Moord en doodslag in Sterksel

Heemkronijk jaar:1990, jaargang:29, nummer:3, pag:59 -66

MOORD EN DOODSLAG IN STERKSEL

door: Peter Dekkers

 

Vandaag de dag kan men zich misschien moeilijk een moord in Sterksel voorstellen, maar een paar eeuwen terug zijn hier toch doden gevallen. In een enkel geval heeft de dader toen zelf een getuigenis afgelegd. In de zestiende eeuw wordt voor het eerst melding gemaakt van een gewelddadige dood in Sterksel. Hier wonen dan zo'n 60 mensen, verdeeld over vijf hoeven, die alle worden gepacht van de abdij van Averbode. Deze abdij bezit in die tijd in Sterksel alleen de lage en middele jurisdictie, wat wil zeggen, dat ze rechtspraak in verband met moord en doodslag aan het wereldlijk gezag moet overlaten. Dit wereldlijk gezag is dan de schout van 's-Hertogenbosch, in deze streek vertegenwoordigd door de kwartierschout van Peelland.

 

OMSTREEKS 1548   

Omstreeks 1548 dient de abdij een verzoekschrift in bij het wereldlijk gezag (waarschijnlijk de kwartierschout van Peelland) voor gratie van één van haar onderdanen in Sterksel, die tijdens het jagen per ongeluk ("onwetend') de dienstmeid van zijn ouders doodschoot. Wat was er aan de hand? Uit het gratieverzoek blijkt hoe het drama zich voltrokken heeft (1).

Het was op een dag in januari, toen Geert Goert met zijn buks de velden in trok om op duiven te gaan schieten. Geert was de zoon van Goert Stoops, een Sterkselse boer die de hoeve "In de Kan' pachtte. De jongen was amper 18 jaar oud. Toen hij eindelijk een paar duiven zag, ging hij fluks liggen, legde aan, schoot en . . . miste. Op datzelfde moment liep achter een wal de meid (de "maerte') van zijn ouders  -hard aan het werk-  met een kruiwagen naar de boerderij van Geerts ouders. Zij liep op een holle weg, met erlangs hoge wallen, waarschijnlijk van akkermaalshout, dat als het ware een dikke haag vormde langs de weg.   “Dwelck de suppliant (Geert Goer -P.D.) nijet en wiste, noch oick en sach die voirseyde maerte." De kogel die voor de duif bedoeld was, trof het meisje in de keel. “Ende mits desen en heeft de suppliant (= Geert) oic nijet geweten dat die maerte metten voirseyde cloote (= kogel) geraect was dan als andere die selve maerte in de straete vonden doot liggen, ende gevisiteert (= onderzocht) zijnde, gevonden worde in de keele een cleijn gaetken ende den cloot dair inne. Dwelck hem, suppliant, uyt groonde sijne herten zeer leet is."

Iedereen beschouwt het als een "onkenlijck ende onnoeselijck ongeval" en het staat ook voor iedereen vast dat Geert niet de bedoeling had om de meid te doden. “Temeer oic aengemerct dat die vrienden van den voirseyde affliviger (. . .) zijn metten ouders ende vrienden vanden suppliant gecomen ter uytvaerde en hen nijet en beclagen.”  

Toch voelt Geert zich niet gerust en is bang dat hij hiermee last kan gaan krijgen. Daarom vraagt hij de abt, als heer van Sterksel, om raad. De abt heeft in zaken van doodslag niets te zeggen en laat daarom een verzoekschrift opstellen voor de bevoegde autoriteiten, opdat deze voor Geert een "ontlastbrief" schrijven, waarmee hij dan kwijtschelding van straf krijgt en zuivering van blaam. Er werd toen nog geen onderscheid gemaakt tussen moord, doodslag of een ongeluk als dit. Als enig criterium gold: "dood door schuld', waarvoor eigenlijk maar één straf was: de dood.

Toevallig las ik onlangs een aardig boek over deze 'genadebrieven". In de zestiende eeuw waren zij een massaverschijnsel. Hierin werd aan de overheid om kwijtschelding van straf gevraagd. De gebeurtenissen werden erin opnieuw tot leven gebracht. Om de goede bedoelingen van de dader en de ongelukkige samenloop van omstandigheden beter te laten uitkomen werd een ontspannen atmosfeer geschetst in levendige kleuren.

Zo ook in Sterksel; het contrast tussen de directheid van de vertelling en de ambtelijke formulering werkt lachwekkend. "Ende die duven missende heeft den cloet gevallen inde keel vander marten van zijnen vader ende moeder inde voirseide hoeve woenende.”

