Heemkronijk jaar:1989, jaargang:28, nummer:1, pag:17 -23
DE JAARMARKTEN VAN HEEZE EN LEENDE (1657, 1680-81)
door: J.W. Hagen
In het verleden is er in dit tijdschrift een paar keer kort aandacht besteed aan de jaarmarkten van Heeze en Leende(1). Verder terug dan de 19de eeuw waren de auteurs echter niet gegaan. Toch bleek dat aan de hand van het kasteelarchief en de archieven van de Raad van Brabant en de Raad en Rent- meester-generaal der Domeinen wel te doen te zijn (2). Bij dezen wat feiten op een rijtje.
In januari 1657 moet er bij de Staten-Generaal een rekest zijn ingekomen van de toenmalige heer van Heeze, Leende en Zesgehuchten, Alexander van Renesse, en de regeerders en gemene ingezetenen van Heeze en Leende, waarin werd verzocht zowel voor Heeze als voor Leende elk vier jaarmarkten te mogen hebben. Alle acht de markten dacht men te gaan houden op maandagen, in Heeze op de eerste maandag in de vasten, de derde maandag na Pasen, 's maandags na St. Petrus Banden (1 augustus) en 's maandags na Heeze kermis, in Leende op maandag na Driekoningen, 's maandags na Halfvasten, 's maandags na Leende kermis en 's maandags na Maria Geboorte (8 september) (3).
Het rekest werd door de Staten-Generaal voor advies doorgezonden naar de Raad van Brabant. Die moest nagaan of genoemde data geen inbreuk zouden maken op de belangen van omliggende plaatsen met soortgelijke markten. Zulke opdrachten werden bij de Raad uitgevoerd door het officiefiscaal. Daarin is de werkzaamheid van twee topfunktionarissen te onderscheiden, de advocaat-fiscaal en de procureur-generaal. Voor de onderlinge verhouding tussen beiden zij verwezen naar de inleiding op de inventaris van de Raad (4). Ten tijde van het ingediende rekest was Cornelis van Cuick advocaat-fiscaal (1644-1669) en Ambrosius Martini procureur-generaal (1635-1677) (5). Beiden hebben ze er zich mee beziggehouden.
Eerst de procureur-generaal Martini. Op 3 mei 1657 deed deze zes brieven naar plaatsen in de Meierij uitgaan die zelf jaarmarkten hadden, met het verzoek eventuele bezwaren tegen de instelling van markten in Heeze en Leende kenbaar te maken. Die plaatsen waren Helmond (als hoofdstad van Peelland), Budel, Bergeijk, Den Bosch (als hoofdstad van de hele Meierij), Eindhoven en Waalre/Valkenswaard.
Van de vier eerstgenoemde plaatsen kwam geen enkele reaktie, van Eindhoven en de heer van Waalre en Valkenswaard daarentegen wel. Het stilzwijgen van Helmond, Budel, Bergeijk en Den Bosch werd uitgelegd als "geen bezwaren hebbend". De protesten van Eindhoven en Valkenswaard zijn inhoudelijk niet bekend, maar moeten voor de advocaat-fiscaal Van Cuick aanleiding zijn geweest om op 23 oktober 1657 te adviseren Heeze en Leende ieder slechts twee jaarmarkten toe te staan. Te houden niet op de gevraagde maandagen, maar op woensdagen, te weten in Heeze op de derde woensdag na Pasen en de woensdag na Heeze kermis en in Leende op woensdag na St. Petrus Banden en woensdag na Driekoningen. Zo zou Eindhoven niet benadeeld worden in zijn ordinaris wekelijkse dinsdagmarkten en Valkenswaard niet in zijn oude ordinaris jaarmarkten (6).
De Raad nam het advies van Van Cuick niet over en draaide de zaak in een missive aan de Staten-Generaal op 26 oktober 1657 nog verder terug door beide plaatsen ieder niet meer dan één jaarmarkt toe te staan en wel aan Heeze op donderdag na de kermis aldaar en aan Leende op de derde donderdag na Leende kermis, "twelck wij oordelen dat de minste praejuditie (=nadeel) sal weesen voor de omliggende plaatsen"(7).
De hele operatie kwam beide dorpen op 48 gulden en 18 stuivers te staan, welk bedrag op 26 oktober 1657 betaald werd door Adrijen Wouters Snockx, die door de heer en regeerders van Heeze en Leende met het besolliciteren in Den Haag was belast (8). Begin november kwam daar nog een klein bedrag bij omdat met vanuit Heeze inmiddels door middel van een nader rekest (d.d. 5 november 1657) verzocht had alsnog een verandering in het te verlenen octrooi aan te brengen. In plaats van op donderdag na de kermis zou de markt beter op de eerste donderdag van de maand juni gehouden kunnen wor den.
