij uitgestrekt op depijnbank lag, "vóór de tortuur” zijn daden en zonden op. "De tortuur werd niet uitgevoerd omdat hij vrijwillig heeft geconfesseerd”, zo luidde de mededeling.
Op 16 december werd hij aan een paal met een koord gewurgd en zijn aangezicht met een vlammend vuur geblakerd. Het aldus geëxecuteerde lichaam werd buiten op de gerechtsplaats op een rad tentoongesteld. Hij was dus letterlijk 'voor galg en rad' opgegroeid.
Op dezelfde dag kreeg ook Christiaen het vonnis te horen: "Met de koord aan de galg tot de dood erop volgt". Het stadium van geseling en brandmerking werd kennelijk overgeslagen. Het vonnis werd uitgevoerd.
Wat betreft dieven en rovers vond de strenge drossaard juridisch houvast in het Placaat van 1743. Christiaen Heijdeman uit Geldrop stierf aldus in Breda. Volgens artikel 2 van de ”Instrukties aan de Schout" moest Stephen als schout "In persoon by de executien present sijn". Het ambt van schout en dat van drossaard werd in Breda door één en de- zelfde persoon bekleed. Een onbarmhartig vonnis was het zeker. Aan de ontsporingen van Giel Jaspers is het wel duidelijk dat Christiaen ook voor het 'rad' voorbestemd was. Dat werd hem door de strenge Stephen dan nog bespaard.