Heemkronijk jaar:1989, jaargang:28, nummer:1, pag:4 -13
DE BOGENMAKER
door: Guusje Veldhuizen
Guillaume Engelen; Willem voor de Burgerlijke Stand, maar bij ieder ander bekend als Giel. Een vrolijke opgeschoten slungel van 84 lentes!
Met pretoogjes en een ondeugende lach vertelt hij het ene verbazingwekkende verhaal na het andere over het dagelijks leven in Heeze vanaf het begin van deze eeuw, genoeg om er een nieuwe "Kronyk van Heeze” mee te vullen.
Hij schrijft al net zo goed als hij praat. In een fraai handschrift beschrijft hij de fijne kneepjes van zijn vak en dat van zijn vaders vaderen.
Giel, telg uit een eeuwenoud Leends geslacht van timmerlieden; een der Mohikanen die met eigen handen en primitief gereedschap, maar met grote liefde en vakmanschap de burger voorzag van de stoel om op te zitten, het bed om in te rusten en de kast om de voorraden in op te bergen.
Onophoudelijk springt hij van de hak op de tak en dan weer van stoel om een voorwerp uit zijn 'kunstgalerij' te halen ter verduidelijking voor en ten gerieve van de bezoeker. Een stukje houtsnijwerk waar hij juist mee bezig is of 'n schilderij of tekening van eigen hand. Als je voor het eerst zijn voormalige winkel aan de Leenderweg binnenkomt, krijg je ogen op steeltjes en heb je even tijd nodig om van je verbazing te bekomen. Van de vloer tot aan het plafond, in de twee woon-kamers en zonnige veranda hangt het schilder- en tekenwerk van deze 'fotografische' schilder. Op kastjes, planken, piëdestal-plateautjes links en rechts staan, hangen of liggen zijn houten kunstsnijwerkjes, zijn beeldjes, zijn fantasietjes.
Giel houdt van hout!
Waarschijnlijk was zijn eerste paplepel van dit edele materiaal gemaakt door vader of grootvader, zodat met de pap . . ..
Maar hij heeft nog meer pijlen op zijn boog!
Hij was de laatste ambachtelijke pijl- en bogenmaker en kan er alles tot in detail over vertellen.
HET VOOROUDERLIJK HUIS IN LEENDE
In 1717 moet een van mijn voorouders al op het idee zijn gekomen om bogen en pijlen te gaan maken. Eerst van essenhout -mannetjes-essen, want vrouwtjes-essen was niet goed, daar kwam de houtworm in.
Later kwam men er achter dat er betere houtsoorten voor dit doel te koop waren, zoals het zogenoemde groenhardhout uit Suriname, (om de konkurrent op een dwaalspoor te brengen werd het ook Turkseiken genoemd) en het keiharde donker-rode hout waarin een lettertekening te zien is en daarom letterhout wordt genoemd, dat een warme donkerrode gloed bezit.
Het bogenmaken was in de vorige eeuw een bloeiend ambacht, in ere gehouden door de vele handboogschutterijen. Daar het handboogschieten alleen in de zomermaanden werd beoefend, was het werk van de bogenmaker seizoengebonden. Daarom was het ook noodzakelijk dat mijn vader en grootvader timmerman en meubelmaker waren. Grootvader Johannes Hendrikus Engelen -Jan Heijn- had in het midden van de vorige eeuw een stellingzagerij in Leende. Op bijgaande tekening is te zien hoe de in stelling gebrachte boom werd gezaagd. Om een boom in planken te zagen -met de handzaag- hadden ze drie koppelzagers in dienst. Dit waren Belgen uit Retie. Op maandagochtend kwamen ze te voet daarvandaan, bleven de hele week, dus zes dagen, waarvoor ze met de kost vier gulden beurden. Overdag werden de planken gezaagd en de avonduren werden benut door het klein zagen van afvalhout dat als brandhout werd gebruikt.
Ik herinner me de soort meubels die ze maakten: tafels, stoelen en kasten met veel gedraaide poten en armleuningen. Die kunst werd beoefend op de eigen draaibank.
ZOALS DE TEUTEN
Het kwam voor dat mijn vader en grootvader zoals de oude Teuten, met de bogen en pijlen op de rug te voet naar Maastricht gingen om daar hun waren te slijten. Die tochten maakten ze alleen op zondag, omdat de schutterijen dan bijeen waren. Zo ging er ook geen werkdag verloren. Onderweg of in Maastricht gingen ze dan naar de Mis. Een zoon van Jan-Heijn was Piet (Piet van Jan-Heijne). Hij vestigde zich aan het eind van de vorige eeuw als bogenmaker aan de Valkens-waardseeg in Leende.
