"op het hoogste getergd" over Abraham Rodenburgh, de eerste predikant van Heeze (1648 -1651)

Heemkronijk jaar:1989, jaargang:28, nummer:4, pag:120 -129

“OP HET HOOGSTE GETERGD”: OVER ABRAHAM RODENBURGH, DE EERSTE PREDIKANT VAN HEEZE (1648 - 1651)

door: J.W. Hagen

 

Toen C.S. Smit in 1981 in het jubileumnummer van dit blad de Heezer predikanten van 1648 tot 1817 behandelde, moest hij konstateren dat over de eerste, Abraham Rodenburgh (1648-1651), in de plaatselijke archieven praktisch niets te vinden was (1). Zegge en schrijven één schepenakte, waarin zijn naam genoemd wordt. Elders, te weten in de archieven van de Staten-Generaal en de Raad van State, bevinden zich echter enkele stukken, die iets van de omstandigheden laten zien, waaronder hij heeft moeten werken, waarbij twee grotere brieven van de hand van de betrokkene zelf. Navolgend zullen ze, met behoud van een enkele letterlijke passage, in aangepaste spelling worden opgevoerd.

Op 13 juli 1648 had Rodenburgh voor het eerst in Heeze gepreekt, zowel in de  grote kerk als in ' de St. Anthonius kapel, net als zijn collega Monicx in Leende (2). "Met goedt genoegen", aldus de Grote Kerkelijke Vergadering van Den  Bosch (3).

Lang heeft dat genoegen echter niet geduurd. In oktober van dat jaar liet hij de Vergadering weten hoe het hem de eerste maanden in Heeze vergaan was. In een brief die als volgt was gesteld (4):

De Rodenburgh stond met zijn klachten niet alleen. De Vergadering in Den Bosch werd met soortgelijke brieven overstelpt. Niet alleen dat het in bezit nemen van de kerken met de grootste moeilijkheden gepaard ging, verschillende predikanten wisten ook voor zichzelf geen dak boven het hoofd te vinden. Op 22 oktober 1648 hadden de Staten Generaal verordend dat de katholieke pastorieën voor de predikanten ingeruimd dienden te worden (5).

Op alle mogelijke manieren werd dat gesaboteerd. Ook in Heeze. Toen de schout van Peelland in juni 1649 de pastorie daar op bevel van hogerhand alsnog voor Rodenburgh trachtte op te eisen, ving hij bot. Men wist hem een handvol stukken over te leggen waaruit bleek dat de pastoor van Heeze, Johan Fabri, onlangs al zijn spullen van de hand had gedaan (6). Al op 13 juli 1648 had hij, "midts sijnder vertreck", Joost Jan Gerrits gemachtigd al zijn roerende goederen te verkopen. Op 25 juli 1648 was dat ook gebeurd. Het huisraad, de twee hoornbeesten, de vaars, het hooi, het stro, de spurrie op het veld, de boekweit, alles was verkocht, uitgezonderd "de bien inden hoff". Die behoorden toe aan Maeycken Hendrick Claermans, dochter van de nicht van de pastoor. Aan haar was op 22 februari 1649 ook het huis van de pastoor in huur gegeven, voor vier jaar. Overigens niet door de pastoor zelf, maar door het H. Geestbestuur van het dorp, dat aantoonde de eigenaar te zijn. Het betrof een huis en hof, ”genaempt wesende den Taphoff”, ”staende aende Venne, parochie van Hese", dat eertijds ten behoeve van de H. Geest "bij erffmangelinge vercregen was tegen Aaert Adam Wespen”.

Daarbij was bepaald dat de ”camer” van het huis steeds tot gerief van de H. Geest gereserveerd diende te blijven, opdat deze daar altijd zijn "consultatien ende tsamenspreeckingen” zou kunnen houden. '

Veel fiducie had de schout niet in de echtheid van de stukken. Onder de titel "Van het papenhuys tot Hees & Transporten aende maecht vande paep gedaen" zond hij ze naar de Staten-Generaal op, vergezeld van het navolgend begeleidend schrijven:

Hoe dan ook, de schout slaagde er niet in de pastorie voor de dominee te doen ontruimen, waardoor Rodenburgh geen onderdak had. Blijven moest hij toch ergens. Uit een rekest aan de Staten-Generaal van mei 1649 wordt duidelijk bij wie hij uiteindelijk zijn intrek is gaan zoeken (8).

