Heemkronijk jaar:1988, jaargang:27, nummer:1, pag:14 -25
EEN BRANDBRIEF IN BOSHOVEN
door: J.J.F. de Waal
Tot in de zeventiende eeuw was brand een van de grootste rampen die een stad of dorp konden overkomen. De bevolking, oorspronkelijk veelal in lage houten huisjes met rieten daken wonend, stond in haar strijd tegen de rode haan meestal machteloos, omdat goede blusmiddelen ontbraken. Onze landgenoot Jan van der Heyden zou de slangenbrand-spuit konstrueren, die een revolutionaire verbetering betekende en in 1673 in gebruik werd genomen. Dat de angst voor brand bij onze voorouders desondanks groot bleef, is af te leiden uit talrijke oude en strenge bepalingen die de brandpreventie moesten waarborgen. Brandstichting was lange tijd een ernstig misdrijf waarop de doodstraf stond.
OP HETERDAAD BETRAPT
Een poging tot brandstichting die de dader met zijn leven moest bekopen, heeft zich ooit in Boshoven onder Leende voorgedaan. De overgeleverde stukken van de rechtszaak naar aanleiding van het misdrijf zijn wel onvolledig, maar maken een rekonstruktie van de gebeurtenissen toch goed mogelijk (1).
Op vrijdagavond 3 februari 1758 was Hendrik, de zoon van Cornelis Langkamp uit Boshoven, gearresteerd door Jan van der Hoeven, de stadhouder van de drossaard van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten (2). Daarbij geholpen door schepen W. Geldens, schepen Th. Pompen, vorster J. van der Poll, allen uit Leende, en vorster A. Hulst uit Heeze, was Hendrik Langkamp naar herberg "Ceulen" van W. van Engelen in Leende overgebracht en in afwachting van zijn berechting en vervolgens vastgezet in de gevangenis van het kasteel van Heeze (3).
Hendrik Langkamp werd ervan beschuldigd een brandbrief gelegd te hebben bij zijn buren, de 81-jarige Jan Dommels, in wiens huis te Boshoven ook diens 43-jarige dochter Allegonda met haar man, de 45-jarige Jan Willem Blockers, woonde.
Op 3 februari 1758 had Blockers om zeven uur 's morgens een onder de deur van zijn huis geschoven briefje gevonden, dat hij zijn vrouw overhandigde, daar hij zelf kon lezen noch schrijven. Toen Allegonda de inhoud ontcijferde, ontdekte ze tot haar grote schrik dat het om een brandbrief ging met de volgende tekst:
Volgens deze tekst eiste de schrijver dus vijf gulden van Allegonda Dommels om brood te kopen. Bij weigering zou brandstichting volgen. Het geld moest die vrijdagavond rond zes uur in papier verpakt op een bepaalde plaats op het land van A. Biesen worden neergelegd. Allegonda Dommels was te beklagen indien ze ruchtbaarheid aan de zaak zou geven.
Voor hedendaagse lezers moge het een raadsel zijn hoe Allegonda Blockers-Dommels in het papiertje waar deze woorden onbeholpen op gekrabbeld stonden, zo snel een brandbrief kon lezen; tragischer is evenwel dat Hendrik Langkamp met dit schamele produkt van zijn schrijfkunst enkele weken later zijn eigen doodvonnis tekende.
Wat ons nu voorkomt als brabbeltaal, werd destijds kennelijk verstaan als een levensgevaarlijk dreigement. Ook de simpele en slordige aanduiding van de plaats waar het geld gedeponeerd diende te worden ("en daer sal een perk staen op Toen Biesen eekker agter op den hoek bij den oouwen”) gaf de bedreigden geen aanleiding tot misverstand; ze wisten precies welke plek bedoeld werd.
De vrouw van Jan Blockers liep onmiddellijk met de brandbrief naar de schepenen van Leende. Tijdens het overleg dat volgde, werd afgesproken dat Jan Blockers nog diezelfde dag om half zeven 's avonds op de akker van Antoni Biesen in plaats van de geëiste vijf gulden "zes gedutte Hollandsche schellingen" in een papiertje verpakt zou neerleggen (4). Het was de bedoeling de schrijver van de brandbrief op heterdaad te betrappen. Aldus gebeurde.
