Met haer roers onder de deeckens": het wedervaren van twee papenjagers in stercksel en Geldrop (1658)

Heemkronijk jaar:1990, jaargang:29, nummer:1/2, pag:16 -24

MET HAER ROERS ONDER DE DEECKENS": HET WEDERVAREN VAN TWEE PAPENJAGERS IN STERKSEL EN GELDROP (1658)

door: J.W. Hagen

 

Midden juni 1648, vlak na de plechtige afkondiging van de Vrede van Munster, werd alle priesters en religieuzen in Staats-Brabant bij plakkaat gelast zich uit hun gebied te verwijderen en de uitoefening van de katholieke eredienst aldaar te staken (1). Het liefst had men ze zonder meer aan de kant gezet, maar bij de vredesonderhandelingen was er van Spaanse zijde bedongen dat er een alimentatieregeling voor hen zou komen. Op 18 mei 1647 was dat officieel in een resolutie vastgelegd. ”Nochtans zal worden toegestaan een redelijk onderhoud ad vitam  (= voor het leven) voor  de tegenwoordige paapse geestelijkheid, ter discretie endispositie van Hoog Mogenden, hetwelk bij akte zal worden gesteld” (2).

Zelf hebben de Staten na 1648 niet staan dringen die belofte ook na te komen. Eronderuit konden ze echter niet. Als de geestelijken er om vroegen, zou men in hun onderhoud voorzien. Niet bij algemene maatregel overigens, maar met voor elk geval apart te nemen afzonder-lijke beslissingen (3).

Hoewel het in dit artikel over een van de pastoors van Heeze zal gaan, is het wenselijk eerst iets over de toenmalige pastoor van Eersel, Joannes Roymans, te vertellen. Die heeft namelijk als eerste van de hierboven geschetste gelegenheid tot voorziening in zijn onderhoud gebruik gemaakt en zijn geval zou maatgevend worden. Nog voor hij om een alimentatie vroeg, had Roymans al iets anders van de Staten gedaan weten te krijgen. In juni 1648 had hij Eersel volgens de voorschriften verlaten. "Om zich te doen cureren van zeker accident aan zijn been" vroeg hij in augustus van dat jaar verlof zich weer in zijn huis te Eersel te mogen laten brengen en zich daar een tijd lang te mogen ophouden. Niettegenstaande de uitgevaardigde plakkaten werd hem dat voor zes maanden toegestaan, mits zich gedragende "in alle stillichheijt" (4).

Eind dat jaar vroeg hij vervolgens om de beloofde tegemoetkoming in zijn onderhoud. Bij provisie werd hem daarop f 300,-- toegekend, totdat er ten principale over zijn alimentatie zou zijn beslist (5).

Dat Roymans zowel een tijdelijke verblijfsvergunning als een voorlopige alimentatieregeling had weten te verkrijgen is zijn collega's niet lang onbekend gebleven. De ene oud-pastoor na de andere diende daarop een soortgelijk verzoek in. Omdat ze niet allemaal met een slecht been zaten, werden er ook andere motiveringen opgevoerd, zoals oudedagsverzorging in eigen kring of familie, of de wens te mogen sterven in de geboorteplaats. Veel oud-pastoors werd zo'n verblijf ook toegestaan.

In 1650 werd er op een hele groep aanvragen tegelijk ex gratia beslist dat de rentmeesters van de geestelijke goederen de betrokkenen voor de rest van hun leven de helft van de inkomsten uit de oude, thans in beslag genomen pastoriegoederen hadden uit te keren en twee derde deel uit de andere inkomsten van beneficie. Wel dienden er dienaan-gaande juiste opgaven verstrekt te worden en diende alle geestelijke bedrijvigheid achterwege te blijven (6).