Omdat niemand in het dorp hem ook maar een kamer wilde verhuren, verzocht hij de Staten hem de midden in Heeze gelegen kapel te willen toewijzen en die voor bewoning geschikt te laten maken, te ”appropriëren", zoals er letterlijk stond. De kosten daarvan was hij bereid voor te schieten, maar dan wel met inbegrip van de jaarlijkse rente en met restitutie van kapitaal in geval van vertrek of overlijden.

De afhandeling van zulke verzoeken werd door de Staten- Generaal meestal overgelaten aan de Raad van State, ook in dit geval. Direkte beslissingen nam deze Raad echter zelden. Rodenburgh zou zich mogen wenden tot de gecommitteerden uit de Raad die binnenkort naar de Meierij zouden komen (9).

Of dat inderdaad ook gebeurd is, heb ik niet nagegaan, maar uit latere gegevens kan gekonkludeerd worden dat het verzoek uiteindelijk niet is ingewilligd. In 1650 woonde de predikant wel in Heeze, maar niet in de genoemde kapel.

Vanuit Heeze ook zou hij de Staten-Generaal op 30 maart 1650 in kennis stellen van de onmogelijke omstandigheden waaronder hij daar moest werken.

In de volgende bewoordingen (10):

 

In de Staten-Generaal moet men na lezing van bovenstaande brief met de afzender hebben meegevoeld. Besloten werd landdrost Johan van Ravenswaeij aan te schrijven om genoemde Peter Swuesten onmiddellijk in de kraag te grijpen en gevankelijk naar Den Bosch te voeren. Om geen moment te verliezen zou het daarvoor bestemde schrijven “zonder voorgaande resumptie” op de post gedaan worden (12).

Of de "Woesteling" ook ingerekend is, is niet duidelijk. Maar ook zonder dat bleef er voor Rodenburgh nog genoeg te klagen over. Eind augustus 1650 deed hij de Raad van State een remonstrantie toekomen, waarin hij vier punten opvoerde (13). Ten eerste de toestand van de kerk van Heeze.

Die was "in seer quade gesteltnisse: de glasen gebroocken, t' dack doorleckende, de vloeren ende muren onreamponeert ende vuijl bewassen”. Een en ander "tot onstichtinge vande passerende luijden”.

Geld om er iets aan te laten doen hadden de nieuw aangestelde kerkmeesters niet, omdat alle kerkelijke inkomsten vanaf 1648 bij rentmeester Pieterson terecht gekomen waren, die zich niets aan de kerk gelegen liet liggen. ”Sonder eens nae de kercke om te sien", aldus de woorden van Rodenburgh zelf. Het geld zou rechtstreeks aan de kerkmeesters moeten komen en zo niet, dan was Pieterson verplicht tot reparatie. Vervolgens werd de kapel ter sprake gebracht, "midden in 't dorp gestelt, daerinne dikmaels mede gepredikt wort, omdat de parochiekercke uijt het dorp staet”. Ook daarvan dienden de inkomsten aan de kerkmeesters toe te vallen, om door dezen voor herstelwerkzaamheden gebruikt te kunnen worden.

Het derde punt betrof de woning van de suppliant. Omdat die een ”oudt verrot strooijen dack” had, "seer doorleckendt" en ook zeer klein was, diende daar op zijn minst een kamer bijgemaakt te worden. Maar "om de luijden eenlijck te connen ontfangen” zou ook ander gerief geen overbodige luxe zijn.

Tenslotte deed de predikant een poging zijn inkomsten wat te vergroten. Hij memoreerde daartoe het feit dat hij een van de 14 eerstberoepen dominees was, die boven hun tractement ook nog vrij wonen hadden toegezegd gekregen. " Vermits de pastorij gedisputeert wierde" had hij al een jaar lang moeten huren . Om dat recht te trekken verzocht de predikant "dat hem de nodige penningen toegelegd mochten worden”.

