Heemkronijk jaar:1994, jaargang:33, nummer:1, pag:17 -25
VERWONDE GEESTELIJKEN EN GEEXCOMMUNICEERDE LEKEN
door: A.J. Brekelmans
In de middeleeuwen behoorde Noord-Brabant tot het uitgestrekte bisdom Luik. Dit bisdom was verdeeld in aartsdiakenaten die op hun beurt weer verdeeld waren in dekenaten. Leende, Heeze en Geldrop behoorden tot het aartsdiakenaat Kempenland en het dekenaat Woensel. De aartsdiaken van Kempenland diende ieder jaar de parochies van zijn aartsdiakenaat te visiteren, maar liet zich meestal vertegenwoordigen door een klerikale medewerker die foraneus werd genoemd. Deze persoon moest onder andere de kerkelijke rechtspleging (forum) behartigen.
Er zijn enkele registers van de aartsdiaken van Luik bekend, waarin de parochies van Kempenland herhaaldelijk voorkomen. We hebben uit het register van 1519 de gegevens genomen over vechtpartijen tussen heren geestelijken en leken uit Leende, Heeze en Geldrop. Het zijn geen protocollen van rechtszaken, maar rekeningen van geldboetes die verantwoord worden.
Kerkelijke rechtspleging
De jaarlijkse visitatie was een inspectie. Op een vooraf aangekondigde datum werd er in de parochiekerk een besloten vergadering gehouden. Deze vergadering werd synode of seend genoemd. Aanwezig waren de vertegenwoordiger van de aartsdiaken (foraneus), de deken, de parochiepriesters, de priesters van de hulpkerken of kapellen en bovendien twee seendschepenen. Doorgaans waren dit gewone schepenen van het dorp of in ieder geval betrouwbare mannen die het wel en wee van de parochiegemeenschap kenden. Zij werden voor deze gelegenheid onder ede gesteld en moesten op de vergadering de overtreders van de kerkelijke wetten aangeven. Tot de synodale zaken behoorden ontucht, overspel, incest, huwelijkskwesties, overtredingen van de celibaatswet, schending van de zondagsrust, godslastering, toverij, ketterij en geweld tegen geestelijken. De meeste strafzaken konden op de seend worden afgehandeld, waarbij de schuldigen gewoonlijk een geldboete kregen. Sommige misdrijven konden hier niet worden berecht en moesten worden doorgegeven aan de kerkelijke rechtbank van de bisschop of aartsdiaken te Luik. Maar de Brabanders hadden sinds 1349 krachtens de gouden bul van keizer Karel IV het zogenaamde ius de non evocando en dit betekende dat ze niet voor een rechtbank buiten het hertogdom Brabant konden worden gedaagd. Dit leidde ertoe dat de officialiteit van Luik voor haar onderdanen een apart kerkelijk gerechtshof op Brabants grondgebied moest inrichten.
Dit gebeurde vanaf omstreeks 1471 in Leuven, vanaf 1488 in Diest, van 1514 tot 1421 in Aarschot, en vanaf 1545 weer in Leuven.(1)
Tot bloedens toe
Tot de competentie van de rechtbank van de aartsdiaken behoorden onder andere de strafzaken van clerici zoals de overtredingen van de celibaatswet, maar ook alle conflicten tussen clerici en leken, waarbij bloed was gevloeid.
In 1519 noteerde de notaris van de kerkelijke rechtbank, Johannes Back van Aerschot, de inkomsten van kerkelijke boetes. Dit deed hij namens zijn aartsdiaken, de bekende Willem van Enckenvoirt uit Mierlo-Hout, later kardinaal onder de Nederlandse paus Adrianus VI. Deze aartsdiaken was voortdurend afwezig en bekleedde een hoge post aan de pauselijke curie te Rome, maar hij streek wel de boetegelden op. In 1519 noteerde en verantwoordde de notaris zes geldboetes vanwege vechtpartijen tussen heren geestelijken en leken in Leende, Heeze en Geldrop.(2)
Kerkelijke straffen
De pastoor van Geldrop (b) was vanzelfsprekend een ongehuwde geestelijke, maar niet zonder reden wordt uitdrukkelijk gezegd dat Arnoldus Dries (a), Judocus Gevaerts (d) en Michiel Hoogaardszoon Smet (e) ongehuwde clerici waren. Dit waren geen priesters, maar ze waren wel door de lagere wijdingen en de tonsuur of kruinschering opgenomen in de geestelijke stand. En als zodanig hadden ze in de meeste rechtszaken het voorrecht om niet onder de burgerlijke, maar onder de kerkelijke rechtspraak te vallen. Ook waren er in die tijd gehuwde clerici - die vaak het kostersambt bekleedden - maar door hun huwelijk hadden ze hun zogenaamd 'privilege van clergie' grotendeels verloren.(4)