De andere zoon, Willem van Jan-Heijne, vestigde zich eerst als bogenmaker in Maarheeze en in 1905 in Heeze. Dat was mijn vader.
Ik ben de oudste zoon uit zijn tweede huwelijk. Uit zijn eerste huwelijk met Marie Guns uit Maarheeze had hij vijf kinderen. Na haar veel te vroege dood huwde mijn vader met Leen Saanen uit Budel-Schoot. Zij schonk aan tien kinderen het leven, zodat er vijftien Engelenmondjes moesten worden gevuld, waarbij je moet bedenken, dat als er weer 'n kind bij kwam, een van de ouderen het huis uitging.
Na het tweede huwelijk van m'n vader in Maarheeze, verhuisde de familie naar Heeze; ik als zuigeling met de vijf halfbroers en zusjes. Aan de Geldropseweg begon ons vader ook een timmerwerkplaats, voor meubels en handbogen. Het huisje staat er nog (zie foto).
In de voorkamer hield ons moeder een caféke heel simpel.
Aan de muur hing een rekje met wat glazen en de tonnen bier lagen lekker koud in de kelder. Het café heette "De Bogen-maker".
Met een groentelandje, kippen, een geit e.d. werden we min of meer in leven gehouden. We waren de besten van de armsten.
NOG GEEN DOE-HET-ZELF-WINKEL OP DE HOEK
Op een goede dag zei mijn vader: "Jongen, volgende week gaan we naar Zaandam hout kopen en dan mag jij mee, want ook dat moet je leren."
Het zal in de beginjaren dertig geweest zijn. Ik was 'n jaar of zestien en had met goed gevolg de ambachtsschool in Eindhoven doorlopen (vak timmeren). We vertrokken op een zondag -zodat geen werkdag verloren ging- en stapten in de paardetram die vlak achter ons huis liep naar de Rul waar ook een halteplaats was bij een grote schuur. Door de bossen reden we naar Geldrop, waar we op de Heuvel overstapten in de stoomtram naar Eindhoven en vandaar met de sneltrein naar Amsterdam. Daar gingen we eerst naar de Mis voordat we op de boot stapten naar de haven van Zaandam.
Ondanks het feit dat vader Willem veel verstand had van hout kon de aankoop soms heel erg tegenvallen. Dat was dan een ramp voor het hele gezin, omdat er dan geen meubeltjes of bogen gemaakt konden worden en reservegeld was er niet. Gelukkig kon hij dan bijna altijd voor kortere of langere tijd bij Die zes ven ons Vullings aan de slag.
Die tropische groenhardhouten bomen van een meter of vijf- en zes en vierkant behakt, werden per boot of trein naar verzonden, met de Malle Jan naar Heeze gehaald en voor het huis afgeleverd.
En daar moesten dan bogen van gemaakt worden! Wat een klus!! Als het allemaal 'n beetje mee zat, maakte mijn vader wel 18 bogen in de week, maar alleen in het hoogseizoen. Dan waren er altijd wel 'n drie stuks die kwalitatief niet goed waren. Kon hij er vijftien van verkopen (met garantie van twee tot drie maanden) dan kwamen daar altijd nog enkele van terug; ook toen waren de mensen niet altijd even eerlijk. De prijs varieerde van drie tot zes gulden, dan bestond het soms dat hij een bedrag binnenhaalde van zestig tot zeventig gulden. Het bogenbouwen heb ik dus helemaal thuis geleerd, maar later heb ik de verschillende bewerkingen door te experimenteren verbeterd en vereenvoudigd."
ZO WERD EEN BOOG GEBOUWD
Om een indruk te krijgen van de manier waarop de bogenmaker zijn ambacht uitoefende, volgt hier een overzicht van de voornaamste bewerkingen (1).
HET ZAGEN (OF KLOVEN)
De te maken boog werd meestal uit een plank van groenhout gezaagd met een dikte van 26 mm. Daartoe werd het naar de draad van het hout uitgezaagd of uitgekloofd. De uitgezaagde boog was al naar gelang de kromming van de draad in het hout gebogen.
Voor het aftekenen werd van oudsher een gebogen latje of iets dergelijks gebruikt. Giel Engelen ontwikkelde daarvoor zelf een verstelbare houten mal.
HET KOKEN
Deze bewerking is eveneens een methode die uitsluitend door Giel Engelen werd toegepast. Het uitgezaagde hout werd op mallen gespannen en gedurende enige tijd gekookt.
Deze bewerking kwam ten goede aan de veerkracht van het hout. Het kwam vroeger wel voor dat een eenmaal aangekochte partij hout de vereiste veerkracht ontbeerde, waardoor het voor verwerking tot bogen ongeschikt bleek. Het koken kon dit euvel belangrijk opheffen.
