Heemkronijk jaar:1963, jaargang:2, nummer:2, blz.20 -24
De windmolens van de heerlijkheid Heeze-Leende
door: C.J.A. van Helvoort
De heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten had drie windmolens, in elk deel der heerlijkheid een molen, die daar als dwangmolens golden. De molen van Leende was een half gesloten standaardmolen, die stond aan de weg naar Valkenswaard. In de heide tegenover het tegenwoordigs Jagershorst, nu eigendom van het Staatsbosbeheer, kan men in de met de grond ge1ijkgemaakte fundamenten, de plaats nog terugvinden waar deze molen heeft gestaan. Wanneer hij is gebouwd is niet bekend. Het kasteelarchief geeft van zijn molens maar weinig bijzonderheden. In het denombrement van 28 mei 144O,waarbij Philips van Horne declaratie doet van al zijn goederen te Heeze en Leende, wordt vermeld de jaarlijkse pacht van de molens, dic omtrent 72 mud rogge opbrengt. Met deze molens kunnen niet anders bedoeld zijn als de molens van Heeze en Leende zoals wij die nog hebben gekend.
De molen van Leende was een bijzonder mooi type. De voorlopige monumentenlijst 1931 van Noord-Brabant geeft hem aan als houten standaard- molen met dakluifel boven het luiwerk en de voor zijde bekleed met schalien. Omstreeks 1922 hoeft baron van Tuyll van Serooskerken de molen verkocht aan Kerkhofs uit Reusel en diens zoon Piet word er molenaar op. Langzamerhand word het malen minder, de molen geraakte in verval en stond tenslotte stil. Toen het Staatsbosbeheer de omliggende bos- en heidevelden had gekocht heeft het ook de molen overgenomen en is in de dertiger jaren geleidelijk met het herstelwerk begonnen. De half- open stenderkast, die door vroegere molenaars was dichtgemetseld, word wederom open gebroken; er werd een nieuwe trap en galerij aangebracht en wat voor onze streken hoogst ongebruikelijk was, de kap van molen en standerkast werd met riet gedekt. Nadat ook het inwendige nog was hersteld kwam in januari 1938 A. Kees er als molenaar op. Hetzelfde jaar werden nog de wieken gestroomlijnd. De Novemberstorm van 194O bracht de molen zoveel schade toe dat hij niet meer te herstellen was en daarom is hij verdwenen.
Van de standaardmolen van Heeze zijn wat meer gegevens bekend, doordat de secretaris Van Moorsel er in zijn kroniek enkele aantekeningen aan heeft gewijd. Zoals boven reeds vermeld kunnen we aannemen dat deze molen ook al in 1440 bestond bij de Muggenberg, waar hij door bliksominslag in de nacht van 7 op 8 augustus 1637 geheel verbrandde. Nog hetzelfde jaar en op dezelfde plaats werd een andere standaardmolen opgebouwd en ook deze molen word door de bliksem getroffen on brandde totaal af op 12 juli 1651. Nu werd de standaardmolen niet meer aan de Muggenberg opgebouwd, waar deze wijk nog altijd het Moleneind heet, meer wat meer naar het noord-oosten in de Akkers van de zogenaamde Weibossen in de nabijheid van de bekende kruisboom. Ook nog nadat door de Franse revolutie de heerlijke rechten voor de kasteelheer waren vervallen, bleef baron van Tuyll van Serooskerken de molens exploiteren. In 1842 word de Heezer molen bemalen door L.J. Verbeek en het volgend jaar kwam Arnold Scheepens er op. Later word Teeuwen uit Gilze-Rijen er molenaar en deze word opgevolgd in 1900 door Romanesco. Freule van Tuyll van Serooskerken was toen eigenares en de knecht van een ondertussen gebouwde tweede molen in Heeze kwam er als huurder op. Deze standaardmolen brandde nog een keer af in 1902, naar verluid door bliksominslag. Toen werd er wederom een nieuwe molen opgebouwd op de plaats van de oude standaardmolen, maar nu word het een stenen beltmolen. Romanosco bleef hem tot zijn 65stejaar bemalen en zijn zoon volgde hem op. Toen hierop de Boerenbond ook nog ging malen werden de verdiensten steeds geringer. De molenaar heeft nog getracht de zaak te redden door een "stoomgemaal", door voor eigen rekening een motor te plaatsen maar hij heeft de strijd moeten opgeven. De toenmalige eigenaar S. baron van Tuyll van Serooskerken hooft toen de molen verkocht aan een Belg, die er Houben als molenaar opzette, maar de zaak ging niet meer. De molen kwam buiten bedrijf, word in 1941 verkocht en eigenaar word toen Ch. van Bussel te Weert. In 1943 waaiden de wieken eraf en daarna is de romp door de jeugd vernield en geleidelijk afgebroken totdat in 1950 de laatste resten zijn opgeruimd. Brokstukken van de vroegere standaardmolen n.l. van het metselwerk waarop de standaard heeft gerust zijn thans nog op deze plaats terug te vinden.
