De gebedsgenezer van Bamberg

Heemkronijk jaar:1988, jaargang:27, nummer:4, pag:121 -126

DE GEBEDSGENEZER VAN BAMBERG

door: J.J.F. de Waal

 

In verschillende afleveringen van de Heemkronijk hebben artikelen gestaan over Ds. J.L.A. Kremer, die van 1825 tot zijn dood in 1867 predikant is geweest te Heeze (1). Nadat hij in 1834 zijn eerste patiënt van een oogziekte had genezen, zochten en vonden velen uit binnen- en buitenland hun heil bij deze "ogendominee". Ook de plaatselijke bevolking profiteerde van het sinds 1837 naar de parel van Brabant op gang komende vreemdelingenverkeer. Volgens de in 1857 verschenen memoires van de journalist Eillert Meeter verbleven de patiënten van Kremer in Heeze bij partikulieren. Ze mochten geen jenever drinken, maar wel bier dat voornamelijk uit Leende afkomstig was. Dit bier werd destijds als een zeer aangename en bij matig gebruik zelfs als een zeer gezonde drank beschouwd (2). Het is onbekend of de Leendse brouwer Willem Maas, die blind was, de "ogendominee" ooit voor zijn kwaal heeft geraadpleegd (3). Mocht een eventuele geneeskundige behandeling door Kremer hem zijn gezichts-vermogen niet hebben kunnen teruggeven, dan heeft het toegenomen bierverbruik door de te Heeze verblijvende ooglijders de Leendse brouwer vermoedelijk toch nog materieel voordeel opgeleverd.

 

WILLEM MAAS EN DE VORST VAN HOHENLOHE

In de tijd dat Kremer in het naburige Heeze als genezer van oogziekten bekend begon te worden en er een praktijk op na ging houden, verkeerde Willem Maas al in zijn laatste levens-fase. Hij stierf op 4 april 1839 als weduwnaar en liet zeven kinderen achter. Opvallend genoeg heeft zijn oudste zoon Thielemanus, die van 18 februari 1860 tot 19 april 1877 burgemeester van Leende was, het burgemeestersambt wegens blindheid moeten neerleggen (4). De veronderstelling dat hij het gebrek van zijn vader had geërfd, dringt zich op. En misschien heeft ook de toestand van Jacobus Maas, die onder curatele van zijn broer Thielemanus was gesteld, iets met de oogkwaal van zijn vader Willem te maken gehad (5). Indien de symptomen van blindheid bij Thielemanus al in een vroeg stadium zijn waargenomen, moet dat voor de vader een zware slag hebben betekend.

Om zijn eigen gezichtsvermogen terug te krijgen was Willem Maas, kort voordat zijn oudste zoon Thielemanus op 12 februari 1822 te Leende zou worden geboren, nog naar het verre Beieren gereisd (6). In Bamberg woonde destijds een vorst van Hohenlohe aan wiens optreden wonderbaarlijke genezingen werden toegeschreven. Een bepaald boekje dat door een zekere Le Sage ten Broek was uitgegeven en dat in Eindhoven en omgeving met veel gretigheid werd gelezen, had de faam van de gebedsgenezer uit Bamberg verspreid. Het gevolg was dat er door zieke en gebrekkige mensen bij het provinciaal bestuur in Den Bosch in korte tijd veel paspoorten werden aangevraagd om naar Noord-Beieren te kunnen reizen. In een vertrouwelijke brief van 20 december 1821 gaf de gouverneur van de provincie Noord-Brabant daarvan kennis aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat “als kunnen de dit onder de buitengewone evenementen gerangschikt worden" (7).
Een dag later stuurde de gouverneur tevens een vertrouwelijke brief naar zijn districtsschouten te Oirschot en Helmond met het verzoek hem uitvoerig over hiermee verband houdende gebeurtenissen in te lichten (8). Hij merkte op dat de meeste paspoortaanvragen door personen uit Eindhoven en omgeving werden gedaan. De gouverneur wilde weten hoe de inwoners over die zogenaamde genezingen dachten, of er al reizigers uit Bamberg waren teruggekeerd en hoe ze eraan toe waren.

 

WONDERBAARLIJKE GENEZINGEN

De antwoorden lieten niet lang op zich wachten. De districtsschout van Helmond, mr. C.F. Wesselman, stuurde daags voor Kerstmis van het jaar 1821 al een vertrouwelijk rapport naar Den Bosch en de gedelegeerde districtsschout van Oirschot, J.W. Spoor, tevens burgemeester van Stratum, deed op 27 december 1821 hetzelfde. Deze Spoor was een zwager van Wesselman uit Helmond. Hij verving op dat ogenblik de Oirschotse districtsschout, J.D. baron van Tuyll van Serooskerken uit Heeze, die kennelijk verhinderd was (9). Spoor begon zijn rapport met op te merken dat de stad Eindhoven eigenlijk niet onder het district viel. Daar had hij gelijk in. De districtsschouten hadden in de steden geen bevoegdheden, maar als burgemeester van het naburige Stratum zal Spoor ook redelijk op de hoogte zijn geweest. De districten Oirschot en Helmond bestreken een groot deel van het Oostbrabantse platteland.