Er vloeide bloed bij de vechtpartijen. De middeleeuwse kerk werd geob- sedeerd door een bijzondere angst voor de schennis van gewijde zaken en personen door het vloeien van bloed. Kerken en kerkhoven werden geacht ontheiligd te worden, wanneer daar een misdrijf plaatsvond, waarbij behoorlijk wat bloed vloeide. Die plaatsen moesten dan ook met een bepaald ritueel van gebeden en zegeningen opnieuw gewijd worden. Ook een bloedige aanslag op een gewijde persoon werd als een heiligschennis beschouwd. Vanaf de twaalfde eeuw werd steeds in de statuten van het Luikse bisdom herhaald: "Wij bepalen dat degenen die clerici of kerkelijke personen doden, verminken of wreed aanvallen krachtens de kerkelijke wet geëxcommuniceerd zijn in alle parochies van de stad en het bisdom Luik en dat de namen van de geëxcommuniceerde (door de pastoor) op alle zondagen en kerkelijke feestdagen na het luiden van de klokken en het aansteken van de kaarsen worden afgekondigd.(5)
Op de 'onterechte' verwonding van een clericus stond de kerkelijke straf van de excommunicatie die ipso facto werd opgelopen. Dus door het feit zelf was de geweldpleger in de kerkelijke ban. Dit betekende dat hij als zwaar zondig werd beschouwd en dat hem alle sacramenten geweigerd werden, totdat hij zich na de kerkelijke boete weer met de kerk had ver- zoend. Volgens onze gegevens gold dit voor Gillis Goessens en Jacob Janszoon Govaerts in Leende, voor Wouter Tilmans in Heeze en voor Hendrick Happen en Hendrick van Son in Geldrop. Deze personen zijn waarschijnlijk niet lang in de kerkelijke ban geweest, want de duur van de excommunicatie kon vervangen worden door een geldboete, wat ze dan ook gedaan hebben. Daarna gaf de pastoor privé de absolutie, de ontheffing van de excommunicatie, met de voorgeschreven formule: "Op gezag van de almachtige God ontsla ik u van de band van deze excommunicatie ... en herstel u in de kerkelijke sacramenten, in de naam van + de Vader en + de Zoon en + de Heilige Geest. Amen." (6)
Een bijzonder geval is de priester, Willem Meeuszoon Adriaensen uit Geldrop (f), die de vorster (gerechtsbode) van Nuenen op drie plaatsen verwondde. Hij zal een mes hebben gebruikt, hoewel het dragen van een zwaard of een mes door de statuten van Luik voor geestelijken was verboden. Er is geen sprake van excommunicatie. Het was dan ook een leek die moest bloeden. Toch werd de gewelddadige priester een flinke boete opgelegd, een bedevaart naar de kerk van Straatsburg (ecclesia Argentina).
Als straf opgelegde bedevaarten waren ook in de burgerlijke rechtspleging gebruikelijk.(7) Volgens de Luikse registers kreeg ook de geestelijke, Henrick Berchmans, uit Leende in 1500 een zelfde boete, maar die kon hij afkopen met 13 stuiver.(8) Er werd namelijk meestal rekening gehouden met de financiële draagkracht van de betrokkene. We hebben hier te maken met een zeldzame en onbekende bedevaart. Wel had de Onze-LieveVrouwe-kathedraal van Straatsburg in de dertiende eeuw een miraculeus Mariabeeld en in 1404 eet zeer vereerde houten piëta, maar er zijn geen belangrijke bedevaarten bekend. (9) Deze strafbedevaart naar Straatsburg hoewel afgekocht, blijft dus vooralsnog een raadsel.
NOTEN
1 A. Bijsterveld, 'Organisatie en instellingen van het bisdom Luik in Noord-Brabant', in: Ziel en zaligheid in Noord-Brabant, Delft, 1993, blz. 86-91.
2 De volgende zes gevallen in: G. Bannenberg, A. Frenken, H. Hens, De oude dekenaten Cuijk, Woensel en Hilvarenbeek, Deel II, Nijmegen, 1970,blz. 91 en 93. De registers zijn in het Latijn geschreven en we hebben geprobeerd ook de namen te vernederlandsen.
3 Zie voor deze Geldropse pastoor ook: A. van Oirschot, 'De rampen van de kerken in Geldrop', in: Heemkronijk, jrg, 20 (1981), nr. 3/4, blz. 103-111. Daar komt hij, op blz. 104 voor als “Servatius Weers of Swerts, alias Cocx van Maastricht, hier pastoor voor de Duitse Orde".
Zie bovendien: J. Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten Geldrop, 1987, blz. 28 en 32. De daar genoemde Servatius Werts was pastoor van Geldrop in de periode 1512-1555.
4 W. Nolet, P.C. Boeren, Kerkelijke instellingen in de middeleuwen, Amsterdam, 1951, blz.94-95.
5 E, Schoolmeesters, Les statuts synodaux de Jean de Flandre, évèque de Liège, 16 février 1288, Luik, 1908, blz. 63.
6 Volgens het pontificale, het liturgisch boek voor de bisschop met teksten betreffende de toediening van sacramenten, wijdingen en zegeningen. De kruisjes betekenen dat de priester een kruisteken over de geëxcommuniceerde moet maken.
7 Zie: Jan van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten. Een studie over de praktijk van opleggen van bedevaarten (met name in de stedelijke rechtspraak) in de Nederlanden gedurende de late middeleeuwen (ca.1300-ca.1550), Assen-Amsterdam, 1978.
8 Bannenberg, Oude dekenaten II, blz.88; verder nog tweemaal, blz.88 en 171.
9 St. Beissel, Wallfahrten unserer Lieben Frau in Legende und Geschichte, Freiburg i.B., 1913, blz. 71 en 86.