Toen Hendrik Langkamp rond zeven uur kwam opdagen, liep hij recht op het geld af, nam het mee en ging er vandoor. De verdekt opgestelde twee schepenen van Leende, de vorsters van Heeze en Leende en de stadhouder van de drossaard van de heerlijkheid achtervolgden hem echter tot op korte afstand van de bebouwing van Boshoven, waar stadhouder Jan van der Hoeven plotseling "met luyder stemme riep: Hier is de schelm!” en Hendrik Langkamp vastgreep. Terwijl hij het in een papiertje gedraaide geld in beslag nam, schoten de anderen de stadhou- der te hulp. Zo werd de gearresteerde naar de herberg van W. van Engelen in Leende gebracht om naderhand in de kasteelgevangenis van Heeze te worden opgesloten. 1
HET PROCES TEGEN DE VERDACHTE
Tijdens de verhoren die volgden, legde Hendrik Langkamp een volledige bekentenis af. Hij had het briefje op donderdag 2 februari thuis geschreven zonder de hulp van iemand anders en terwijl hij alleen aanwezig was. De verdachte verklaarde het brandbriefje op donderdag 2 februari ”'s avonds omtrent negen uure onder de deur van gemelde Dommels doorgesteken te hebben”.
Er kwam aan het licht dat de leeftijd van "circa agtien jaeren”, die Hendrik daags na zijn arrestatie opgaf, niet klopte. Kennelijk had de verdachte zijn leeftijd opzettelijk laag voorgesteld om aan een zware straf voor zijn daad te ontkomen. Volgens een uittreksel d.d. 11 februari 1758 van het doopregister van de R.K. kerk te Leende dat bij de processtukken zat, was Hendrik op 7 november 1737 gedoopt als de zoon van Cornelis "Lampkamp" en van Henrica van Hunsel. De gearresteerde bleek dus twintig jaar oud.
In een latere verklaring van 13 februari kwam Hendrik Langkamp bovendien met een vermoedelijk verzonnen motief voor zijn daad. Hij beweerde dat, indien hij geen geld op de aangegeven plek zou hebben aangetroffen "en hij niet op de verse daat was gevangen geworden, hij zijne gedaene dreygementen in den brandbrief gemelt, ganschelijk niet ter uytvoer soude gebracht hebbe . De verdachte beweerde verder op 31 januari om tien uur 's avonds, door het veld naar huis gaande, een onbekend persoon tegengekomen te zijn, die hij niet herkende omdat het donker was. Aan zijn spraak te horen kwam de man echter niet uit de buurt. Deze vreemdeling zou Hendrik bij zijn kleren gegrepen en hem tot schrijven van de brandbrief voor Jan Dommels of zijn dochter gedwongen hebben. De onbekende zou het geld bij Hendrik Langkamp komen ophalen. Alvorens zich uit de voeten te maken, had hij Hendrik op die bewuste avond nog toegevoegd: “Zoo gij het niet en doet, zal ik u den hals afsneyden!” Dit verhaal over de dreigende man met de vreemde spraak was voor de personen die de verdachte moesten berechten, natuurlijk nauwelijks te verifiëren. Uit de stukken blijkt niet of de vreemdeling ooit is opgespoord.
Behalve de buren, bij wie de brandbrief was gevonden, legden ook andere bewoners van Boshoven in de raadkamer van Leende op 11 februari verklaringen over de verdachte af. In de stukken worden genoemd: Jan Philipsen van Someren (61 j.), Dirk Fransen van Meel (40 j.), Geerit Peeters van Nuenen (44 j.) en Jan Hendrick Geerlings (41 j.).
Ze beweerden de verdachte goed te kennen. Hij had altijd in zijn ouderlijk huis bij hen in de buurt gewoond. Zijn vader, Cornelis Langkamp, had met sommige van de getuigen meermalen gezamenlijk tienden van de heer van de heerlijkheid gepacht, terwijl diens zoon Hendrik hem bij het werk steeds behulpzaam was en zich had gedragen "als een eerlijk jongeling behoort”. “
Tot zijn voordeel voerden ze verder aan,
Er viel met andere woorden volgens hen weinig op de verdachte aan te merken. Ook Hendrik Box, de 66-jarige Leendse schoolmees ter, werd gevraagd of hij het schrift van de brandbrief kon thuisbrengen. Natuurlijk was de man niet in staat te vertellen wie het briefje precies geschreven had ”vermits de menigvuldigheyd van zijne leerlingen”; toch deed hij de uit spraak "dat het geschrift is geschreve, niet beter wetende als door een zijner discipelen off gewesene zijner discipelen ".
