Heemkronijk jaar:1988, jaargang:27, nummer:1, pag:4 -7
TOCH NOG WEER DS. KREMER
door. C.S. Smit
Een boeiende man, deze Ds. Kremer. Steeds weer duiken er bijzonder-heden op over deze Heezer weldoener. Enkele maanden geleden maakte de heer J.J.F. de Waal uit Helmond me attent op een archiefstuk dat betrekking had op hem (1). Het werpt weer wat licht op de ogenpraktijk van Kremer en het bevestigt eigenlijk wat we al vermoedden over de genezing van de oogzieken. Een genezing kwam meer door therapie dan door geneesmiddel(en) tot stand. Ook krijgen we wat meer inzicht in het feit dat Kremer zo geheimzinnig deed met zijn "geneesmiddel".
Dit keer komt Ds. Kremer zelf eens aan het woord. In het werkje dat Eilart Meeter schreef over Ds. Kremer lezen we op blz. 5 hoe de Heer Inspecteur Generaal van de Geneeskundige Dienst der Land- en Zeemacht pogingen deed het geneesmiddel aan Ds. Kremer te ontfutselen (2).
In het voorjaar van 1837 komt de vraag hiernaar via de Gouverneur van de Provincie bij de Districtscommissaris, Jhr. Wesselman, die hem doorstuurde naar Ds. Kremer, "en dezelve te verzoeken mij zijne meening omtrent de al of niet openbaarmaking zijne geneeswijze van oogziekten en de voorwaarde waarop mede te delen.”
Ook besluit Wesselman een bezoek aan Heeze te brengen om met Kremer te spreken. Hij maakt een heel uitvoerig verslag van zijn bevindingen in Heeze, waarin hij vertelt over de achtergronden van Kremers ogenpraktijk. Hoe Kremer bijvoorbeeld van huis uit deze geneeswijze meegekregen had van zijn vader die deze al beoefende, en hoe hij als theologiestudent in Utrecht ”medische collegiën volgde" om zich te verdiepen in de anatomie van het menselijk oog. Kremer zelf geeft een schriftelijk antwoord op de schrijvens van de Inspecteur en de Gouverneur: