De overgehaalde voedvrouw van Leende

Heemkronijk jaar:1989, jaargang:28, nummer:2, pag:36 -44

DE OVERGEHAALDE VROEDVROUW VAN LEENDE

door: J.J.F. de Waal

 

 

Met deze zin begon de in zijn wiek geschoten schout van Leende in een brief van 13 november 1824 aan de districtsschout van Helmond zijn even onbeholpen als aandoenlijke rapportage over de kwestie van de plaatselijke vroedvrouw (2)

 

DE  ZORG  VOOR  EEN  OPVOLGSTER

Schout N. Wijnants herinnerde eraan hoe hij spoedig na zijn installatie in 1821 al besefte dat er in Leende een andere vroedvrouw nodig was ter vervanging van de in 1744 geboren Jacoba of Jacomijna van Asten. Hij had er Petronel van Dooren voor benaderd. Zij was afkomstig uit Weert, "(de stad)", zoals hij eraan toevoegde om de Limburgse gemeente niet te verwarren met het naburige, destijds ook Weerd genoemde Valkenswaard. De vrouw was gehuwd met Gerard Verspeek, een arme Leendse kleermaker.

Schout Wijnants motiveerde zijn keuze voor haar aldus: "Petronel van Dooren verhefte zich door de armoede heen, zooiets meer verhevener dan bij andere vrouwspersonen van de minvermogende. Zij is ervaren in lezen en schrijven, gemanierd in spreken enz." (3).

Ook veel inwoners van Leende, zoals leden van de bekende familie Kemps, steunden het initiatief van de schout. De kleer-makersvrouw zou haar opleiding in Asten ontvangen.

Daar was B. Kemps, een lid van de Leendse familie, sinds 1819 pastoor, terwijl zijn kapelaan volgens de brief een zekere Servéz was, "zoon van den vermaarde Servéz in de vroedkunst". Met deze " Servéz" bedoelde schout Wijnants de in Asten geboren F.J. Sauvé, die daar in 1821 kapelaan werd en in 1826 als pastoor naar Maarheeze zou vertrekken (4). Van diens vader kreeg Petronel van Dooren onderricht, bij pastoor B. Kemps genoot ze kost en inwoning. Toen de leerlinge van vroedmeester Sauvé voldoende gevorderd was, werd ze tot het examen toegelaten en slaagde. De voor haar verblijf te Asten gemaakte onkosten waren door gegoede inwoners van Leende betaald in de verwachting dat het dorp naderhand over een bekwame vroedvrouw zou beschikken.

Eenmaal gediplomeerd werd Petronel van Dooren met goedkeuring van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant op 1 juli 1823 tot gemeentevroedvrouw van Leende aangesteld tegen een vergoeding van vijftig gulden per jaar. In geval van overlijden van haar bejaarde kollega, die overigens maar vijfen-twintig gulden per jaar verdiende, zou haar salaris tot tachtig gulden worden verhoogd. Schout Wijnants had een vooruitziende blik. Hij kon tevreden zijn. Het overlijden van de inmiddels tachtig jaar geworden Jacoba van Asten zou voor de opvolging van de vroedvrouw geen problemen opleveren. Zo stond de zaak er in oktober van het jaar 1824 voor.

 

HET  VERBROKEN   ENGAGEMENT

Het trof de Leendse schout dan ook uiterst onaangenaam dat Petronel van Dooren reeds vijftien maanden nadat zij zich bij het ”bestuur  dezer gemeente had geëngageerd voor gemeentensvroedvrouw " van haar verbintenis af wilde.

Ze beweerde elders onder gunstiger voorwaarden aan de slag te kunnen. Dat was voor Leende natuurlijk een tegenvaller. Zodra schout Wijnants echter ontdekte uit welke hoek de wind waaide en van welk komplot het gemeentebestuur slachtoffer geworden was, ontstak hij in woede en klom hij in de pen om bij de districtsschout van Helmond zijn gemoed over de gang van zaken te luchten. Aan deze brief is het te danken dat de geschiedenis van de Leendse vroedvrouw kon worden gereconstrueerd.