Aan het eind van zo'n verhaal werd gewoonlijk getoond hoezeer het de dader speet (2). Hier hebben we echter geen officiële genadebrief, maar een verzoek om zo een uit te geven. Een klerk van Averbode heeft het verhaal direct uit de mond van de dader en de zijnen opgetekend. Behalve over deze doodslag, leert dit verhaal ons ook iets over hoe het er in Sterksel uitzag, 450 jaar geleden.

Daarna is het met de gewelddadigheid in Sterksel wel gedaan. Nou ja, er trekken legers langs en af en toe brandt er een hoeve af (3). Maar er is geen doodslag. Pas zestig jaar later gebeurt er weer een ernstig ongeluk. In 1610 wordt er namelijk voor de eerste keer melding gemaakt van een moord in Sterksel. In oktober van dat jaar wordt iemand vrijgesproken van een moord, "omdat, naar het schijnt, de steek of het schot van de dader niet dodelijk was" (4). Helaas is de oorkonde met het vonnis half vergaan (5).

 

HET  MOORDJAAR  1733

Het duurt daarna tot 1733 voor er in Sterksel weer doden vallen. In dat jaar vindt er in Sterksel een moord plaats. Ditmaal een echte, ja zelfs een dubbele moord; het zou de eerste en de laatste in Sterk sel zijn (6).

Ze waren seizoenarbeiders: Jan van Pol (7) en Lambert van Vlodorp. Ze hadden in Haarlem flink geld verdiend met vlas maaien en gingen nu terug naar huis, het hele eind te voet naar Maasbracht. Met hen ging Margriet Ruijten uit Posterholt, vlakbij Maasbracht. Haar man werkte in Holland en zij had meer dan honderd gulden van hem meegekregen. Het was voor een vrouw gevaarlijk om alleen te reizen en zij heeft voor haar thuisreis vast Lambert uitgekozen, omdat hij bij haar uit de buurt kwam.

Op 16 juli van dat jaar 1733 kwam het gezelschap 's morgens aan in Heeze, waar ze bij Dielis Aert Delen “te saamen soetemelk hebben sitten eeiten". Daarna trokken ze verder, de weg op naar Sterksel, "zijnde ontrent drie quartier uurs van Heeze". Toen ze vlakbij de hoeve Ter Braken waren, één van de vijf Sterkselse hoeven, klaagde Margriet over zere voeten en ging wat rusten in de heide, "aan eenen hoogen struijk van waggelaersbesien” (= jeneverbessen). Lambert van Vlodorp ging naast haar zitten; in feite reisde ze met hém; Jan van Pol werd geduld. Volgens Jan van Pol, die hierover later getuigenis aflegde, zaten daar ook twee “Gulikkers” (d.w.z. afkomstig uit het hertogdom Gulik (= Jülich); in meer algemene zin verwijzend naar Duitssprekenden): Dirk en Hermen, die bekenden zouden zijn van Lambert. Navraag later leerde echter dat er toen helemaal geen Gulikkers in de buurt waren gesignaleerd. Jan vertelde dat hij bij de Braker hoeve afscheid had genomen van Lambert en Margriet, “sig verbeeldende in seven oft agt uijren thuijs te komen gaan”.

Wat er toen gebeurd is, blijft in nevelen gehuld. Omstreeks drie uur 's middags vonden twee herdersjongens, gewaarschuwd door het blaffen van hun honden, de lijken van Lambert en Margriet op de heide, vlak bij de Braker hoeve. Hun kelen waren doorgesneden. Er werden twee chirurgijns bij gehaald, Arnoldus Beels uit Leende en Arnoldus Buijs uit Heeze. Zij verrichtten sectie op de lijken en brachten hiervan nauwgezet rapport uit. Bij Lambert waren "van vooren aan den hals de asperie-arteriae (= halsslagaders -P.D.) beneffens alle andere aderen, arteriën ende vleesagtige partijen doorgesneden tot op de wervelbeenders van den hals, het welke een absolute oorsaek is geweest van den haastigen doodt”.

Bij Margriet werd precies hetzelfde bevonden. Bovendien hadden beiden nog enige steekwonden in hals en gezicht. Margriet had links in haar hals een gat "omtrent een vinger breet” en Lambert had verwondingen rond zijn ogen. Kennelijk had er nauwelijks een worsteling plaatsgehad. De slachtoffers moeten van achteren zijn aangevallen en  -zeer vakkundig-  in hals en gezicht zijn gestoken. Er zijn situaties denkbaar waarin één man dat alleen kan doen. De verdenkingen wezen in de richting van Jan van Pol. Volgens het verslag van drossaard De Jongh van Sterksel had hij al gelogen over die Gulikkers. Toen hij bovendien de volgende morgen omstreeks acht uur thuiskwam  -hetgeen zijn thuisreis beduidend langer maakte dan de acht uur die hij aanvankelijk dacht nodig te hebben-  ging hij direct naar de vrouw van Lambert toe. Hevig opgewonden, aldus rapporteerde de drossaard later, kwam hij haar vragen of haar man nog niet thuis was gekomen. Toen zij antwoordde van nee, vertelde hij haar omstandig hoe hij met hem en met Margriet vanuit Holland was komen reizen tot aan Hoeve Ter Braak. Ook zei hij dat haar man onderhand al thuis had moeten zijn. Bovendien had de drossaard vernomen dat Jan onderweg in een herberg bij Nederweert had verteld dat hij in de heide een man en een vrouw vermoord had zien liggen en dat de lijken toen nog warm waren. En dat was donderdagmiddag in Nederweert, toen de lijken in Sterksel net gevonden waren. De drossaard van Sterksel verdacht Jan van Pol dan ook van de moord op Lambert en Margriet.