En met deze constatering zat de man die de Leendse schooljeugd onder zijn hoede had, op de lijn van de leden van de rechtbank, voor wie de identiteit van de dader door de bekentenis van 4 februari inmiddels vaststond. Dat meester Box in de onbeholpen krabbels op de brandbrief werkelijk de vrucht van zijn eigen schrijfonderricht herkende, lijkt onwaarschijnlijk.
VERWORPEN VERZOEKSCHRIFT
Het ligt voor de hand dat de vader van de verdachte alles in het werk stelde om zijn zoon voor een noodlottig vonnis te behoeden. Cornelis Langkamp besefte maar al te goed wat er op het spel stond. Daarom trok hij ten einde raad nog eens alle registers open met een verzoek-schrift. Echter tevergeefs, zoals spoedig zou blijken.
De rechtbank van de heerlijkheid, die er op 15 februari tijdens een buitengewone zitting in de raadkamer van Heeze over vergaderde, was niet te vermurwen. De smeekbede van Cornelis Langkamp, waarvan de vermoedelijk door een jurist opgestelde en geschreven tekst hier volgt, moet worden gezien als de laatste poging van een bewogen vader die wanhopig vecht voor het leven van zijn zoon:
Zoals is na te gaan, wordt in de tekst van het verzoek- schrift voortdurend de nadruk gelegd op het onbesproken gedrag en het goede karakter van Cornelis Langkamps minderjarige zoon; bovendien op zijn "onnooselheyt" en ”kinsheyt". De verdachte speelde tijdens vrije dagen met kinderen uit de buurt op straat, niet op werkdagen, dit laatste om aan te geven dat hij er niet op uit was om Boshoven op stelten te zetten. De gevangenneming van Hendrik moest wel een misvatting zijn; hij was geen misdadiger. De vader kon zich niet indenken dat zijn zoon een brandbrief zou hebben geschreven en nog minder dat zijn zoon de daarin geuite bedreigingen ooit zou uitvoeren. Het huis waarin Hendrik woonde, stond immers naast het huis dat in brand gestoken dreigde te worden. Beide woningen hadden een strooien dak. Het zou toch bij niemand in zijn gezond verstand opkomen het huis van zijn buurman in brand te steken in de wetenschap dat tegelijk ook het ouderlijk huis van de brandstichter zelf in vlammen zou opgaan? De vader bood ten slotte aan om zijn zoon drie of meer jaren op kosten van de vader ergens in het gebied van de Republiek veilig op te laten sluiten.
TER DOOD VEROORDEELD
Binnen enkele dagen na het indienen van het verzoekschrift door Cornelis Langkamp moet zijn zoon Hendrik tot de galg zijn veroordeeld, waarschijnlijk op 17 februari 1758. Jammer genoeg ontbreekt tussen de processtukken het eigenlijke doodvonnis, zodat evenmin het tijdstip van de voltrekking bekend is (15).
Toen eenmaal vaststond dat Hendrik moest hangen, diende zijn vader opnieuw een verzoekschrift bij de schepenbank van de heerlijkheid in. Cornelis Langkamp smeekte de schepenen om verlichting van het verdriet over zijn zoon die op het punt stond te worden opgehangen. Hij wenste zijn zoon direkt na de voltrekking van het vonnis van de galg te mogen afhalen en te begraven. Dit was natuurlijk bedoeld om de schande voor zijn gezin en familie te beperken: "Het gemeyn regt permitteert aan een vader te versoeken om seijnen zoon te mogen begraven, al wanneer het een misdaad niet en is onder de atroce (16) delicten, sooals in dese. Waarom den suppliant hem (17) keert tot U Eeerwaarde op het alderootmoedigste versoekende dat U eerwaarde het doodt lighaam van sijnen soon gelieven te accorderen een kist en den suppliant te permitteeren hetselve lighaam naar (18) ded executie van de galgh te mogen doen en in stilte begraven’.”
