De os op 'n voetstuk

Heemkronijk jaar:1989, jaargang:28, nummer:4, pag:130 -134

DE OS OP ’N VOETSTUK

door: P. Brock

 

In Sterksel staat de os op 'n voetstuk voor de kerk. In 1988 is deze os weer opgekalefaterd.

Zijn verweerde oren zijn bijgewerkt. Daar waar 't lijf slijtplekken vertoonde, is het bijgepleisterd en opnieuw geheel in de verf gezet.

In 1968 is het beeld op initiatief van de plaatselijke carnavalsvereniging gemaakt en tentoongesteld op het grasveldje voor de kerk. De pastoor had geen bezwaar, als de os maar zo ver mogelijk van de kerk kwam te staan. Eigenlijk jammer. Want de os heeft toch een vaste plaats verworven met zijn nederige compagnon de ezel rond de kribbe in de kerststal.

 

DIEREN IN DE KERSTNACHT

De pleinos heeft het een en ander te maken met de geschiedenis van Sterksel. In 1915 werd de ontginningsmaatschappij "De Heerlijkheid Sterksel” opgericht. Voor de ontginning van de moerassen en woeste gronden rond Sterksel werd gewerkt met 20 Belgische trekpaarden en met 6 à 7 ossen.

En deze ossen zijn het die tot de verbeelding blijven spreken van de Sterkselnaren. De carnavalsvereniging heet "De ossendrijvers”. Achter Huize Providentia ligt het zgn. ossenkerkhof. Een echt ossenkerkhof is er echter in Sterksel nooit geweest.

De maatschappij is in 1925 failliet gegaan. Maar het imposante beeld van 6 zware ossen die de ploeg trokken door de droge hei en natte moer, is blijven leven en de herinnering aan de mannen die de ossen dreven, de ossendrivers.

 

TREKOSSEN

Al uit de negende eeuw zijn er handschriften bekend waarop een span ossen de schuifploeg of eergetouw trekt. De ploeg maakte de bovenlaag van de grond los. Na de schuifploeg werd er een nieuw soort ploeg in gebruik genomen, de keerploeg. Kon de oudere ploeg de grond alleen maar verbrokkelen, de nieuwe ploeg maakte een voor en keerde de grond. De keerploeg had het nadeel dat ze moeilijk wendbaar was door haar logheid. Daar kwam nog bij dat de ossen tamelijk onhandelbaar waren. De keerploeg kon de grond maar naar één zijde keren.

Men probeerde het aantal wendingen van de ploeg zo gering mogelijk te houden. Dat bereikte men door zeer lange en smalle percelen aan te leggen de z.g. langrepelakkers. De lengte van deze akkers werd bepaald door het uithoudingsvermogen van de ossen. Door proefnemingen is vastgesteld dat ossen maximaal 500 meter in een trek kunnen ploegen. Dan moeten ze rusten. De langrepel-akkers hebben daarom ook meestal een lengte van 300 tot 500 meter.

De ossen trokken de ploeg of de kar met een juk, een houten blok waarin uithollingen waren gekapt die pasten om de nekken van de ossen. Bij Piet Vermeulen uit Veldhoven zag ik onlangs nog zo'n origineel ossenjuk in de hal van zijn huis. Hij had het meegebracht vanuit Frankrijk en er een kapstok van gemaakt.

Op tal van afbeeldingen ziet men het ossenspan met brede, leren band om de nek in plaats van het onbuigzame juk. Die leren riemen waren al een hele verbetering. Later werd de ossehaam als tuig gebruikt. De haam verving het zware juk of het tuig op de borst of om de horens van het trekdier.

Op het einde van de Middeleeuwen was in vele streken in de Nederlanden het paard als trekkracht al belangrijker dan de os. Toch werd in de 19de eeuw de os in Noord-Brabant ook nog regelmatig gebruikt, vooral in de Baronie van Breda, Kempenland en het zuiden van Peelland (1).

