Heemkronijk jaar:1989, jaargang:28, nummer:4, pag:109 -116
MONUMENTJES OM TE KOESTEREN
door: Guusje Veldhuizen
Een luchtige beschouwing over
het gildezilver van Leenderstrijp
Het woord 'monument' roept bij mij altijd iets groots en stoers op: het standbeeld van een dapper krijger te paard bijvoorbeeld of een kathedraal.
Daarom was het voor mij een volslagen verrassing te horen dat oude, tere gildeschildjes op een monumentenlijst voorkomen. Op de Voorlopige lijst van Nederlandsche monumenten van Kunst en Geschiedenis van 10 mei 1918 staan de kleinen zilveren vogel en acht-en-twintig platen van de schutterij St. Jan te Strijp.
De definitieve lijst is later nooit meer verschenen, maar de gilde-broeders van vandaag staan zelf wel garant voor hun kostbare bezit, dat nooit eerder zo werd opgepoetst, gekoesterd, geschut en in de kluis bewaard.
Dat is in vroeger tijden wel eens anders geweest!
BOEK
Gildebroeder Max Farjon kan veel over de schildjes en de geschiedenis van "de Schut" vertellen. Samen met zijn 'Strijper-broeders' Jan en Toon Hulsen, is hij al enkele jaren bezig de geschiedenis van hun gilde uit te zoeken. De grootste bron van informatie vormen natuurlijk de schildjes zelf, waarvan het oudste dateert uit 1644. Nadat de 49 schilden waren geïnventariseerd, bleek al duidelijk dat deze qua historie, kwaliteit en kwantiteit zó interessant waren dat van lieverlee het idee geboren werd eerst de "trots van de schut" uit de fluwelen doeken te doen, te fotograferen en de foto's te publiceren. In eerste instantie voor de eigen leden en voor een enkele geïnteresseerde buitenstaander. In een oplage van 70 exemplaren zal deze nieuwste aanwinst een dezer dagen met tromgeroffel en vendelzwaai worden begroet. 109
VAKMANSCHAP IS MEESTERSCHAP
Nog niet eerder kreeg ik de kans om koningsschilden van zo nabij te bewonderen. Heel zacht en teer liggen ze in mijn handpalm en ik durf ze nauwelijks te beroeren. Het glanzende zilver weerspiegelt het meesterschap van de zilversmid en de hoge ouderdom hebben de juweeltjes in waarde en populariteit zeer doen stijgen. Ze zijn groter dan ik vermoedde, de vormen zijn origineel en de tekst erop is boeiend.
In het staartje zit nog een komisch puzzeltje omtrent de datum. De Eindhovense zilversmid Keijsers graveerde ook nog een kostelijk tafereeltje op dit koningsschildje: een tweewielig wagentje beladen met goederen, getrokken door twee achter elkaar lopende paardjes, waarvan op de eerste de voerman zit. Met zo'n halssieraad zou je bewondering oogsten! Keijsers graveerde zijn merk in de vorm van een wereldbol met kruisje.
De gegraveerde miniatuurtjes en opschriften vertellen ons hoe in Leenderstrijp werd geleefd, gewerkt en gefeest; de technische en ekonomische vooruitgang in de loop der tijd is op de koningsschilden goed te volgen.
W. Knippenberg schreef in 1967 toen hij met dit zelfde onderwerp speelde: Het onderzoek van oud gildezilver lijkt op het doorbladeren van een oud archief (1).
We zien de boer met os en ploeg en in betere tijden met 'n paard, de koperteut met zijn mand op de rug, de jager en de koperslager, de voerman met huifkar en generaties later zijn nageslacht in een vrachtauto. In 1811 zit de huiswever voor zijn getouw, op dezelfde manier, als Van Gogh later zijn wevers in Nuenen zag zitten. Gelijk een foto zo scherp staat schoolmeester Vugts voor de klas bij het schoolbord en het schildje uit 1766 toont de verdwenen standaardmolen uit Leende, waar men nu nog om treurt!
De gildebroeder pronkt met zijn vendel, jonker Frederik met zijn familiewapen en de valkenier met zijn valk, kompleet met kapje, gezeten op de gehandschoende hand.
Het valkeniersbedrijf (2) was in vroeger tijden in deze streek een zeer lucratieve broodwinning. Gildekoning-valkenier "Heindryk Pieter Tilens” laat dat duidelijk zien op zijn schildje uit 1646.
JONKER FREDERIK
De volgende 'koning' was écht een deftig man. Op het 18.8 cm hoog plaatje van hoogwaardig zilver staat gegraveerd: Jonker Frederik Chriatiaan Hendrik van Tuyl van Serooskerken konink van Guel tot Leenderstrijp anno 1759 (3).