De drost dacht dat Jan moest hebben geweten dat Margriet zoveel geld bij zich droeg. Van Lambert had hij het zeker geweten, want zij hadden dat geld samen verdiend.

Drossaard De Jongh vroeg daarom aan de baron van Horion te willen helpen de dader te vinden (8). Deze baron was namelijk de drossaard van het ambt Montfort, waaronder Maasbracht en omgeving vielen: Vlodorp, Pol en Posterholt. De baron liet Jan van Pol arresteren en stuurde vervolgens iemand erop uit om een en ander te onderzoeken. Daarbij bleek al gauw dat het verslag van drossaard De Jongh tamelijk tendentieus was. Zo was Jan van Pol niet naar de weduwe van Lambert toe gegaan, maar troffen zij elkaar in een herberg (om 8 uur 's morgens). Toen zij hem zag, vroeg zij aan Jan of hij haar man ook gezien had, waarop hij antwoordde dat hij in Sterksel afscheid van hem genomen had. En ze zei ook niet dat Jan "hevig opgewonden” was of "omstandig” praatte. Aldus verklaarde de weduwe tegenover de schepenen van Panheel (9). Elders blijkt dat Jan van Pol niet bij Nederweert overnacht heeft, maar in Ell,  -zoals hij zelf al eerder beweerde-  en daar niets heeft losgelaten over twee lijken (10).

De baron van Horion zag na deze verklaringen geen enkele reden meer om hem nog vast te houden en liet hem gaan. Als er nieuwe bewijzen opdoken, moest de drost hem dat maar laten weten (11). En daarmee was de zaak dan afgedaan. We horen er niets meer van.

De lichamen van Lambert en Margriet werden op zaterdag 18 juli begraven op het kerkhof in Sterksel. Zand erover.

 

NOTEN

(1)        Archief Abdij Averbode (AAA), sectie I, lias 89.

De gebeurtenis vond plaats op 29 januari; het stuk zelf is gedateerd "ter tijd dat er op de wolven gejaagd werd”. Ik heb in de pachtcontracten van de abdij van Averbode een Goert of Godefridus Stoops als pachter van de hoeve "In de Kan" gevonden tussen 1529 en 1564.  In 1554 is de moeder van Geert  -Katherijne Daems-  overleden en zijn oudste zus Maria getrouwd. Laten we zeggen dat Geert geboren werd toen zijn vader de boerderij twee jaar in pacht had. Hij was niet het eerste kind en pas vanaf 1529 hadden de ouders in de pachthoeve een goede bestaanszekerheid. 1530 + 18 = 1548; natuurlijk omstreeks 1548.

(2)        Nathalie Zemon Davis: Fiction in the archives, pardon tales and their tellers in sixteenth century France.  Stanford, 1987, p.170. (3)  Zo had bijvoorbeeld in de nacht van 23 oktober 1522 "een quaet willige van Buel, geheyten Heyn Houten” de hoeve Ter Braak in brand gestoken, welke tot op de grond toe afbrandde (AAA,  I,  reg.13,  f.134).  En in 1579, bij het beleg van Maastricht, brandde het stenen abtshuis in Sterksel af, waarschijnlijk vanwege de langstrekkende troepen.

(4)        AAA,  I,  reg. 280,  p.358.

(5)        AAA,  I,  charter 3698.

(6)        AAA,  I, lias 89. Het volgende verhaal is gro tendeels gebaseerd op de brief die Johan de Jongh, drossaard van Sterksel, op 25 juli 1733 stuurde aan de drossaard van het ambt Montfort, de baron van Horion.

(7)        Pol is een gehuchtje onder Wessem, aan de Maas.

(8)        AAA,  I,  lias 89:  25 juli 1733.  juli

(9)        AAA,  I,  lias 89:  29 juli 1733.

(10)       AAA,  I,  lias 89:  29 juli 1733.

(11)       AAA,  I,  lias 89:  31 juli 1733.

 

Ga terug