Door het gebruik van de haam (in China al in de zevende eeuw bekend) nam sinds het midden van de 19de eeuw het aantal trekossen af en steeg het aantal hitten fors. Paarden zijn ongeveer even sterk, maar duurder in onderhoud en vatbaarder voor ziekten. Ze werken veel sneller dan ossen en ze zijn lichter, zodat er beter mee te manoeuvreren is op moeilijke grond. In de 19de eeuw had iedere boer twee tot vier koeien, een kalf, één of twee varkens voor de slacht, een paar kippen en een paard of een os. Geleidelijk verdwenen de trekossen. En op het einde van de 19de eeuw zag men dat een op de twee boeren een werkpaard had.

Het bestuur zette echter door en kocht in 1892 de eerste zeven ossen. Een span van zes ossen trok de ploeg door de woeste grond. De grond werd 40 cm diep geploegd. Over het ploegen van één hectare werd twee dagen gedaan en dat kostte dan veertig gulden. De zevende os werd in reserve gehouden voor het geval een van de zes trekossen zou uitvallen. De Heidemaatschappij werd in de krisistijd door de overheid nauw betrokken bij de werkverschaffing.  In 1922 werd door de Heidemaatschappíj voor het laatst met de ossen geploegd. Het grondwerk werd voortaan weer met de schop uitgevoerd. Men was weer terug bij 1891. Tussen 1924 en 1940 steeg het aantal arbeiders dat in werkverschaffingsprojekten werd geplaatst van 12.000 tot bijna 70.000.

 

 

Ze verbranden hun eerd,

Ze eten hun peerd,

En ze slapen bij de voerman (2).

(Een raadsel uit de Peel waarbij gezinspeeld wordt op de turf die ze stoken, de trekossen die ze gebruiken in plaats van paarden en de boerinnen die met de kar rijden.)  

 

STANDBEELD VOOR DE OS

De os in Sterksel valt iedereen op die op de fiets of met de auto door dit dorp komt. Het standbeeld heeft in de afgelopen twintig jaren de aandacht getrokken van nogal 'n gemêleerd publiek.

Graffiti hebben het op allerlei oorspronkelijke manieren beschilderd en bekladderd. Grappenmakers hebben er twee sinaasappelen onder gehangen, zodat de os weer even tot de stand der stieren werd verheven. Kinderen hebben hem beklommen als was het beeld een klimrek en ouders tilden de kleinsten op de rug van de os om van hun trotse of bang uitgevallen peuters een bijzondere foto te maken. Een standbeeld van een dier dat leeft in de gemeenschap van Sterksel. En is de os al te veel gehavend en geschandaliseerd, dan wordt hij door de restaura-teurs onder handen genomen en opgeknapt, zodat hij weer een sieraad is voor het dorp.

Maar er is meer. De os verbindt ons ook met het leven van de Brabantse osseboer. De kleine boer uit de Kempen, de Meierij en de Peel die eeuwen lang met zijn trekos zijn schrale en arme grond heeft bewerkt. Die zich met zijn os heeft afgebeuld om zijn akkertje gereed te maken voor het zaaien van de rogge en de boekweit. De Sterkselse os verbindt ons ook met de ontginnings-geschiedenis van Brabant, met maatschappijen zoals “De Heerlijkheid van Sterksel”, De Nederlandse Heidemaatschappij en met tal van andere samenwerkingsverenigingen op het gebied van de ontsluiting van de heidevelden en de moerassen in Brabant.

Betekenisvol kijkt de os van Sterksel de verharde straatweg in die niet meer doodloopt, met zijn kont enigszins naar de kerk gekeerd.

Boze tongen beweren dat de os altijd nog boos is op de pastoor die hem indertijd niet te dicht bij de kerk duldde. Dit is niet waar, Brabantse ossen werken hard, zijn niet haatdragend en zijn heel gauw tevreden met een plekje op de aarde, zeker als dat in Brabant ligt.

 

NOTEN:

(1)       A.H. Crijns en F.W.J. Kriellaars, Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1800- 1885, Tilburg 1987, p. 62

(2)       Uit: Okke Haverkamp, En Nederland Lacht: Naarden 1949. 

Ga terug