Binnen de kortste keren is de regeling uit de hand gelopen. Daar zouden meerdere voorbeelden van te geven zijn. Voor Maarheeze is dat laatst gebeurd (7), Heeze moge hier volgen. Hoewel de betrokken pastoor niet met name wordt genoemd, zal het, waar de gebeurtenissen uit 1658 stammen, om Joannes Haseldonck zijn gegaan (8). Of en wanneer hij toestemming heeft gekregen om in zijn dorp te mogen verblijven, heb ik niet kunnen achterhalen, maar dat hij zich daar in de buurt heeft opgehouden staat vast. Evenals dat hij dat niet in de gewenste "stillichheijt" heeft gedaan.

Op 7 februari 1658 hebben Joannes Ree en Andries Janssen van Dijck, papenjagers in dienst van de kwartierschout van Peelland, daar voor de schepenen van Breugel een ondubbelzinnige verklaring afgelegd.

Die verklaring luidde als volgt (9):

  

 

Beide papenjagers hadden, naar hun eigen woorden, gehandeld in opdracht van de kwartierschout van Peelland, Cornelis Prouninck van Deventer. Al sinds 1644 was deze als zodanig in functie. Beermann heeft hem als een "van huis uit fel antikatholieke ambtenaar" gekenschetst, die, hoewel zeer energiek handelend, tot 1648 nauwelijks resultaten had weten te boeken. Met het sluiten van de Vrede leken zijn kansen echter gekeerd te zijn. Met behulp van militaire bijstandsoldaten uit nabijgelegen garnizoenen die hem steeds ter beschikking zouden moeten staan  -  zouden de paapsgezinde insolentiën en opposities wel gebroken kunnen worden. Door de godsdienstoefeningen te storen, waar die ook gehouden werden, in de open lucht, boerderijen, stallen of schuren, de priesters en gelovigen te arresteren en ze met boeten of opsluiting te bestraffen (10).

Waar Ree en Van Dijck geen militair escorte tot hun beschikking hadden, hebben ze hun toevlucht tot een meer getructe methode moeten nemen om de paap van Heeze te vangen: door het te laten voorkomen alsof hun vrouwen paaps waren. Even leek het te lukken, maar echt geslaagd mag de list toch niet heten. Toen deze eenmaal doorzien was, kwam half Sterksel in het geweer - en dat vrij letterlijk genomen - om de pastoor te ontzetten en het tweetal achterna te gaan. Van jager waren ze nu zelf prooi geworden. Jagen en gejaagd worden. In de kroeg van Dries de hoevenaar hadden ze zich bij een kan bier wat willen warmen, maar daartoe was hun nauwelijks de tijd gegund. Sterksel had een verbeten klopjacht ingezet. Over Heeze werden ze opgejaagd naar Geldrop. Warm waren Ree en Van Dijck daardoor wel geworden, maar moe en dorstig evenzeer. Ook de achtervolgers zullen daarmee te kampen hebben gehad.

In "De Croon" in Geldrop moeten beide partijen tenslotte op elkaar zijn gestoten. Mogelijk hebben de beide trawanten van de kwartierschout daar nog eerder om een bed dan om een biertje gevraagd. Zacht bleek dat echter niet te liggen, de achtervolgers hadden er inmiddels reeds hun geweren in verborgen. Voldoende reden het pand door het achterhuis te verlaten en het op een lopen naar Eindhoven te zetten.

In "De Croon" was ook de godsdienstige praktijk in Geldrop ter sprake gekomen. Dagelijks werd er op het kasteel de mis gedaan. De bewering van beide papenjagers dat Prouninck zelf daar binnenkort wel een einde aan zou komen maken, was door de toehoorders met hoongelach en smadelijke woorden ontvangen. Niet alleen dat Joannes Haseldonck, de net bevrijde pastoor van Heeze, vaak in Geldrop was ingesprongen, sinds kort verbleef pater Joannes van Dongen op het kasteel, aangesteld door de Landcommandeur van Aldenbiesen. Bovendien was de kasteelheer, Amandus III van Horne (1650-1672), zelf priester (11). Als Prouninck het zou wagen in te grijpen, zou men hem zo toetakelen dat hij Geldrop niet meer op een normale manier zou kunnen verlaten,