Spoor kende uit Eindhoven drie naar Bamberg gereisde personen, van wie “den eene aan een breuk, de tweede aan lamheid en de derde aan doofheid laboreerden” (10). Ze waren drie weken onderweg geweest. Bij hun terugkeer bleken ze nog even gebrekkig als voorheen. Toch hadden ze hun vertrouwen in de vorst van Hohenlohe niet verloren. Ze waren ervan overtuigd dat ze na verloop van tijd en na het volbrengen van een door de gebedsgenezer opgelegde boete weer gezond zouden worden. En warempel, acht dagen later voelde een van de drie teruggekeerden, Adriaan van Mierlo, zich tijdens een kerkdienst geheel van zijn breuk genezen. Ook de familie bevestigde zijn herstel en binnen vierentwintig uur werd in de omgeving van Eindhoven nergens anders over gesproken dan over deze "wonderbaarlijke" genezing.

De arts die Van Mierlo al jarenlang had behandeld werd erbij geroepen. Men verzocht de dokter een bewijs van genezing af te geven, wat deze na onderzoek van de patiënt weigerde te doen.

Volgens Spoor werd hierdoor “de geestdrift waarmede sommige personen deze wonderdadige genezing verbreidden merkelijk verzwakt”. En hij vervolgde “Ofschoon onder die klasse van ingezetenen, welke enige opvoeding genoten hebben, het vertrouwen in de genezingen wel algemeen bestond, vermeen ik dat men op dit oogenblik  hiervan werkelijk is teruggekomen en dat thans slechts onder de geringe klasse hieraan nog geloof gehecht wordt” (11).

De zogenaamde genezing had er wel onmiddellijk toe geleid dat steeds meer gebrekkigen uit Eindhoven en omgeving naar Bamberg wilden vertrekken, ook personen wier financiële omstandigheden geen reis toelieten. Er werden voor hen zelfs geldinzamelingen ter bestrijding van de onkosten gehouden. De drie die al in Bamberg waren geweest behoorden volgens Spoor tot ”de fatsoenlijk en middelbare burgerklasse” (12).

Al met al was tot dusver bij geen van drieën een merkbare verbetering van hun gezondheid bespeurd. Deskundigen achtten de kwaal van Van Mierlo ongeneeslijk. Aan de omstandigheid dat hij er sinds zijn terugkeer de ene dag meer last van had dan de andere, moest geen bijzondere waarde worden gehecht. In een dergelijke toestand had Van Mierlo ook vóór zijn reis naar Bamberg herhaaldelijk verkeerd. Spoor schatte dat na verloop van enkele weken alle optimisten hun hoop op een wonderbaarlijke genezing door de vorst van Hohenlohe toch wel zouden zijn kwijtgeraakt.

 

KRITISCHE  REACTIE

De districtsschout van Helmond, Wesselman, liet zich in soortgelijke bewoordingen als Spoor uit. De reizen naar Duitsland werden sinds september van het jaar 1821 gemaakt. Hij haalde in zijn rapport het voorbeeld aan van een Schijndels kind dat door de vorst van Hohenlohe in Bamberg van blindheid zou zijn genezen. Het bleek hier om een twijfelgeval te gaan. De gebeurtenissen van Van Mierlo in Eindhoven waren Wesselman eveneens bekend. Tijdens het schrijven van zijn rapport bevonden verscheidene gebrekkige mensen uit de streek zich nog op reis. Een gezonde dosis Scepsis kon de Helmondse districtsschout bepaald niet worden ontzegd, waar hij de gouverneur in Den Bosch meedeelde:

De protestant Wesselman gaf verder blijk van zijn waardering voor de verstandige opstelling van de rooms-katholieke geestelijkheid in zijn district. Desgevraagd raadden de geestelijken de bevolking het reizen naar de vorst van Hohenlohe in Bamberg af. De districtsschout vreesde evenwel dat menigeen zich hierdoor niet zou laten weerhouden. Hij voorzag dat veel zieken en gebrekkigen nog tot een tocht naar Noord-Beieren zouden besluiten. “Hiertoe draagen zeker ook niet weinig bij de alom verspreide tijdingen van de wonderbaarlijke genezingen welke de teruggekeerden zouden bijgewoond of op hunne reis vernomen hebben, bij welke geruchten, zoals gewoonlijk gaat, een ieder het zijne voegt”, aldus Wesselman (14). Hij beloofde de gouverneur ten slotte op de hoogte te houden door hem alle bijzonderheden die in deze zaak van belang leken vertrouwelijk mee te delen.