DE VORM
Een boog bestaat uit twee delen die in het handvat (de bus) bijeengehouden worden. De beide delen zijn licht gekromd en gezaagd op lengte al naar gelang de trekkracht van de boog 9, 11 of 15 kgf. diende te zijn.
Het tot vierkante latten gezaagde hout werd vervolgens met de hand bewerkt (schaaf of schaafijzer) tot de vereiste vorm. Dat betekende dat de latten taps toe dienden te lopen: dik in het midden en dun uitlopend naar de punten. Daarnaast waren de latten aan de voorkant bol en aan de achterkant (de kant van de schutter) plat. De kunst van het ambacht lag uiteraard in het zodanig schaven der latten dat de uiteindelijke boog in beide delen een gelijke spanning had.
De pijl wordt boven het handvat weggeschoten en daarom dient het midden van de boog ook juist boven het handvat te liggen. De bovenste helft van de boog was daarom iets langer dan de onderste.
De beide delen van de boog werden vervolgens in de hand-greep, bestaande uit een metalen bus, vastgezet met ijzeren wiggen.
Met een raap (vijl) werden vervolgens aan de toppen gleuven aangebracht bedoeld voor het tijdelijk opspannen van de boog ter controle en afwerking van de spanning in de boog, die in beide delen natuurlijk gelijk diende te zijn.
AFWERKING
Voor het vastzetten van de PEES, die bestond uit HENNEP, werden aan de toppen der boog twee zgn. HOORNTJES aangebracht. Deze hoorntjes waren voorzien van een gleuf en vervaardigd uit koeiehoorn. De bovenste hoorn was iets langer dan die onder aan de boog gezet werd.
De verdere afwerking van de boog bestond uit het schuren van het hout. De handgreep (metalen bus) werd met pluche afgewerkt, dat vastgezet werd met twee hoornen ringen, die over de latten geschoven werden, tegen de bus aan. Het hout werd nadien gepolitoerd.
DE PIJLEN
Ook de pijlen werden van hout gemaakt. Gebruikt werd kurkdroog POPULIEREHOUT. Ook LINDEHOUT vond hierbij toepassing. De pijlen dienden volmaakt rond en kaarsrecht te zijn, deze vorm werd bereikt door bewerkingen die geheel met de hand geschiedden. De noodzakelijke snelle en rechte loop die de pijl diende te hebben stelden hoge eisen aan het vakmanschap waarmee het populierehout tot de vereiste vorm geschaafd werd. Voor een goede vlucht van de pijl was het noodzakelijk dat de pijl in de lucht rond zijn as draaide en niet afweek in richting. Hiertoe werden aan de achtereinden van de pijlen veren geplakt. Toegepast werden de sterke vleugelveren van KALKOEN of PAUW. De veren werden zeer nauwkeurig enigszins scheef op de pijl geplakt (t.b.v. de draaiende beweging).
Om een goede gewichtsverdeling in de pijl te verkrijgen was het noodzakelijk haar in te leggen met een zwaardere houtsoort. Hiervoor werd het GROENHOUT toegepast. Aan het gewicht en de verdeling daarvan lagen ook de BEK (waar de pees in komt) en de PIJLPUNT ten grondslag. De BEK werd vervaardigd uit koeiehoorn (vgl. de bevestigingspunten aan de toppen van de boog). De pijlpunt werd van oudsher vervaardigd uit BUFFELHOORN (koeiehoorn trekt krom).
Dergelijke pijlpunten werden toegepast door Willem Engelen en voorgangers. Zoon Giel Engelen maakte gebruik van ijzeren punten die met een klein spijkertje en was vastgezet werden.
Ter verfraaiing werd de pijl omwonden met zijdedraad. Deze omwinding vond in ieder geval plaats aan de punten waar de veren geplakt zaten die daarmede extra bevestigd werden. Overige bewerkingen vonden niet plaats, de pijl bleef onge- lakt.
Trots toont Giel Engelen een prachtige boog. Een die niet uit de fabriek komt. Zoals alleen de vakman kan zeggen: "U moet eens een boog in Uw handen nemen, dan zult U zien en voelen dat een boog een levend voorwerp is, dat nukkig kan zijn als een paard en dat in Uw handen kan spartelen als een kind.”
Giel Engelen: een der laatsten die het geheim van een oud en kunstig ambacht, een der oudste van alle tijden, ongeschonden en zorgvuldig heeft bewaard voor het nageslacht.
NOOT
(1) De gegevens zijn ontleend aan een scriptie over dit onderwerp, geschreven door Rik Burema en Hans Eysink Smeets, in het kader van hun studie aan de Akademie voor Industriële Vormgeving te Eindhoven (1976).