Boven de tekst is het wapen gegrift van deze 17-jarige adellijke telg. Op zich al een kunstwerkje! Deskundigen (4) spreken over 'drie roodgetongde brakkenkoppen' (de brak is een honderas), een kroon met drie bladeren en twee edelstenen. De twee mollige blote wildemannen dragen geen lendedoekje, maar zijn omgord en omkransd met groen loof. Ze houden ieder een flinke knots vast, waar bovenop een rode roos is bevestigd met stengel en groene blaadjes. Al dit moois is bekroond met een klein gouden kroontje. Wat ontbreekt is een meesterteken van de zilversmid.
Vreemd?
Aan ieder detail zit 'n hele geschiedenis vast, die betrekking heeft op deze adellijke familie en zijn voorgeslachten. Gildekoning Jonker Frederik (1742-1805) was de oudste zoon en erfgenaam van Jan Maximiliaan van Tuyl van Serooskerken (1710-1762) en Ursula Christina Reiniera van Reede Atlone (1719-1747). Na de tragische dood van de 28-jarige baronesse Ursula huwde Jan Maximiliaan zes jaar later met Jeanne Elisabeth de Geer (1708-1766). Frederik was toen elf jaar en zijn broertje Reinout Diederik nog maar zeven. Jaren later -zo wordt verteld- toen Frederik al ritmeester in Statendienst was, zat hij op zekere kwade dag in de grote zaal van zijn ouderlijk kasteel in Heeze een brief te schrijven aan een vriend, toen zijn oppasser hem kwam wegroepen omdat er kennelijk iets met zijn paard aan de hand was. Zijn stiefmoeder kwam daarna het vertrek binnen, zag de half geschreven brief liggen, en las de laatste regel: Quand la vieille folle sera morte nous donnerons des fêtes sans cette salle et nous y danserons . . . . (wanneer dat oude gekke mens dood zal zijn, dan zullen we feesten en dansen in deze zaal . . . .)
Dat kwam er dus niet van! Dolle Frits -zoals zijn bijnaam luidde (en zijn nageslacht)- werden door haar onterfd en broer Reinout verkreeg de Heerlijkheid Heeze in 1766.
OUDE DOKUMENTEN EN SCHILDENBOEKEN
Ook hierover kan gildebroeder Max Farjon geestig en onderhoudend vertellen. "We bezitten kurieuze dokumenten die teruggaan tot 1645! Moet je nagaan, de Generaliteitsperiode! Ze bevatten reglementen, de z.g. Carte, financiële verantwoor-dingen e.d.
Eeuwen lang is het traditie geweest dat op 31 december een aantal mensen bij elkaar kwamen, misschien om oudjaar te vieren, maar ook werd op die dag het schildenboek, de schilden én de kas die een gildebroeder het hele jaar onder zijn hoede had, overgedragen aan zijn opvolger.
Het ontcijferen van die geschriftjes was een ware puzzeltocht vol verrassingen. In 1645 begon iemand in zo'n boekje aantekeningen te maken. Dan kwam er een of andere ramp, de pest of oorlog, waardoor men wel iets anders aan zijn hoofd had dan het gilde. Die periode besloeg soms tientallen jaren. In vrediger tijden pakte de volgende generatie de veer weer op en noteerde daar waar 'n blanco plekje over was. Achteraan of in het midden, zonder 'n datum te vermelden. Net zo lang tot het boekje helemaal was volgekriebeld.
Over het koningschieten is tot aan 1935 (het jaar van een vernieuwde opleving en het begin van een regelmatige verslaggeving) niets schriftelijk vastgelegd. Vanaf 1720 zijn er aantekeningen gemaakt hoeveel schilden er aan het eind van ieder jaar in bezit waren. Zo stond in 1834 letterlijk genoteerd: ”Hendrikus Marinus doet zijn Rekening voor alle officianten en leverd den vogel mei 25 Schilten en als nog in geld over Honderd negenen dertig gulden en 30 cent aan Jacobus vanderpaalen."
Tweehonderd jaar lang is deze verslaggeving -met enige onderbreking- volgehouden. Dat geeft ons de mogelijkheid na te gaan hoe het met de schildjesvoorraad in de loop der tijd gesteld was. De hoeveelheid wisselde nog wel eens.
In 1812 bijvoorbeeld waren er 33 schilden genoteerd, maar het jaar daarop bleken er ineens 13 verdwenen te zijn. Met geen woord werd gemeld waar 'het bezit' gebleven was. Zo verdwenen er in 1850 vijf stuks, in 1878, waren er 6 schildjes minder en in 1898 verminderde het aantal met liefst 8 stuks.
Lang hebben we gedacht dat hier diefstal en plundering in het spel was, maar het feit dat de aantallen gewoon werden genoteerd en niets over verlies of diefstal, betekende dat er ook niets bijzonders aan de hand was. Die zilveren trofeeën waren gewoon kapitaal bezit.