 

VERANDERDE   SITUATIE

In zijn brief van 28 december 1821 lichtte de gouverneur van de provincie Noord-Brabant de Minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat in over de gebeurtenissen. De gou verneur nam daarbij de visie van zijn districtsschouten van Oirschot en Helmond over. De stroom aanvragen voor paspoorten bleek plotseling te zijn opgehouden, nadat er bij de provincie in korte tijd vierentwintig voor reizen naar Bamberg waren afgegeven. Het leek overbodig om met het oog op de zogenaamde genezingen maatregelen te nemen. De tijd zou leren hoe serieus de geruchten moesten worden genomen. Als het aan de gouverneur lag, konden verdere paspoortaanvragen voor reizen naar Bamberg worden blijven afgegeven. Mocht de minister hiertegen bezwaren koesteren, dan wenste de gouverneur de bevelen van zijne excellentie af te wachten. Op deze brief van de gouverneur is in zijn archief geen schriftelijk antwoord van de minister meer aangetroffen. De opwinding van de mensen uit Eindhoven en omgeving schijnt even snel te zijn bedaard als ze was ontstaan.   

Ongeveer vijftien jaar later waren de rollen echter omgekeerd, toen velen uit het buitenland naar Heeze kwamen om bij Kremer genezing van hun oogkwalen te vinden. Bij hem geen herstel enkel door lichaamsaanraking en door gebeden, zoals destijds bij de vorst van Hohenlohe. De "ogendominee" nam zijn patiënten belangeloos in behandeling, waarbij hij ze een geneesmiddel toediende in de samenstelling waarvan zelfs het departement van oorlog bijzonder geïnteresseerd bleek, maar waarvan hij het geheim niet wilde prijsgeven (15).

Met een befaamde genezer van oogziekten zo dicht bij huis moet de blinde bierbrouwer Willem Maas uit Leende aan het eind van zijn leven met gemengde gevoelens hebben terug gedacht aan de reis die hij in de herfst van het jaar 1821 naar Bamberg had ondernomen. Zelfs zijn oudste zoon Thielemanus, die enkele maanden na de reis op12 februari 1822 was geboren, zou gezien het feit dat hij in het jaar 1877 zijn funktie als burgemeester van Leende wegens blindheid opgaf, niet van Kremers behandeling en speciale geneesmid- del profiteren.

 

NOTEN

(1)     M. Brock, De ogendominee, in: Heemkronijk, jrg.26 (1987), nr.4, blz. 114-118;   C.S. Smit, Nog twee patiënten van ds. Kremer, in: Heemkronyk. jrg.25 (1986) nr.4, blz. 42-46; C.S. Smit, Patiënten van ds. Kremer, vervolg en slot, in: Heemkronyk, jrg.26 (1987), nr. 1, blz.18-24; C.S. Smit, Toch nog weer ds. Kremer, in: Heemkronyk, jrg.27 (1988), nr.1 , blz. 5-7.

(2)     M. Brock, a.w.

(3)     Zie over Willem Maas: Kronijk door Hendrik Godefridus van Moorsel, uitgegeven en toegelicht door P. Dominicus de Jong O.C.R., Achelse Kluis 1953 (verder: Kronijk van Heeze), blz. 58, 69, 88, 99.

(4)     Kronijk van Heeze, blz. 89, noot 5c.

(5)     Idem, blz. 89, noot 5e.

(6)     Rijksarchief in Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch. Archief van het provinciaal bestuur van Noord-Brabant,

Noord-Brabant, inventarisnummer 4681 (28-12-1821, nr. 1). Idem, inventarisnummer 4681 (20-12-1821, nr.2).  Binnenlandse Zaken en Waterstaat vormden destijds samen kennelijk één departement.

(7)     Idem, inventarisnummer 4681 (21-12-1821, nr. 1). De gouverneur spreekt in zijn brief over de ingezetenen van het arrondissement Eindhoven, terwijl hij de inwoners van deze stad en de districten Oirschot en Helmond bedoelt. In 1814 waren in Noord-Brabant drie arrondissements commissarissen aangesteld:  C.F. Wesselman te Eindhoven,  R.P. de Ruuk te Den Bosch en J. Ising, later A.J. Ingenhousz, te Breda. In 1819 werden zij vervangen door zeven districtsschouten, vanaf 1825 dístrictscommissarissen genoemd. Sinds 1819 waren Oirschot en Helmond standplaatsen van twee van de zeven  Noordbrabantse districtsschouten. Zie over deze materie ook: A.F.J. van Kempen, Gouvernement tussen Kroon en Statenfactie. De positie van vier gouverneurs en het politieke krachtenveld van Noord-Brabant, ilburg 1988, passim.

(9)     Zie over J.W. Spoor: verandering, deel 1, periode 1810-1920, Eindhoven 1982, blz. 159-160, 172, 398, 404, 431-   432.

(10)   Zie noot 6.

(11)   Idem.

(12)   Idem.

(13)   Idem.

(14)   Idem.

(15)        M. Brock, a.w.;   C.S. Smit,  Toch nog weer ds. Kremer,   in: Heemkronijk, jrg. 27 (1988), nr. 1, blz. 5-7.

Ga terug