kantekenmingen Hezia Heeze

Heemkronijk jaar:1963, jaargang:2, nummer:3,  blz.38 -43

KANTTEKENING BIJ DE DISCUSSIE OVER HEZIA EN BIJ EEN LIJST VAN DE OUDSTE HEREN VAN HEEZE EN LEENDE MET OP HET EINDE EEN SUGGESTIE!

door: Pater Dominicus de Jong o.c.r.

Als bewerker van de "Kronyk van Heeze" (1) mag ik niet onverschillig staan tegenover het tweevoudige feit, dat er vooreerst een discussie is gerezen over de betekenis van de woorden "villa qua vocatur Hezia" (2) en dat er vervolgens een lijst van de eerste heren van Heeze bij Leende is samengesteld (3).
Vroeger - dus rond l952/1953 - stond ik op het standpunt dat én Hodibald van 784 én Herbert van 1172 als de oudst gekende heren van Heeze dienden gehandhaafd. Voor de tussenperiode van Hodibald tot Herbert vermocht ik niemand met zekerheid tot heer van Heeze bij Leende te bombarderen. Er waren om het volks te zeggen kandidaten bij de hoop maar de criteria die moesten aangelegd doorstonden ze niet. Ik liet dus in mijn historisch overzicht ruimschoots de mogelijkheid om naar hartelust jacht te maken op de heren van Heeze, die ik reeds tijdens mijn studie als zodanig gedecapiteerd had. Nu tijdens de wellicht nog niet gesloten discussie over Hezia en na het vrijgeven van de lijst van de eerste heren van Heeze, heb ik mijn eens ingenomen standpunt als volgt gewijzigd:
1) Het Hezia van Hodibald mag niet gesitueerd worden te Heeze bij Leende.
2) Heer Herbert van 1172 is de eerste met naam genoemde de dominus van de heerlijkheid
Heeze.

KANTTEKENING BIJ DE DISCUSSIE

De heren F. Smulders en A. van Oirschot zijn - zoals U weet - in het strijdperk getreden om elkander de juiste interpretatie van de woorden "villa qua vocatur Hezia" te betwisten. Indien ik deze interessante discussie goed gevolgd heb, zal de heer van Oirschot wel zo aimable zijn om nu het pleit beslist is - hoe jammer dit voor hem en voor de heemmensen van Heeze ook moge zijn - zijn strijdbijl neer te leggen aan de voeten van de heer Smulders. Hij zal dan ook de bewijsvoering van zijn tegenstander, die Hezia in verband met Echternach niet bij Leende maar te Eersel situeert, gaarne aanvaarden. Want indien het waar zou zijn, dat de heer Smulders volgens de heer van Oirschot slechts een feit constateert, waarmede niets bewezen wordt, dan meen ik zo vrij te moeten zijn de opmerking naar voren te brengen, dat het de heer van Oirschot ontgaan zal zijn dat de heer Smulders de zaak zelf afdoende bewezen heeft doordat hij als historicus gebruik maakte van het argumentum ex silentio (4). Indien Hodibald werkelijk heer van Heeze bij Leende zou zijn geweest, dan zouden - zoals dat het geval is met vele andere weldoeners van Echternach in de achtste eeuw - juist ten gevolge van die donatie bepaalde relaties tussen Heeze en Echternach niet alleen zijn blijven bestaan maar ook vermeld worden in de oude heerlijkheidsarchieven zowel in het administratief beheer als ook in de protocollen van de aldaar gespannen schepenbank. Niets van dat alles. Het is zoals de heer Smulders verklaart, nergens blijkt een binding van Heeze bij Leende met Echternach of Afternaken. De andere plaatsen die aan Echternach zijn gekomen - denk hier bv, aan Waalre/Wedert - komen steeds en vrij regelmatig in de daarvoor in aanmerking komende archiefbestanddelen voor. Ook voor Hezia te Eersel valt dit te constateren, maar niet voor Hezia bij Leende. Het nergens verwijzen naar Hezia bij Leende en het ontbreken van iedere relatie met Echternach, is een bewijs van de onechtheid van de schenking van Hodibald van Heeze bij Leende. Deze donatie dient dus elders gesitueerd te worden. Het is de heer Smulders gelukt de oplossing in deze "duistere" zaak te brengen door het Hezia van Hodibald te situeren te Eersel en onder de cijnskring van Diessen. De telkens terugkerende vermelding in de desbetreffende cijnsboeken is een bewijs van echtheid voor het Hezia te Eersel. Met het onttronen van Hodibald te Heeze bij Leende is Herbert van 1172 de eerste gekende heer of dominus van Heeze geworden.