Tijdens een buitengewone zitting in de raadkamer van Heeze beraadslaagden de schepenen op 20 februari over dit verzoekschrift. Ze besloten nog dezelfde dag het advies van onpartijdige rechtsgeleerden in te winnen. Hoewel het advies gunstig uitviel en de schepenbank de vader dus wilde toestaan het lijk van diens zoon na de exekutie van de galg te verwijderen en in stilte in een kist te begraven, rezen er toch formele problemen.
De rechtsgeleerden hadden voorgesteld het vonnis, waarover kennelijk al op 17 februari overeenstemming was bereikt, te veranderen door een passage te laten vervallen, namelijk betreffende "de periode daarbij vervat van dat sijn doodt lighaam (van Hendrik Langkamp) naar (19) het volvoeren van de executie in een kettingh ten thoon sal worden gehangen”. Volgens het geldende recht moest het lijk van een tot de strop veroordeelde dus gedurende een bepaalde tijd na de uitvoering van het vonnis als een afschrikwekkend voorbeeld blijven hangen.
Nadat de Eindhovense advokaten A. de Witt en B. Molemakers hun licht hadden laten schijnen over het voorstel om het vonnis te veranderen, adviseerden ze de schepenen op 21 februari de passage uit het vonnis te schrappen ter wille van het verzoek van de vader van de veroordeelde. Hun advies ten bedrage van zeven gulden en vier stuivers, exklusief één gulden en tien stuivers voor bijkomende kosten, werd evenwel niet opgevolgd, getuige een aantekening op de achterzijde van het stuk, luidende:
”Hier is niet na gereguleert worden; en geheel verworpen”.
Een afzonderlijk bijgevoegd blad bevat blijkbaar de verklaring voor de afwijzing van dit advies met de volgende ongetekende en ongedateerde opmerking:
Uit het bovenstaande is af te leiden dat een eenmaal gewezen, maar nog niet uitgesproken vonnis, niet meer veranderd mocht worden. Bovendien eisten de voorschriften dat brandstichters en schrijvers van brandbrieven zouden worden gestraft om een voorbeeld te stellen. Het laten hangen van een lijk na de voltrekking van het doodvonnis diende als waarschuwing voor anderen om geen misdrijven te plegen.
Het zal een trieste vertoning zijn geweest, toen Hendrik Langkamp werd opgehangen. Hoe is het mogelijk, vraagt men zich af, dat een dergelijk drama zich destijds heeft kunnen afspelen? Binnen enkele weken was de zaak bekeken, het lot van de twintigjarige Hendrik beslist. Het werd zijn familieleden niet eens vergund hem te begraven, want het ”recht” moest zijn loop hebben. Hoe zullen de ouders en de zuster van het slachtoffer naderhand verder met hun buren zijn omgegaan? Hoe zullen ze hun schande hebben gedragen? De gebeurtenis moet ongetwijfeld diepe indruk hebben gemaakt op de bewoners van de kleine gemeen- schap die Boshoven heette.
De hedendaagse archiefonderzoeker laat zijn blik dwalen over het corpus delicti, het brandbriefje, en beseft wat dit overgeleverd bewijsstuk voor een noodlottige rol heeft gespeeld. Was het door Jan Blockers maar nooit gevonden of anders tijdens het proces maar zoek geraakt, dan had het niet zoveel onheil veroorzaakt, want is het niet tragisch dat het ontdekken van dit papiertje met hanepoten ruim twee eeuwen geleden een jeugdige, lichtelijk naïeve bewoner van Boshoven in Leende aan de galg heeft doen hangen?
NOTEN
(1) Zie: Streekarchief Zuidoost-Brabant te Eindhoven. Rechterlijk archief van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten, inventarisnummer 32.
(2) Met de stadhouder van de drossaard is de plaatsvervanger van de drossaard bedoeld. De drossaard was een rechterlijk en bestuurs- ambtenaar, die de belangen van de heer moest behartigen. Het was zijn taak misdadigers te vervolgen en zaken tegen hen aanhangig te maken. Hij trad dus op als funktionaris die men tegenwoordig officier van justitie noemt.