Ree en Van Dijck moeten hun hier gepubliceerde en besproken verklaring in de kortste keren aan hun opdrachtgever hebben doen toekomen. Dat de paap van Heeze door Sterksel bevrijd was, zal Prouninck gespeten hebben. De bedreigingen en beledigingen aan zijn adres waren verregaand geweest, maar juist daardoor vrijwel zeker middels forse boetes in geld om te zetten. Onmiddellijk is de schout dan ook in de pen geklommen om de Staten-Generaal van het gebeurde op de hoogte te stellen. Hoewel de verklaring van Ree en Van Dijck was bijgesloten, was niet nagelaten het hele voorval in eigen bewoordingen nog eens te parafraseren (12).

Om een voorbeeld te stellen en toekomstige overtreders vrees aan te jagen zou er naar de daarvoor staande tarieven gestraft dienen te worden. Niet enkel de lieden uit Sterksel die de pastoor ontzet hadden, maar ook de waardin uit "De Croon”, Ruth Raessen en de knecht van het kasteel in Geldrop. Wat die zich aan brutaliteiten veroorloofd hadden  - zoals, "met reverentie geschreven cloppende op haer Gadt, seggende "daar mach hij sijn neus in steecken""  - trof niet alleen hem, schout, persoonlijk, ook het officie op zich was er "ten hoochsten door geschonden". Bovendien dreigden zijn papenjagers hun werk te staken als er niet van hogerhand werd ingegrepen. En dat zou de kansen op inkomsten alleen nog maar meer verkleinen.

 

NOTEN:

(1)    V.A.M. Beermann, Stad en Meierij van 's-Hertogenbosch van 1648 tot 1672: de eerste vijf en twintig jaren van het staatse Regime (Helmond 1946), blz. 96

(2)    Algemeen Rijksarchief (ARA), Archief Staten Generaal (Arch. SG), inv.nr. 5021 (Lias lopende 1659 juni-september), alwaar een kopie  aanwezig (als retro-actum) in een afgerond dossier over de gewezen pastoor van Someren, Gerardus Henricus Verdonck

(3)    idem, Kopie van een resolutie d.d. 17 juni 1648

(4)    ARA, Arch. SG, inv.nr. 3254 (Resoluties 1648): Res. d.d. 19 augustus 1648

(5)    idem, Res. d.d. 19 december 1648

(6)    Als bij noot 2, Kopie van een resolutie d.d. 15 december 1650

(7)    J.W. Hagen, ""In een vreemt boerenkleet, alhier genaemt een keel": Hofmans vertelling over Maarheeze (1653)", Aa-Kroniek 8      (1959), blz. 210-218

(8)    Kronijk of aantekening der merkwaardige voorvallen binnen de       gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen en enkelde welken algemene belangstelling verdienen, door H.G. van Moorsel, uitg. en        toegel. door Dominicus de Jong (Achelse Kluis 1953), blz. 18-19

(9)     ARA, Arch. SG, inv.nr. 5017-I (Lias lopende 1658 januari-maart)

(10)    Beermann, Stad en Meierij,  blz. 27, 28, 30, 31, 38, 39, 45, 47, 57, 73, 98, 121;  L.M.Th.L. Hustinx, Inventaris van het archief van het kwartier Peelland 1574-1810 ('s-Hertogenbosch 1970), blz. 14-18

(11)    Jean Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft: geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten (Geldrop 1987), blz. 55-56

(12) ARA, Arch. SG, inv.nr. 5017-I (Lias lopende 1658 januari-maart): Cornelis Prouninck, uit Hoijdonck, aan Staten Generaal, 18 februari     1658.

 

Ga terug