KANTTEKENING BIJ EEN LIJST

Wat te doen met de vele heren die volgens Heemkronyk I, 1 de tijdsruimte tussen Hodibald en Herbert hebben gevuld? Op de eerste plaats wil ik de speurder naar oude historie vast op het hart binden, dat de fameuze auteurs Miraeus (5), Butkens (6), Herckenrode (7) en Goethals (8) zeer prudent moeten beoordeeld worden. De onderzoeker dient iedere persoonsnaam en iedere plaatsnaam of toponime volgens de gewone regels geheel te identificeren. Vooral de naam Hezia, Hees of Hese en alle daarop bestaande varianten zijn zo maar niet in één handomdraai op te lossen, De vraag is dan telkens heb ik hier te doen met een plaatsnaam of met een familienaam of met beide. Toen we ruim tien jaren geleden de "Kronyk van Heeze" aan het bewerken waren (ik zeg expres "we" want er waren velen die hun belangstelling lieten blijken) kreeg ik ook het bekende artikel van A.J. Kremer onder de ogen (9). Ik heb toen getracht het artikel uit te koken, Het resultaat was dat ik de meeste heren om niet te zeggen allemaal over boord zette. Daarmede was de rust dat dit bruisende artikel zo nodig had, weer teruggekeerd. Persoonlijk ben ik de overtuiging toegedaan dat de heer Meindersma deze vermeende heren ook maar stil over boord heeft gezet omdat zijn aangegeven bron zo onbetrouwbaar bleek te zijn. Jammer genoeg kan ik hier niet in details afdalen omdat ik de destijds vervaardigde fiches uiteindelijk vernietigd heb. Ik herinner me echter zeer levendig dat de acten, vermeld in Sloets’s oorkondenboek van Gelre (10) niets te maken hebben met Heeze bij Leende, maar met een andere Heze gelegen in het Gelderse of het Stichtse gebied. Om kort te gaan het resultaat van mijn speurtocht naar heren van Heeze en Leende was dermate mager dat niemand met zekerheid als heer van Heeze kon geponeerd worden.

Wel droevig maar geheel overeenkomstig de waarheid. Ook de laatste aanwinst in de lijst van de oudste heren van Heeze blijkt niet in Heeze bij Leende thuis te horen. Steunend op een acte van einde januari 828 signaleerde prof. dr. W. Lampen O.F.M. een zekere Gerward van Hee ze (10). Aanvankelijk met enthousiasme als heer van Heeze binnengehaald zou ik thans willen voorstellen deze heer weer een vrijgeleide te verstrekken om terug te 
keren naar zijn Wettige Woonplaats. In aanmerking genomen dat Emmerik de plaats is waar akte werd verleden neem ik aan dat hier het Gelderse Hees bedoeld is, dat inderdaad bindingen met de zetel van Utrecht had. In onze streken zijn zulke relaties met Utrecht ondenkbaar. Men hield het met Brussel en Luik. 

EEN SUGGESTIE:

Bij het samenstellen van de historische inleiding op de Kronyk van Heeze heb ik op gezag van Wampach en van vele historici met hen de schenking van Hodibald te Heeze bij Leende gesitueerd. Ik deed dit louter en alleen auctoritate externa maar bleef met de moeilijkheid zitten welke dringend om een antwoord vroeg. Hoe en Wanneer is Echternach de heerlijkheid Heeze en Leende kwijt geraakt? Is dat werkelijk gebeurd tijdens de Economische Revolutie in de tweede helft van de twaalfde eeuw? Ik bleef het antwoord schuldig en beriep me op andere meer competente historiemannen. In verband met de verkoop van het allodiaal of vrij goed Sterksel door heer Herbert in 1172 verkocht aan de aartsdiaken Otto van Valkenburg, die dit op zijn beurt aan de abt van Averbode als leen moest overdragen (l2)? en wederom in verband met het feit dat Willem van Horne en Altena als heer van Heeze het_patronaatsrecht van de kerken van Heeze en Leende in 1285 verleende aan de religieuzen, de priorin en het convent van Keizerbos te Neer (13), zou ik hier een suggestie aan de hand willen doen om eventueel langs die zijde iets meer te weten te komen van het ontstaan van de vrije grondheerlijkheid Heeze-Leende. Mag ik stellen - en ik doe dit met meerdere analoge gevallen - dat Heeze en Leende eens kerkelijk goed is geweest van het dubbelklooster Averbode? Dat dit klooster te Heeze op het huis een voogd aanstelde om haar goed uit naam van de abt te besturen? Dat deze voogd op de duur het grondgebied voor zich en zijn familie is gaan opeisen? Dat hij dit bij acte verkreeg en in ruil daarvoor o.a. het patronaatsrecht van de parochies Heeze en Leende afstond aan de abt van het dubbelklooster Averbode?
Als dit allemaal gebeurd is, zou het een weerspiegeling zijn van de normale gang van zaken zoals die optreden bij het ontstaan van de heerlijkheden. In ll72 verwierf de abt van Averbode het vrij goed Sterksel dat in zijn bezit bleef tot in de Franse tijd. Later bij of kort na de stichting van het klooster Keizerbos te Neer, een plaats in het latere graafschap Horne, waarheen de zusters die eens Averbode mee bevolkt hadden, waren heengetrokken, troffen in Willem, heer van Altena, Horn en Heeze een zeer groot weldoedoener. Nu in Averbode het dubbelklooster was opgeheven en de zusters ver van de abdij een financiële onafhankelijke positie moesten innemen, zal bovengenoemde weldoener het patronaatsschap van de kerken van Heeze en Leende aan Keizerbos, de plaats Waar het adellijk huis van Horne sijn sepultuur had gekozen, hebben overgedragen om het terzelfdertijd aan Averbode als mannenabdij te ontnemen. Zo voorgesteld komt in Heeze en Leende de situatie anders te liggen en verloopt het begin van deze heerlijkheidsgeschiedenis meer normaal. Zo kan het gebeurd zijn. Zijn hieromtrent nog charters te vinden en waar? Wie zal het zeggen!

CONCLUSIE:
1. De heer Smulders heeft met gebruikmaking van het argumentum ex silentio bewezen dat het Hezia van Hodibald niet thuis hoort te Heeze bij Leende maar op het goed "De Hees" te Eersel.
2. Vóór Herbert, dominus de Hees, kan niemand met zekerheid als heer van Heeze en Leende worden aangewezen.
3. Is de latere heerlijkheid Heeze en Leende oorspronkelijk kerkelijk bezit geweest van het dubbelklooster Averbode? Het in 1172 door deze witherenabdij 'verworven goed van Sterksel bleef tot aan de Franse tijd in handen van Averbode, terwijl het wellicht eens aan hetzelfde dubbelklooster geschonken patronaatsrecht van de kerken van Heeze en Leende in 1285 uitsluitend werd opgedragen aan de zich vanuit Averbode te Neer gevestigde zusters, die daar de hoeve Keizerbos waren gaan bevolken en de hulp van een groot weldoener dringend nodig hadden.

Achelse Kluis, 16 februari 1963 p. Dom. de Jong OCR.
1) Verkrijgbaar op het gemeentehuis te Heeze.
2) Brabants Heem? XIV (1962), blZ- 153-159 en 142- 145; Heemkronyk, II (1963), blz. 2-3.
3) Heemkronyk, I (1962), blz. 10-12
4) Philippen, Beknopte methodiek der geschiedvorsching, blz. 77-78, Antwerpen, 1942.
5) Miraeus, Opera Diplomatica, Brussel, 1723 I-II Dl.
6) Butkens, Trophees . . . .de la duché de Brabant Antwerpen, 1641.
7) Herckenrode; Collection de tombes, épitaphes . . . . de Hesbay. Gand, 1845.
8) Goethals, Dictionnaire généalogique . . . de Royaume de Belgique, Brussel, 1849-1852. I-IV Dl.
9) Kremer, Tijdschrift voor N-Brabant, III (1886), blz. 116-117.
10) Sloet, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutphen, 1872-1876,
11) Heemkronyk, I (1962) nr. 5, blz. 18) cfr. Batavia Sacra. Brussel, 1714, dl I, blz. 103-104.
12) Tekst in Meindersma, De Heerlijkheid van Heeze, blz. 10-11. Zaltbommel, 1911.
13) Tekst, Ibid, blz. 11.

Ga terug