(3) Schepenen waren de leden van het met bestuur en wetgeving, ten dele ook met rechtspraak belaste college (de schepenbank) van de heerlijkheid. Een vorster was een gerechtsdienaar, ondergeschikt aan de drossaard; hij deed dienst als veldwachter, deurwaarder, gemeentebode en ook cipier van de gevangenis of het huis van bewaring. Het is onduidelijk of de gearresteerde Hendrik Langkamp de nacht van 3 op 4 februari 1758 in herberg "Ceulen" van W. v. Engelen te Leende heeft doorgebracht. Vermoedelijk is hij op de avond van zijn arrestatie nog naar Heeze vervoerd om daar in het raadhuis te worden opgesloten. In ieder geval werd Hendrik Langkamp op 4 februari in de raadkamer van Heeze aan een verhoor onderworpen. De drossaard verzocht die dag het college van schepenen akkoord te gaan met de voorlopige hechtenis van de gearresteerde. Tevens vroeg en kreeg de drossaard toestemming van de schepenen om de verdachte “ in boeyen en ijsers te stellen”, zodat Hendrik Langkamp op 4 februari in de gevangenis van het kasteel te Heeze belandde.
(4) "Ses gedutte Hollandsche schellingen". "Dutten" is een middelnederlands woord voor onder andere: kloppen, tikken, slaan. Onder een "klop" verstaat men een op een reeds in omloop zijnde munt ingestempeld teken. De overheid kon de waarde van munten veranderen door de munten te laten kloppen of stempelen met een bepaald teken. Zo werd in 1693 door het gewest Holland de waarde van de sinds ca. 1685 geslagen minderwaardige schellingen bijvoorbeeld verlaagd, welke verlaging door de Generaliteit voor het hele land werd overgenomen. Geklopte schellingen golden sinddien een waarde van 6 stuivers en ongeklopte (of "gereduceerde") een waarde van 5½ stuiver.
(5) Deponent: iemand die een verklaring aflegt.
(6) Suppliant: iemand die bij een autoriteit een verzoekschrift indient. (7) "Niet anders als een memoriale geheugenis heeft”.
Cornelis Langkamp beweerde dat hij, wat de leeftijd van zijn zoon betrof, slechts op zijn geheugen moest afgaan, daar hij niet kon schrijven, een wonderlijke motivering natuurlijk. De vader liet zich misschien zo vaag uit over de leeftijd van zijn zoon, omdat Hendrik Langkamp tijdens een verhoor vermoedelijk opzettelijk de leeftijd van "circa agtien jaeren" had opgegeven, wat achteraf niet bleek te kloppen.
(8) Geheeugt: gehucht.
(9) "Hem". Hier te lezen als "zich".
(10) Apprehensie: inhechtenisneming, gevangenneming, arrestatie.
(11) Complices: medeplichtigen.
(12) Dispositief: het gedeelte van een wet, verordening, vonnis e.d. dat rechtsgevolgen beoogt of teweegbrengt.
Plakkaten: bevelschriften of ordonnanties van de overheid.
(13) Geëmaneert. Van "emaneren": uitvloeien, uitgaan, afkomstig zijn.
(14) Confineren: opsluiten.
(15) Ook in de verzameling doop-, trouw- en begraafregisters (DTB) van Leende of overige registers met genealogische aantekeningen betreffende inwoners van de gemeente kon het overlijden van Hendrik Langkamp niet worden nagegaan omdat de gegevens uit de bewuste periode ontbreken. Zoals eerder in het artikel vermeld, bevond zich tussen de processtukken wel een uittreksel van het doopregister van de R.-K. kerk te Leende, waardoor de leeftijd van Hendrik Langkamp precies bekend is.
(16) Atroce. Van het Latijnse "atrox": afgrijselijk, gruwelijk, verschrikkelijk.
(17) Zie noot 9.
(18) "Hetselve Lighaam": dat lichaam. ”Naar": na.
(19) ”Naar": na.
(20) Subalternen: ondergeschikt, van lagere rang.
(21) Gepronuncieert. Van het Latijnse "pronuntiare": uitspreken, vonnissen.
(22) "Deselve”. Hier te lezen als persoonlijk voornaamwoord zij.