Wat was er eigenlijk aan de hand? De vroedvrouw bleek te zijn bepraat door het gemeentebestuur van Heeze. Daar was de sinds het jaar 1810 als heel- en vroedmeester werkzame P.A. Bungeners op 18 december 1823 in de leeftijd van vierenvijftig jaar overleden (5). Er werd dus naar vervanging gezocht. Het oog viel toen op de recent gediplomeerde Petronel van Dooren, die na haar aanstelling in Leende verschillende keren assistentie had verleend aan enige kraamvrouwen in Heeze.

Het duurde dan ook niet lang of de Leendse vroedvrouw kreeg thuis een assessor (wethouder) uit Heeze op bezoek die er namens zijn gemeentebestuur bij haar op aandrong te komen werken in Heeze, waar ze "de geheele klandisie der gemeente alleen zoude hebben en, des verkiezende, zij hare kalandisiën te  Leende en elders mede konde aanhouden en waarnemen" (6).

Petronel van Dooren sloeg het aanbod aanvankelijk af omdat ze in Leende voor vast aangenomen en in die gemeente bovendien een eigen huis met grond bezat. Echtgenoot Gerard Verspeek, aan wie de assessor uit Heeze vervolgens "de zaak zoo voordelig als smakelijk heeft voorgedragen ”, dacht er anders over. Hij vond het aanbod zo aantrekkelijk dat hij zijn vrouw dwong voor de funktie in Leende te gaan bedanken en die in Heeze op de beloofde voorwaarden aan te nemen.

Eerst zou de vroedvrouw de schout van Heeze bezoeken voor het opstellen van een overeenkomst. Er werden enkele op klad gestelde artikelen voorgelezen, waarmee Petronel van Dooren akkoord ging. De volgende stap was het indienen van haar ontslag te Leende en na de inwilliging ervan het ondertekenen van de overeenkomst te Heeze.

De Leendse schout Wijnants weigerde haar ontslag in eerste instantie te aanvaarden. Hij wenste nader overleg met de assessoren (wethouders) van zijn gemeente. De vroedvrouw bekende Wijnants bij die ontmoeting niettemin dat het haar speet uit Leende te vertrekken, maar dat haar echtgenoot was overgehaald. Die wilde nu uit het dorp weg.

De volgende middag vervoegde de vroedvrouw zich opnieuw bij schout Wijnants, aan wie ze meedeelde dat haar besluit om met nieuwjaar naar Heeze te verhuizen vaststond. Er zat voor de schout van Leende niets anders op dan het ontslag te verlenen.

 

EEN  MISLUKTE  POGING?

N. Wijnants beklaagde zich in zijn brief aan de districtsschout hevig over de houding van het gemeentebestuur van Heeze. Hij voelde zich gedwarsboomd in zijn bemoeiingen om kostbare "inrigtingen tot algemeen welzijn der ingezetenen" van de grond te krijgen. In de drie jaren dat P.F. van Woelderen intussen als gemeentesecretaris van Heeze en Leende fungeerde, was er niets vervelends voorgevallen, behalve dan in de laatste tijd twee kwesties achter elkaar (7). Daar moesten ongetwijfeld voor Wijnants nog onbekende raddraaiers uit Heeze achter zitten. Overigens had hij zijdelings vernomen dat er in de naburige gemeente een vroedmeester was komen opdagen, een vrijgezel, die bij de schout van Heeze in wilde trekken. De overeenkomst met Petronel van Dooren zou om die reden niet zijn doorgegaan. Of de geruchten op waarheid berustten, moest, zo schreef Wijnants, de tijd leren.

Hoewel in het gemeentearchief moeilijk is na te gaan wat van deze informatie klopte, blijkt uit een andere bron dat de gemeenteraad van Heeze op 30 april 1829, dus bijna vijf jaar later, de aanstelling van Th. Dupuis uit Antwerpen als heelvroedmeester te Heeze goedkeurde. Zijn salaris bedroeg tweehonderd gulden per jaar (8). (Th. Dupuis is op 3 februari 1885 te Heeze overleden.)

Wijnants toonde zich in zijn brief verontwaardigd over de door Heeze gepleegde "indiscencis” en over het feit dat door "dat debauchement in kwestiën" de situatie van het jaar 1821 in Leende was teruggekeerd (9). Vroedvrouw Petronel van Dooren had volgens hem alle achting van de inwoners van Leende verspeeld "en wij blijven ons met de 80-jarige behelpen, wijl ons plan daardoor  is vereideld."