Op de eerste twee punten zou het advies van Pieterson worden ingewonnen. De lekken in de woning zouden gedicht mogen worden, maar verder opknappen werd afgewezen. Wel zou de betrokkene een eenmalig bedrag aan huursubsidie krijgen. Hoeveel was overigens in de resolutie opengelaten. Mogelijk is men het daar niet over eens geworden. Rest nog de reaktie van Pieterson in deze (14). Dat hij zich niets aan de kerk van Heeze gelegen had laten liggen, zoals Rodenburgh beweerde, was onjuist. Het koor was van de rest van de kerk gescheiden en "op 't versoeck vande predicant opgeruijmt en met bancken voorsien", zodat het gebruikt kon worden en in feite ook gebruikt werd om in te preken. Verder had hij de kerk ”bij provisie dack- en glaesdicht doen maecken”. Ook inzake de kapel verschilde de rentmeester met de predikant van mening. Rodenburgh had wel geschreven dat erin gepreekt werd, maar een preekstoel had hij, Pieterson, er niet in aangetroffen. De dominee was er kennelijk op uit een combinatie te formeren, twee bedieningsplaatsen, om zo een daarvoor staande toeslag op zijn tractement te kunnen toucheren. Gecombineerd moest er ook volgens Pieterson wel, maar dan op een heel andere manier, te weten Heeze met Leende. De kapel van Heeze zou dan verkocht kunnen worden of afgebroken, zodat reparatie niet meer nodig was.

De door Pieterson aan koor en kerk uitgevoerde herstelwerkzaam-heden konden de heren waarderen, de rest niet. De standplaatsen zouden blijven zoals ze waren, Heeze en Leende apart. En de kapel zou blijven staan, "tot nader order" althans.

 

NOTEN:

(1)   C.S. Smit, "Uit de archiefkist: de Heezer predikanten van 1648 tot 1817", Heemkronijk 20 (1981), nr. 3-4, 124-144, aldaar 126, 141


(2)    H.G. van Moorsel, Kronijk of aantekening der merkwaardige            voorvallen binnen de gemeente Heeze . . ., uitg. en toegel. door Dominicus de Jong (Achelse Kluis 1953), 15

(3)    Notulen van de Grote Kerkelijke Vergadering van ’sHertogenbosch in 1648, uitg. door P.H.A.M. Abels en A.P.F.Wouters ('s-Hertogenbosch 191985), 56

(4)    Algemeen Rijksarchief (ARA), Archief Staten-Generaal (S.G.), inv. nr. 4988-II (Lias lopende 1648 november- december): Extract uit zekere missive d.d. 17 oktober 1648, uit Leende, geschreven door Abraham Rodenburgh aldaar, aan de extraordinaris vergadering binnen 'sHertogenbosch en vandaar aan de gedeputeerden in 's-Gravenhage alhier gezonden

(5)    ARA, Archief S.G., inv.nr. 3254 (Resoluties 1648): Resolutie d.d. 22 oktober 1648

(6)    ARA, Archief S.G., inv.nr. 7481 (Rekesten 1649): Rekest van de schout van Peelland, z.d., met appt. d.d. 18 juni 1649. Inliggend vier bijlagen betreffende Heeze

(7)    idem

(8)    ARA, Archief S.G., inv.nr. 3255 (Resoluties 1649): Resolutie d.d. 15 mei 1649

(9)    Rijksarchief in Noord-Brabant (RANB), Collectie Rijksarchief (Coll.RA), inv.nr. 191 (Resoluties Raad van State 1649): Resolutie d.d. 3 juli 1649

(10)   ARA, Archief S.G., inv.nr. 4992-I (Lias lopende 1650 januari-april): Missive Rodenburgh d.d. 30 maart 1650, gelezen 6 april 1650

(11)    Th.J. van der Poel, Die Woeste - Poel (Hillegom 1979) passim (12) ARA, Archief S.G., inv.nr. 3256 (Resoluties 1650): Resolutie d.d. 6 april 1650

(13)     RANB, Coll. RA, inv.nr. 192 'Resoluties Raad van State 1650): Resolutie d.d. 26 augustus 1650

(14)      idem, Resolutie d.d. 29 oktober 1650  

 

Ga terug