Educatief profijt

Heemkronijk jaar:1992, jaargang:31, nummer:1/2, pag:23

EDUCATIEF PROFIJT

door: J.A. van Hout 

 

Als me de vraag wordt gesteld wat het begrip heemkundebeoefening bij me oproept, bekruipt me het gevoel dat ik vroeger had als ik proefwerken zat te maken: eerst weten wat het goede antwoord is, dan de twijfel of er niet meer achter de vraag zit en tenslotte het onbevredigende gevoel dat het wel weer een onvoldoende zal worden.

Gelukkig kan ik de vraag ook subjectief verstaan; ik hoef enkel weer te geven wat dit begrip bij me oproept, een antwoord geven op de roep die met deze term in me doorklinkt. Even nadenkend constateer ik dan vier gedachten, die elkaar gedeeltelijk overlappen, maar met een beetje moeite toch ook onderscheiden kunnen worden.

Bij heemkunde en de beoefening daarvan wordt in eerste instantie gedacht aan historie, aan opgravingen, verzamelen van vondsten uit het verre verleden, neuzen in vergeelde perkamenten. Anderen, b.v. Van Dale, spreken van lokale folkloristische aardrijkskunde. Beide benaderingen zijn eenzijdig. Bij de studie van het heem zijn ook belangrijk de mensen, het landschap, de bebouwing, bestaans-mogelijkheden en vooral de taal waarin mensen door de eeuwen heen en tot op heden zich geuit hebben. Als de Brabantse boeren hun belevingswereld tot uitdrukking brachten met spreekwoorden rondom dieren, is dat een gegeven dat meer vertelt over het heem dan de vondst van tien Romeinse munten of dakpannen.

Een tweede opwelling die in me opborrelt, is dat heemkunde zakelijk gezien nergens toe dient. Iemand die computerkunde beoefent, kan na enige tijd programma's ontwikkelen die hem in staat stellen zijn bedrijf te automatiseren; de vrije tijd die hem dan overblijft, kan hij besteden aan vissen of biljarten. Een dergelijk voorrecht valt de heemkundige nooit ten deel. Integendeel, de ene vraag roept de andere op; hooguit kan hij van tijd tot tijd zijn gevonden resultaten publiceren en anderen doen delen in zijn weten.

De mens is nu eenmaal een wezen dat kan genieten van en streven naar kennis zonder dat deze hem een direct voordeel oplevert.

Verder denk ik aan de steeds groeiende belangstelling voor heem-kunde in het Brabantse, meer dan tachtig verenigingen met enkele duizenden leden. In de Grote Winkler Prins staat onder het trefwoord 'heemkunde' dat deze vooral wordt beoefend in Friesland en Limburg. De auteur is blijkbaar slecht op de hoogte en kent niet de vele publikaties die jaarlijks in onze provincie verschijnen en heeft geen weet van de velen die zich met een tomeloze ijver met het heem bezighouden.

Waarschijnlijk heeft die grote belangstelling te maken met de revolutionaire ontwikkelingen die onze provincie doormaakt. Een zeer menselijke reactie daarop is dat men nog vlug even wil vastleggen wat aan het verdwijnen of veranderen is. Een authentieke trek van de Brabander is het nieuwe argwanend bezien en het oude met moeite loslaten.

Tenslotte denk ik aan een afgezaagd gezegde: de liefde tot zijn land is ieder aangeboren.

De heemkundige zou zijn belangstelling met de moedermelk hebben binnengekregen of nog liever in de moederschoot hebben opgedaan. Dit is een aantrekkelijke gedachte die echter elke grond mist.

Zelf ben ik opgegroeid in de buurt van de Mortelen in Oirschot. Tijdens mijn jeugd voelde ik weinig liefde voor deze paradijselijke streek, al was het alleen maar omdat we grote delen van het jaar langs modderige wegen naar kerk en school moesten.

 

Pas later andere streken verkennend, ontdekte ik het eigene en bijzondere van het stukje Kempen op de grens van de Meierij. Ik werd daarop attent gemaakt door anderen die deze buurt kenden vanuit hun studie en leerde ze ook kennen uit de vele verhalen die stropers 's avonds bij het open vuur of achter de plattebuis wisten te vertellen. Men moet niet licht denken over de heemkunde die dan werd beoefend.

 

Onderwijs

Nog een enkel woord over het verband onderwijs-heemkunde; en bij onderwijs denk ik dan op de eerste plaats aan de basisschool. Van een onderwijsinspecteur heb ik ooit gehoord (en mijn eigen onderwijspraktijk bevestigt dat): geen enkele onderwijzer(es) is in staat alle vijftien of meer vakken goed te geven. Dat kan ook van niemand verwacht worden. We mogen al blij zijn als iemand de helft redelijk goed en de andere helft tamelijk voldoende geeft. Dit klinkt niet bepaald optimistisch, maar geeft wel de realiteit weer. Er zou al veel gewonnen zijn, als elke leerkracht kon excelleren in een vakgebied of onderdeel daarvan. Voor kinderen moet het een geweldige ervaring zijn, als ze een jaar bij iemand zitten die goed kan vertellen, een ander jaar bij een tekenmeester, dan bij een vogeltjeskenner, bij een grappenmaker, een sportliefhebber of een kenner van spreek-woorden. Zo zou ik elk kind ook willen toewensen dat het een jaar een heemkundige meemaakt, die vanuit zijn kennis extra kleur geeft aan zijn geschiedenislessen, aardrijkskunde, biologie en vooral Nederlandse taal. Hij mag ook van tijd tot tijd dialect spreken en sappige spreekwoorden gebruiken. Zo iemand kan de taal tot leven brengen en de geschiedenis dichtbij de kinderen.

Toen ik lang geleden in Straten-Oirschot op school zat, lag daar een klein moerassig stukje grond met veel houtgewas en water. Ieder van ons haalde daar van tijd tot tijd natte voeten.

Maar daar leefde een hardnekkig verhaal dat Frederik Hendrik vanaf die plek in 1629 Den Bosch had belegerd.

Dat feit is door heemkundigen nooit onderzocht, maar voor ons gaf het wel kleur aan die moeilijke Tachtigjarige Oorlog.

Want onze meester kende het ook en maakte er gebruik van.

Ga terug