Inderdaad, de druiven bleken in oktober 1824 nogal zuur voor de schout die zoveel moeite had gedaan om Petronel van Dooren een vroedvrouwenopleiding te kunnen laten volgen. Toch is de verhuizing van kleermaker Gerard Verspeek en zijn echtgenote naar het buurdorp wellicht niet doorgegaan. Petronel van Dooren moet haar gemeentelijke praktijk in Leende hebben aangehouden. Daarop wijst niet alleen de vestiging van een heelvroedmeester te Heeze in 1829, maar ook het schriftelijk verzoek van dokter J. de la Geneste op 5 mei 1847 aan het gemeentebestuur van Leende om als verloskundige te worden aangesteld, "dewijl door het overlijden van Petronella van Dooren, geweeze bezoldigde vroedvrouw dezer gemeente, de verloskundige bediening is geworden vacant" (10).

 

De dokter herinnerde eraan dat het gemeentebestuur er bij zijn aanstelling op had aangedrongen zich tevens in de verloskunde te specialiseren, zodat hij bij een eventuele vakature die taak erbij kon nemen. Na het behalen van het vereiste diploma en de aanschaf van de nodige instrumenten had hij de oude, ziekelijke Petronel van Dooren al vele jaren vervangen zonder daarvoor van gemeentewegen enige geldelijke tegemoetkoming te genieten. Van de vroedvrouw verlangde hij die niet, omdat het uiterst karig tractement van de gemeente haar enig middel van bestaan uitmaakte. Hij stond op het standpunt dat een plaats van 1600 inwoners moeilijk van verloskundige hulp verstoken kon blijven. Indien zijn verzoek niet zou worden ingewilligd, voelde dokter J. de la Geneste zich niet langer verplicht als verloskundige in Leende dienst te doen. De gevraagde bezoldiging van tachtig gulden bewijst dat de vergoeding sinds het overlijden van vroedvrouw Jacoba van Asten niet meer was verhoogd. Zelf was de uit Tilburg afkomstige J. de la Geneste op 19 januari 1836 voor honderd gulden per jaar als dorpsdokter aangesteld. Hij is op 4 mei 1872 in Leende gestorven (11).

 

 

DE  OVEREENKOMST  EN  DE FINANCIERING

De overeenkomst tussen het gemeentebestuur van Leende en vroedvrouw Petronel van Dooren dateert van 1 juli 1823 en is eenvoudig van redaktie (12). Zoals bekend werd de nieuwe vroedvrouw op een jaarsalaris van vijftig gulden aangesteld, te verhogen tot een bedrag van tachtig gulden bij het overlijden van haar bejaarde collega Jacoba van Asten. Deze laatste zou zolang in dienst blijven als haar krachten het toelieten en wel voor het destijds met haar overeengekomen jaarsalaris van vijfentwintig gulden. Van Petronel van Dooren verwachtte men dat zij gedurende het leven af na het overlijden van haar kollega alle diensten zou verrichten "welke in billijkheid van eene vroedvrouw kunnen gevergd worden en de arme behoeftigen ingezetenen dezer gemeente gratis bij te staan."

Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant keurden de overeenkomst op 18 augustus 1823 goed.

De betaling van de nieuw benoemde vroed vrouw over de periode juli-december 1823, die neerkwam op een half jaarsalaris ten bedrage van vijfentwintig gulden, veroorzaakte al meteen problemen. Op de gemeente-begroting van Leende was in 1822 geen geld voor een tweede vroed-vrouw uitgetrokken (13). Het gemeentebestuur verzocht Gedeputeerde Staten daarom het bedrag op de rekening te mogen verantwoorden onder artikel 15, bestemd voor het onderhoud van waterleidingen en bruggen, waarvoor geen uitgaven nodig waren geweest.

De wonderlijke redenering die een verband tussen het werk van een vroedvrouw en het onderhoud van waterleidingen en bruggen in de gemeente suggereerde kon de goedkeuring van Gedeputeerde Staten niet wegdragen. De gedachtenkronkel van het gemeentebestuur van Leende achtten zij in strijd met een ordelijke administratie. Het overboeken van geld van het ene dienstjaar naar het andere zou slechts tot verwarring aanleiding geven. De vijfentwintig gulden moesten van de post onvoorziene uitgaven op de begroting van het lopende jaar 1823 worden betaald. Dat het gemeentebestuur van Leende zelf niet op dit voor de hand liggende idee was gekomen, geeft over het financiële inzicht en de kwaliteiten van de plaatselijke bestuurders natuurlijk wel te denken.