De doelstelling van de schuttersgilden was in het begin om de kerk en de mensen te beschermen tegen allerlei gespuis. Later werden het gezelligheidsverenigingen, die op gezette tijden met elkaar wilden feesten, eten en drinken. Daar was wel enig geld voor nodig. De kontributie van de leden leverde geen soelaas. Die bedroeg maar f 2.50 in 'n heel leven en moest vóór hun dood betaald worden; de z.g. doodsschuld. Daarom had de 'guld' een gezamenlijk bezit aan land. Van de geldelijke opbrengst kon men hiervan eens de bloemetjes buiten zetten. Maar was de oogst meer dan eens slecht, dan verkocht men de schilden.
In die tijd hechtte men niet zo aan dat zilver, zoals we dat nu -misschien wel 'n tikje overdreven- doen. Maar ja, de tijd van de 'RABO' lag nog niet in het verschiet. Het zilver was hun kapitaal. Nu zouden we er flink geld voor over hebben om de 28 schilden die nog ergens rondzwerven terug te krijgen.
Hier heb ik nog een mooi verhaal over."
TOEVAL BESTAAT NIET?
"Toen wij een tiental jaren geleden nog in Amstelveen woonden, gingen we geregeld een kijkje nemen bij veilingen.
Zo liepen we eens bij het veilinghuis "De Zon” op de prinsengracht in Amsterdam: daar zagen we tot onze verrassing in een glazen vitrine vier koningsschildjes liggen met het opschrift Leenderstrijp.
Ik wist absoluut niets van welk gilde dan ook, maar omdat Ria, m'n vrouw een Leendse is, viel ons dat direkt op. Ria meldde deze vondst telefonisch aan de burgemeester van Leende, die vanzelfsprekend het gilde met deze boodschap verblijdde. Met een delegatie van vier man sterk kwamen ze op de veilingdag naar Amsterdam en kochten zowaar de vier schildjes terug, die dateren uit 1855, 1846, 1808 en de vierde uit 1785. Deze laatste staat op naam van de gildekoning Johannes Verhoeven, de dorpssmid. Op het schild staat dan ook als zijn handelsmerk de smidse, gelegen naast de boerderij kompleet met een paard dat braaf zijn beentje tilt.
Laat nu juist deze Verhoeven hier in Strijp in onze boerderij hebben gewoond; oude mensen weten nóg dat hier opzij van het huis een hoefstal was.
Een ongelooflijke toevalligheid!"
DE GLOEILAMP
"Van de jongere schilden is natuurlijk heel wat meer te vertellen door nog levende nakomelingen. Zo hebben we hier het schild van Gradje Fransen die in 1954 het koningschap behaalde. Gradje was niet alleen een zeer toegewijde gildebroeder, hij was ook een fervente Philipsman. Logisch dat hij op zijn schild een gloeilamp liet graveren, zoals zijn voorgangers de ploeg of ander gereedschap. Het toenmalige gildebestuur was het daar niet mee eens en liet de fitting veranderen in een soort versiering. Ook dit hoort bij de geschiedenis!"
BURGEMEESTER VAN DE LOKKANT
"Nog niet zo lang geleden was daar ene burgemeester Van de Lokkant. De gildebroeders vonden dat hij het koningschap verdiende en besloten hem een handje te helpen. Op de dag van het koningschieten hadden de grapjassen 'de vogel' zó op het puntje van de boom geplaatst dat deze bij de minste of geringste beweging er af zou tuimelen. De zich van niets bewuste burgemeester schoot het eerste kogeltje en tot zijn verbazing tuimelde het ding naar beneden en riep iedereen hoi, hoi.
Hij liet het volgende in zijn schild graveren:
Met deze luchtige beschouwing bent U nog niet veel wijzer geworden, misschien wel nieuwsgieriger naar de kleurige gilden met hun rijke historie en hun zilveren schatten die waard zijn om met zorg te worden beschut, al was het alleen maar om 'n momentje te fantaseren en te mijmeren over de mensen die eens bij de schildjes behoorden.
NOTEN
(1) W. Knippenberg, ”Het gildezilver van Leenderstrijp” Heemkronijk jrg. 6, 1967, nr. 3
(2) A.F.N. van Asten, “Rondom valkeniers en valkerij in Leenderstrijp, (17de en 18de eeuw)", Heemkronijk jrg. 11, 1972, nr. 4
(3) Vgl. Gens Nostra, 1974
(4) Max Cornelissen, "Graf en rouwbord in de N.H. kerk te Heeze", Heemkronijk jrg. 21, 1982, nr. 1
(5) M. Farjon, Schildenboek St. Jans gilde, uitgave: St Jans Gilde, Leenderstrijp 1989.
(Foto’s bij dit artikel: Max Farjon).