De molen van Zes Gehuchten was een stenen bovenkruier, die heeft gestaan 1,5 K.M. ten zuiden van het kruispunt van de wegen Genoenhuis - Zand en Hoog Geldrop Hout. Het oudste huurcontract in het kasteelarchief is van 14 augustus 1714. Men mag wel aannemen, dat deze molen kort voordien moet zijn gebouwd, want volgens Dr. Meindersma zijn in dat zelfde jaar 1714 volgens stukken in het kasteelarchief door deze twee advocaten adviezen uitgebracht in zake de bouw van een molen in Zes Gehuchten. Hij heeft er niet lang gestaan, want reeds voor 1860 is hij naar Geldrop overgebracht, waar we in de molen die nu nog in Geldrop staat en die door de gemeente is aangekocht om hem van de ondergang te redden, we de onderdelen kunnen terugvinden van de molen onzer heerlijkheid.
Dr. Meindersma heeft in zijn werkje van 1911, de heerlijkheid Heeze, Leende en Zes Gehuchten op bladzijde 32 geschreven: "Aan de heerlijkheid was ook het windrecht verbonden of het recht van molendwang”. Als deze schrijver molendwang en windrecht als synoniem beschouwt, meen ik dat hij een dubbele vergissing begaat. Het recht van molendwang is het recht der overheid de bewoners te dwingen met strafbedreiging om al hun koren op een bepaalde molen te laten malen. Het recht van de wind is naar mijn oordeel niets anders dan een recognitie of een belasting, die de overheid vergt van de molenaar. Over dit laatste zijn de- meningen echter wel verdeeld. Zo meent de schrijver over molens Visser, dat het oorspronkelijk was het recht der overheid om voor de oprichting van een molen windrecht te laten betalen, maar dat men er later onder heeft verstaan dat men in de windstrook geen huizen of opgaande bomen mocht hebben. Dit laatste zou men kunnen halen uit een stuk van de domeinraad van Oranje Nassau, die 10 januari 1727 publiceert, dat alle bomen om de molen van Budel op een afstand van 100 roeden in het rond moeten geamoveerd worden. Persoonlijk kan ik er alleen een zuivere belasting in vinden, omdat ik in de archieven van twee oude steden Woerden en Oldenzaal, geheel verschillend georiënteerd, met een geheel verschillend bestuursapparaat, het windrecht heb aangetroffen in de ontvangsten der gemeenterekening gedurende de gehele 17e en tot bijna het einde van der 18e eeuw, waar telkens per jaar 12 gulden staat geboekt, later teruggebracht tot 11 gulden.
Deze steden hadden molens op hun vestingwallen staan, in Woerden particulier bezit, in Oldenzaal stadseigendom. Voor mij onverklaarbaar is het, dat we hier een heffing vinden van volkomen gelijke bedragen in twee gewesten geheel van elkander onafhankelijk als Holland en Overijsel, waarvan de tarieven bovendien nog ongeveer gelijktijdig worden verlaagd.
Dat molendwang is voortgekomen uit het recht der heerlijkheid zoals Dr.Meindersma aanneemt, meen 1k te mogen betwijfelen. Jhr. Mr. A. van Sasse v. Ysselt in Taxandria 1930 dat er in de Bossche Meierij slechts 2 molens waren die krachtens octrooi van de hertog van Brabant molendwang bezaten, n.l. Oss en Maren. Mr. Mommers beweert in zijn geschiedenis van Sint Oedenrode, waarin hij de zo bekend geworden coeveringse molen beschrijft, dat nergens blijkt, dat dit een dwangmolen zou zijn geweest, al behoort hij tot de oudste ons bekend geworden windmolens. Later zijn er inderdaad veel dwangmolens ontstaan, toen alle molens van kloosters en abdijen werden geconfiskeerd na de vrede van Munster in 1648. Zij werden daarop aan particulieren verkocht of verpacht en de Raad van State als hoogste macht in den lande, gaf uitdrukkelijk het recht van molendwang hierbij. We vinden deze molens terug in Asten, Deurne, Bergeijk, Someren, Vlierden, Riethoven en vele andere plaatsen in de Kempen. Alleen de hoge overheid kon deze dwang opheffen en de naleving door straffen afdwingen. Als het in Heeze en Leende zou hebben bestaan, dan had de Hertog van Brabant het bij de uitgifte der heerlijkheid moeten hebben verleend wat nergens nog is gebleken en Dr. Meindersma ook niet heeft gevonden. Desniettemin oefende de heer van Heeze en Leende zeker wel een dwang uit om zijn molens te gebruiken, maar zijn macht hiertoe ontsproot niet uit een heerlijk recht maar uit het bezit van de grond en drukte daarom niet op de persoon van de pachter maar op zijn erf, zoals bij de laten, die persoonlijk vrij waren, maar door het gebruik van hun grond tot allerlei hand- en spandiensten voor de heer werden opgeroepen. Toen de heren hun molens lieten bouwen waren alle boeren pachters van de heer en anders beschikten zij niet over gronden om koren te verbouwen en de pachtvoorwaarden dwongen hen op de molen van de heer te laten malen. De enkeling die zich in latere jaren hiervan heeft weten los te maken, kon geen gewicht in de schaal leggen.