 

NOTEN:

(1)    Rijksarchief in Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch. Archief van het provinciaal bestuur van Noord-Brabant, inventarisnummer 12209 (oud inv.nr. 6209), 16 november 1824, nr. 3. De hier weergegeven passage is afkomstig uit een van twee op dezelfde datum en aan dezelfde funktionaris gerichte brieven, waarvan de ene brief volgens de schrijver als begeleidbrief bij de andere fungeert. Met de brief van 13 november 1824 worden in het vervolg beide genoemde datum geschreven brieven bedoeld.

(2)    De schout van Leende was N. Wijnants. De funktionaris die tegenwoordig burgemeester wordt genoemd, heette in de periode 1810-1814 maire en in de periode 1814-1825 schout. De districtsschout van Helmond was mr. C.F. Wesselman. Onder diens district ressorteerden ook Heeze en Leende. Een districtsschout was geen bestuurder, maar toezichthouder en adviseur. Zijn taak bestond uit surveilleren en rapporteren over plattelandsgemeenten aan het provinciaal bestuur. Districtsschouten waren intermediaire ambtenaren die onder verschillende benamingen dienst hebben gedaan: arrondissementscommissaris (1814-1820), districtsschout (1820-1825), districtscommissaris (1825-1850). De funktie is in 1850 afgeschaft.

(3)    Zie noot (1).

(4)    Zie noot (1) en L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom ’sHertogenbosch, deel 3, St. Michiels-Gestel 1872, blz. 155 en 156. Over de volgens N. Wijnants "vermaarde Servéz" (vroedmeester Sauvé, de vader van de Astense kapelaan) waren in genoemd werk van Schutjes geen nadere gegevens te vinden, ook niet bij de opsomming van de zogenaamde "Voorname inboorlingen" van Asten (L.H.C.Schutjes, a.w., blz. 149 en 150). In die opsomming komen alleen priesters voor. Vroedmeester Sauvé was volgens N. Wijnants op 13 november 1824, de datum van zijn brief, al overleden.

(5)    D. de Jong, Kronijk van Heeze, Achel 1953, blz. 42.

(6)    Zie noot (1).

(7)    P.F. van Woelderen werd op 16 juli 1820 tot gemeentete-  secretaris van Heeze en Leende aangesteld. Hij trad op 1 januari 1821 als zodanig in funktie, op dezelfde datum dat N. Wijnants schout in Leende werd. Zie daarvoor D. de Jong, a.w., blz. 39 en 40. Schout N. Wijnants had het in zijn brief over twee kwesties De ene is de affaire met de vroedvrouw. Welke kwestie de andere was, blijkt niet uit zijn brief.

(8)    In het gemeentearchief van Heeze, dat zich te Eindhoven in het Streekarchief Zuidoost-Brabant bevindt, ontbreken de notulen van het gemeentebestuur uit de desbetreffende periode. Ook leverde naspeuring in een van de weinige daarvoor in aanmerking komende stukken van hetzelfde archief, inv.nr. 1380, het corespondentieregister van de burgemeester van Heeze, 1821-1824, niets op. De andere           bron die hier bedoeld wordt, is D. de Jong, a.w., blz. 48 en 49.

(9)    "lndiscencis" is N. Wijnants' spelling van "indecen ties", dat "onwelvoeglijkheden" betekent. "Debauchement" is afgeleid van het Franse werkwoord "débaucher", dat in het Nederlands wil zeggen "tot ondeugd verleiden; een verkeerde invloed hebben op". Het Franse zelfstandig naamwoord "débaucheur" betekent in het Nederlands "verleider".

(10)   Streekarchief Zuidoost-Brabant te Eindhoven. Archief van de gemeente Leende, inv.nr. 1824.

(11)    D. de Jong, a.w., blz. 131 en 132.

(12)    Zie noot (10).

(13)    De gegevens over de betaling van de vroedvrouw zijn in het      bij noot (10) genoemde inv.nr. te vinden in het extract uit het Register van de besluiten van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant d.d. 18 augustus 1823, dat naar het gemeentebestuur van Leende werd gezonden.   

Ga terug