Het uiteindelijke octrooi voor de jaarmarkten dateert van 14 november 1657 (9). Veel was er gevraagd (8 markten), slechts weinig verkregen (2 markten). Maar daar heeft men het in beide dorpen niet bij laten zitten. Alexander van Renesse was vrij kort na de verlening van het eerste octrooi in Parijs overleden (1658). Een jaar later werd de heerlijkheid verkocht aan Albert Snoeckaert van Schauburg, de eerste protestantse heer van Heeze en Leende. Deze was in augustus 1658 gehuwd met Isabella Doubleth van St. Anna- land, die echter al in 1659 overleed. In 1662 hertrouwde hij met Anna Margreet, barones van Randwijck. Deze nu is het geweest die zich vrij kort na het overlijden van haar man (in 1678) als "eenige voogdesse" van haar onmondige zoon Albert Carel opnieuw voor de wenselijkheid van acht jaarmarkten voor Heeze en Leende heeft ingezet. Op 21 mei 1680 moet bij de Staten-Generaal opnieuw vanuit Heeze en Leende om acht jaarmarkten zijn gevraagd door haar (10). Het verzoek ging vergezeld van een attestatie van twee schepenen van Geldrop die verklaarden, dat er in hun plaats van ouds vier jaarmarkten waren geweest, in Mierlo twee, in Tongelre drie, in Valkenswaard twee en in Budel vier. Genoemde plaatsen nu waren, Budel misschien uitgezonderd, in grootte niet met Heeze en Leende te vergelijken.
En die hadden elk maar één jaarmarkt, waarbij die van Leende dan nog op zo'n ongelukkig tijdstip viel dat daaruit nooit wat kon worden. Net als in 1657 vroeg men daarom weer om acht markten te mogen houden, in Heeze op de eerste donderdag in de vasten, de eerste donderdag na Pasen, de donderdag na St. Petrus Banden en de donderdag na St. Denijs Dag (9 oktober), in Leende op donderdag na Driekoningen, donderdag na Halfvasten, donderdag na St. Jan (24 juni) en donderdag na Maria Geboorte.
Anders dan de vorige keer liep de afwikkeling van het verzoek deze keer niet via de Raad van Brabant, maar via de Raad van State en de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen in Brabant, nadat eerst de kwartierschout van Peelland, Gerard van Crommon, gehoord was. In augustus verwezen de Staten-Generaal de kwestie door naar de Raad van State, die op 20 september 1680 de Raad en Rentmeestergeneraal inschakelde. Deze had niet het minste bezwaar tegen inwilliging van het gevraagde, mits er van de te verhandelen spullen maar tol betaald zou worden (te weten de Grote Brabantse Zwijgende Landtol, met inbegrip van geleide- en paardengeld), plus een jaarlijkse recognitiecijns van elk dorp aan de Domeinen van drie rijnsguldens. Bovendien zouden er op kosten van de betrokken dorpen de nodige verbandbrieven in Den Bosch dienen te worden opgesteld.
Niet iedereen was overigens zo welwillend. Het advies van de Rentmeester was van een vrij grote aantekening in een onbekende hand voorzien, waaruit bleek dat Eindhoven bezwaren had geuit tegen de plannen van Heeze en Leende. Daar zou rekening mee gehouden dienen te worden. Omdat beide dorpen echter "gans verre van de stad afgelegen (waren)” en alle naburen met jaarmarkten geprivilegieerd waren, stelde de onbekende voor elk van de dorpen twee nieuwe jaarmarkten toe te staan boven de ene die er al was.
Wie de beide uiteindelijke "tweede" octrooien beziet, door Anna Margrita van Randwijck "gegeven ende verleend op onßsen casteele tot Heese, den thienden dagh der maent september anno 1681", zal bemerken dat men op het laatste moment voor nog weer heel andere marktdagen gekozen moet hebben (11).
Voor Leende waren ze vastgelegd op maandag na Halfvasten, donderdag voor St. Jan Midzomer, de eerste donderdag in september en de eerste donderdag na St. Maarten (11 novem- ber). Voor Heeze op maandag voor Vastenavond, maandag na Beloken Pasen, 's zondags na Maria Hemelvaart (15 augustus) en 's zondags voor Bamis (1 oktober). Beide laatstgenoemde zondagjaarmarkten zouden bovendien als maandagmarkten worden voortgezet. In plaats van op acht was men uiteindelijk dus zelfs op tien markten uitgekomen.
NOTEN:
(1) J. Aerts, "Markten in Leende, Heeze en Geldrop", Heemkronyk 2 (1963), 61-62; J. R. van der Zanden, “De jaarmarkten te Leende”, Heemkronyk 6, (1967), 67- 68.
(2) De stukken uit het kasteelarchief (inv. nrs. A 92 en B 18) zijn in kopie aanwezig bij Streekarchief Zuidoost-Brabant.
(3) Rijksarchief in Noord-Brabant, inv.nr. 451
(4) W.M. Lindemann en Th.F. Litsenburg m.m.v. H.M.B. Jacobs, Raad van Brabant: inleiding, inventarissen en bijlagen (’s-Hertogenbosch 1981, dl. I, 13-14).
(5) Idem, dl. I, 56-57.
(6) Rijksarchief in Noord-Brabant, Archief Raad van State, inv.nr. 451. Voor een overzicht van de jaarmarkten in Zuidoost-Brabant midden 16eeuw zie: "De jaarmarkten in het Zuidoosten van Noor-Brabant omstreeks 1556", Taxandria 42 (1935) 254-255. Voor het aantal jaarmarkten in de eerste helft van de 17e eeuw zie: V.A.M. Beermann, Stad en Meierij van ’s Hertogenbosch van 1629 tot 1648 (Nijmegen 1940), 242-243.
(7) Rijksarchief in Noord-Brabant, Archief Raad van Brabant, inv.nr. 451.
(8) Idem.
(9) Als bij noot 2 (inv.nr. B 18).
(10) Rijksarchief in Noord-Brabant, Archief Raad en Rentmeester-Generaal der Domeinen, inv.nr. 307.
(11) Idem.